Willem Tell, of het verlost Helvetie. In vier Boeken. Naar het Fransch van Florian, door J. Kisselius. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. 1802. In gr. 8vo. 107 bl.
De Held van Zwitzerland, door enen florian bezongen! Indedaad, wy moesten hier iets schoons verwachten, en werden in die verwachting ook geenzins te leur gesteld. Dit Werkje zal van zelven veler aandacht trekken, en op nieuw ene warme deelneming ook in het tegenwoordig lot van Helvetie den Lezer inboezemen. Slechts het eerste Boek is door den Dichter zelven overzien en beschaafd; hy stierf te vroeg, om ook aan de drie overigen de laatste hand te leggen. Van daar, zegt de Vertaler, in deze enige kleine in het oog lopende onnaauwkeurigheden, die hy nu heeft verholpen. Daar wy 't oorspronglyke niet gezien hebben, kunnen wy niet beslissen, of dezelve vele waren en van enig belang; doch wy zeggen gerust, dat de Vertaling aangenaam en vloeiend is, en dat wy den man van smaak en gevoel by de lezing van dit klein geschrift een genoeglyk uur beloven. Het gezang is treffend, maar zeer eenvoudig verheven. ‘Ik roep u heden niet aan, (zo zingt de Dichter) ô gy, Godlyke Dichtkunst! schoon ik u sints myne kindsheid aanbad, en uwe luisterryke verdichtingen alle myne genoegens uitmaakten. Bewaar vry uwe betoverende penselen voor helden, wier beeldtenissen uwe tooisels behoeven. Uwe versierselen zouden den genen, wien ik zingen wil, slechts ontluisteren; uwe bloemkransen zouden niet voegen om zyn krygshaftig gelaat; zyne kalme, maar ontzagwekkende aanblik zou zich voor u te veel lenigen. Vrees zyne ruwe praal te ontheiligen; laat hem zyn' groven py, zyn' boog van sorbenhout; dat hy, in eenzaamheid, over rotzen, en langs den oever van blaauwschynende stromen wandele. Volg hem van verre, weeklagend, na, en strooi, met een bevende hand, op de paden, die hy doorkruiste, de wilde bloemen van den eglantier.’ En dit zyn niet maar woorden; de Dichter houdt dit door iederen Zang in het oog, en wy vinden overal den Held, zo als hy was, eenvoudig, maar treffend groot.