Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |||||||||||||||||
Tegenwoordige staat van de Kaap de Goede Hoop.(Getrokken uit An Account of Travels into the Interior of Southern Africa, in the Years 1797 and 1798. By john barrow, late Secretary to the Earl of macartney, and Auditor General of the Public Accounts of Good Hope. 1801.) ‘Uit het hier boven gemelde Werk hebben wy, zeer onlangsGa naar voetnoot(*), eene korte opgave gedaan van den Tegenwoordigen Staat der Hottentotten, alsmede eene Schets gegeeven van de Leevenswyze eens Boers, in de Landen, op eenigen afstand van de Kaap, en by die mededeeling aangemerkt, dat dit Werk ryk was in weetenswaardige byzonderheden. Daar nu deeze gewigtige Uithoek van Africa, by den te wagtenen Vrede, weder aan onzen Staat zal terugge komen, mogen wy niet nalaaten, hoe veel 'er ook over deezen Oord geschreeven en bekend is, onzen Leezeren mede te deelen, hoe de Engelschen, voor een tyd Bezitters deezer Volkplantinge, ten tyde des Bezits, daarover schreeven en oordeelden, en wat zy ter nadere kennisneeming van dit Land gedaan hebben. Thans bepaalen wy ons tot den Tegenwoordigen Staat van de Kaap de Goede Hoop, en laaten den Engelschen Schryver spreeken, als toen in 't bezit van dien Uithoek.’
De Kaap de Goede Hoop moet aangemerkt worden als eene allergewigtigste bezitting, 't zy men dezelve beschouwe ten opzigte van ligging, zo geschikt om spoedige gemeenschap te hebben met elk deel der beschaafde Wereld, of ten opzigte van de innerlyke waarde, als in staat om veele Artikelen van algemeen gebruik aan het Moederland te bezorgen; of enkel als eene Havenplaats voor de talryke en kostbaare Vlooten onzer Engelsche Oost-Indische Compagnie, om 'er te ver- | |||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||
verschen; om 'er, in tyd van Oorlog, tot Scheepsgeleide te verzamelen, en de gezondheid te herstellen van het zieklyke Krygsvolk, vermoeid en afgemat door de verzwakkende werking der heete Lugtstreeke; alsmede, om, in de zagte en gemaatigde lugtsgesteltenisse van Zuid-Africa, de zodanigen, die bestemd zyn tot den dienst op Vastigheden in heeter oorden, voor te bereiden. Op de vroegste Reistochten, door de Britsche Kooplieden, op de Oost-Indiën handel dryvende, ondernomen, was de Kaap altoos de plaats, welke men aandeedt ter ververschinge. De Kaap werd toen van zo veel aanbelangs gerekend, dat 'er op eene staatlyke wyze bezit van genomen werd door twee Scheepsgezaghebbers op Compagnies Schepen ten Jaare 1620, in den naam van Koning jacobus, Koning van Groot-Brittanje; een tydperk, dertig jaaren vroeger, dan de oprigting der Volkplanting aldaar, door de Staaten der Vereenigde Nederlanden. Het Britsche Gouvernement schynt zich, ten dien tyde, over die Bezitting niet bekreund te hebben; en het blykt niet, dat 'er iets door 't zelve gedaan zy, wat na wederstand of betwisting geleek, wanneer de Hollandsche Oost-Indische Maatschappy van reibeck, in den Jaare 1650, denwaards zondt, om 'er eene Vastigheid op te rigten. Tot deezen tyd toe hadden de Engelschen, de Portugeesen en de Hollanders, zonder onderscheid, de Kaap aangedaan, tot verversching des Scheepsvolks. De Portugeesen, die de eerste ontdekkers waren van den Zuidlyken Uithoek des Vastenlands van Africa, ten minsten onder de hedendaagsche, maakten geene Vastigheid nader aan denzelven dan de oevers van Rio Infante, thans bekend onder den naam van de Groote-Visch-Rivier, de grensscheiding van die Volkplanting aan den oostkant, op omtrent 600 mylen van de Kaap de Goede Hoop; en deeze verlieten zy welhaast, wegens mangel aan beschutting voor hunne Schepen, welke zy naderhand verder oostwaards vonden in de Baai van De la Goa, thans nog in hun bezit. Eindelyk kwamen, door de zeer gunstige berigten, door van reibeck, toen een Chirurgyn op een der Hollandsche Schepen, gegeeven, die der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie tot het besluit om eene Volkplanting | |||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||
