ten; loopende van het jaar 476 tot 800. Het derde strekt zich uit van de herstelling des Leizerryks, door karel den Grooten, tot den ondergang des Oosterschen Keizerryks, of het bemagtigen van Konstantinopolen door de Ottomannen of Turken, in het jaar 1453. Het vierde, beginnende met het inneemen van Konstantinopolen door de Turken, eindigt met den Munsterschen of Westfaalschen Vrede, in het jaar 1648. Het vyfde brengt de Geschiedenissen tot het einde der XVIIIde Eeuwe, of tot onzen tyd.
Moeite, veel moeite, hadt het zeker in, om zo veel stoffe, in een zo kort bestek, op eene voeglyke wyze te verwerken. Met lof heeft hamelsveld, wiens pen anderzins ligt tot uitweiding vervalt, zich van deeze taak gekweeten, en zynen Landgenooten een Kort Begrip geleverd, 't welk alle aanpryzing verdient.
Tot aanhaalingen van de bronnen, waaruit hy deeze Geschiedenis heeft afgeleid, laat de Schryver zich niet in. Alleen pryst hy, in het Voorbericht, den zodanigen, die der Latynsche taale magtig zyn, ten einde de oude en nieuwe Schryvers, op wier gezag de geloofwaardigheid der verhaalde Gebeurtenissen steunt, te kennen, het Werk aan van den Prof. offerhaus, Compendium Historiae Universalis, in 't welk alle plaatzen dier Schryvers, tot het begin der XVIIIde Eeuwe, naauwkeurig zyn aangeweezen.
Het schenkt ons geene geringe voldoening, dat hamelsveld, omtrent het ontleende uit het Mengelwerk onzer Letteroefeningen voor 1801, No. 3, bl. 127, verklaart: ‘Dat ik de Schets van den Staat van den Godsdienst en Geleerdheid, op het einde van dit Werk, genoegzaam woordlyk heb overgenomen van jacobus scheltema, uit deszelfs Overzicht van de Letterkundige Geschiedenis der XVIII Eeuw, zal niemand my euvel duiden. Ik zag geen kans, om die Schets, voor myn oogmerk, beknopter en zaakryker te ontwerpen, dan myn Vriend scheltema zulks verrigt heeft.’
Men verwagt zeker niet, dat wy plaatzen uit dit Werk afschryven, om de gunstige beoordeeling daarvan te staaven. Alleen merken wy nog aan, dat de Boekhandelaar allart 't zelve opgesierd heeft met een stel van XX Kunstplaaten, de beste uit allen, die het Werk van schröck versieren, en zulks, gelyk