aan de Kaap te vestigen; en zints dien tyd is die Volkplanting tot den tegenwoordigen Oorlog in hun bezit gebleeven, en dus een tydvak van bykans 180 jaaren. De Volksvermenigvuldiging en de uitgestrektheid van Grondgebied zyn beide met vry rasse schreden toegegaan. De eerstgemelde verdubbelde zich bykans, even gelyk in zommige Provincien van Noord-America, in den tyd van twintig jaaren. In den Jaare 1650 zetten 'er zich honderd Manspersoonen neder; aan welken, kort daarop, uit de Tugt- en Werkhuizen van Holland, omtrent een gelyk aantal Vrouwen werden toegeschikt. De tegenwoordige Bevolking is meer dan 20,000 Blanken: veelen deezer zyn nogthans van tyd tot tyd uit Europa ingevoerd. De zwaarigheden, welke een tydlang de uitbreiding dier Vastigheid belemmerden, werden voornaamlyk veroorzaakt door eene groote menigte Wilde Dieren van veelerlei soorten, in elk gedeelte des lands omzwervende. In het byzonder Dagboek des Grondvesters deezer Volkplantinge wordt vermeld, dat Leeuwen, Luipaarden, Wolven en Hyaenas, 's nagts, groote vernielingen aanrigtten, onder de muuren van het Fort, eenigen tyd naa de eerste stichting. Wederstand van de daar landeigene Inwoonders, de Hottentotten, schynt hun geene belemmering van aanbelang veroorzaakt te hebben. Welhaast ontdekten de nieuwe Bewoonders dier Landstreeke de overheerschende neiging van dit zwak en vreedzaam Volk tot sterke dranken, en dat een vles met Brandewyn hun een vrygeleide door elke horde verschafte. Voor Brandewyn, Tabak, Yzer, en eenige nietsbeduidende snuisteryen, kogten zy een gedeelte lands, alsmede van hun vee; het overige namen zy soms door geweld. Een vat Brandewyn was de prys voor een geheele uitgebreide Landstreek; en negen duimen van een yzeren hoep gaven zy voor een vet Koebeest. Door hunnen trek tot sterken Drank, en zugt tot Snuisteryen, van eenige middelen huns bestaans verstooken, verminderde het getal der Landeigene Inboorelingen schielyk; en de indringingen der Volkplantelingen vermeerderden, naar gelange van het verminderen der hinderpaalen. Het Gouvernement in de Nederlanden vondt het onnoodig, om de uitgestrektheid der Landbezittingen aan | |||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||
de Kaap te bepaalen, en schikte zich naar de neiging der daarheen getrokkene Onderdaanen, om zich wyd en zyd over het land te verspreiden. Het voorzag, dat een geest van vlytbetoon, als dezelve werd aangemoedigd, onder eene zagte en milde lugtstreeke, en op een vrugtbaaren grond, ten eenigen tyde een geslacht zou kunnen voortbrengen, ongeduldig om de banden van het Moederland langer te draagen. Het wist, dat het aan de Onderdaanen verschaffen der noodwendigheden, zonder arbeid, zorg of moeite, - dat hun in onkunde te houden, en eene gereede gemeenschap met elkander te beletten, - de geschiktste middelen waren, om zulk een geest tegen te werken. Het stondt daarom Landeryen toe, op jaarlyksche huurpenningen, tot de kleine huur van vier-en-twintig Ryksdaalers, in eenig gedeelte des uitgestrekten Lands. 'Er werd ook een Wet uitgevaardigd, dat de naaste afstand van huis tot huis deezer Landbewooneren drie mylen zou weezen: zodat elke Landhoeve uit meer dan 5000 Acres lands bestondt; waaruit blykt, dat de gemelde huur zeer gering was. Door schaarschheid van water gebeurde het dikwyls, dat de Landhoeve tweemaal den gemelden afstand van elkander af lagen. Geen Land werd in eigendom afgestaan dan omstreeks de Kaap zelve. Naar maate de Hollanders, op deeze wyze, dieper het land indrongen, trokken de Inboorelingen terugge; en die, welke met hunne Horden onder de nieuwe Landbewooners bleeven, vonden zich welhaast genoodzaakt om deezen ten dienste te staan. Geene vastbepaalde Grensscheidingen werden door het Nederlandsch Bestuur ooit gezet. Het herderlyk leeven, 't welk de Boeren, in de afgelegene oorden, altoos omhelsden, vorderde een groote uitgestrektheid lands, tot het weiden hunner talryke kudden; terwyl de zwakheid en gemaklykheid der aangrenzende Volksstammen van Inboorelingen hunne hebzugtige oogmerken begunstigden, en het Bestuur of ongenegen was, of zich buiten staat oordeelde om hun te bedwingen. Geene Kaart of Ontwerp hebbende van de Landeryen, dan alleen van zodanige streeken als aan de Kaap paalden, bezat het eene zeer bepaalde en onvolmaakte kennis van de Landbeschryving der afgelegener deelen, voornaamlyk opgemaakt uit de berigten der Boeren, dikwyls valsch, uit onkunde of met toeleg; of van de | |||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||
zodanigen, die derwaards tochten gedaan hadden, belangs- of vermaakshalven; of uit reizen, derwaards ondernomen op last en ten koste van het Gouvernement; terwyl het blykt, dat het oogmerk deezer laatstgemelde meer was om winstdoenden handel te dryven met de aangrenzende Volksstammen der Inboorelingen, dan om nutte berigten, de Landsgesteltenisse betreffende, te verschaffen. Vergezeld door een Krygswagt, Chirurgyns, Landmeeters, Burgers, met wagens, ossen, paarden, en Hottentotten in menigte, heeft niemand deezer eene enkele schets opgeleverd, om het Land beter te doen kennen, of 'er eene Kaart van te ontwerpen. De eenige Persoonen, die blyken gereisd te hebben met geen ander oogmerk, dan om, ten deezen aanziene, nutte kundigheden te verkrygen, waren de Gouverneur van plettenberg en de Colonel gordon. Deeze twee Heeren bepaalen, ter eigene plaatze, de grenzen der Volkplanting, zo als zy nu Oostwaards zyn. Om de scheidlinie door het hart des lands tot den westlyken oever te bepaalen, was een der voorwerpen van de onderscheidene tochten, door ons gedaan. De Kaart, daaruit gebooren, werd ontworpen en voltooid op last des Graaven van macartney, in de Jaaren 1797 en 1798. Dezelve werd geheel opgemaakt uit daadlyke wiskundige waarneemingen en afmeetingen. Uit deeze Kaart blykt, dat de uitgestrektheid en meetingen van het Grondgebied der Volkplantinge, de Kaap de Goede Hoop uitmaakende, nu volkomen vastgesteld, is als volgt:
't Welk een paralellogram oplevert, welks middelbaare Lengte is 550 en middelbaare Breedte 233 Engelsche mylen; behelzende eene grondvlakte van 128, 150 vierkante mylen. Deeze groote uitgestrektheid Lands is, de Bewoonders van de Kaap zelve daar afgetrokken, bevolkt met | |||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||
15,000 Blanke Inwoonders; zodat elk, hoofd voor hoofd, agt en een half vierkante mylen gronds bezit. Een vry groot gedeelte, nogthans, van deezen grond mag aangemerkt worden als een onvrugtbaare woestyn, onbekwaam tot eenige bebouwing, of zelfs om te dienen tot het onderhoud van Vee. Effene vlakten, bestaande uit een harde ondoordringbaare oppervlakte van klei, dun overspreid met gecristalliseerd zand, verweezen tot eene bestendige droogte, en niets anders voortbrengende dan een weinig op zichzelven staande bosschen van zoutagtige planten, - en ketens van hooge bergen, die of geheel kaal zyn, of op eenige gedeelten met zodanige planten bedekt, als nadeelig zyn voor de Beesten, - maaken ten minsten de helft uit van den grond aan de Kaap de Goede Hoop. |
|