Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 587]
| |
Reis door Duitschland, Zwitserland, Italie en Sicilie, van Fredrik Leopold Graave van Stolberg. Uit het Hoogduitsch. Met Plaaten. IVde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 386 bl.Voor de laatste keer begeeven wy ons met den Graave van stolberg op ReisGa naar voetnoot(*), ons een zelfde genoegen en veelvuldig onderrigt beloovende. Dit Vierde Deel met den XCI Brief aanvangende, bevat deeze den tocht na Syracuse, in Juny 1792. Vol is dezelve van Plaatsbeschryvingen, onder den weg ontmoet. In het oorspronglyke gaat deeze Brief vergezeld van een zeer breedvoerig Aanhangzel of Bylage, behelzende de oude Geschiedenis en Lotgevallen van Syracuse, of liever van geheel Sicilie. Dan de keurige Vertaaler geeft voldoende redenen, waarom hy 't zelve heeft agterwege gelaaten. Syracuse, door onzen Reiziger bezien onder het geleide van den Maltheser Ridder saverio landolina, een Man, wien niet zelden vreemdelingen, gewislyk tot hun geluk, worden aanbevolen, wordt ons in den XCII Brief zeer breedvoerig beschreeven; en gaat dezelve vergezeld van eene Bylage, behelzende eene beschryving van een zeldzaam verschynzel, met betrekking tot de Beek Arethusa, hem door den verpligtenden Ridder landolina medegedeeld. Van Syracuse begaf zich onze Reiziger na Catania, welke Stad bezigtigd en beschreeven, met vermelding des Kabinets van den overleeden Ridder biscari, de stoffe des XCIII Briefs uitmaakt. De XCIV Brief is te Giarre, aan den voet van den Etna, geschreeven. Hebben wy, in de aankondiging des laatstvoorgaanden Deels, het een en ander overgenomen, den Vesuvius betreffende, wy kunnen den trek niet wederstaan, om iets, deezen hier breedvoerig vermelden Vuurberg betreffende, van dezelfde schilderagtige hand over te neemen. ‘By het aanbreeken van | |
[pagina 588]
| |
den dag zagen wy (niet verre van den top) rondom ons niet dan velden van verwoesting, ontzettelyke klompen van Lava wild door elkander geworpen, slakken, geheele rotsen op verscheide tyden uit de keel van den Etna gebraakt, tusschen beiden sneeuw en zwarte assche, links af den rookenden trechter. Vóór ons lagen, in een verre diepte, den Toro en andere bergen, en vooral een uitgestrekt bed van zwellende wolken, waarvan het oog de uiterste randen noch van het gebergte, noch van de zee kon onderscheiden, tot de zon met haar vlammend iicht te voorschyn kwam, en alles ontwarde. Het was als eene nieuwe scheiding tusschen licht en duisternis, van de wateren en het drooge. Een Chaos scheen zich te ontwikkelen; geen viervoetig dier, geen enkele vogel stoorde de plegtige stilte van dit oord,
Alwaar zy geen dooden begraafden, of geen doode zal opstaan,’
gelyk klopstock van onzen beysden noordpool zegt. ‘Inmiddels wierp de Etna zyne zwarte schaduwen op de graauwe mist van den westlyken luchthemel. Rondom den Etna staan zyne zoonen beneden hem, niet minder dan zes-en-dertig Vesuviussen. Onder ons lag het noordelyke, oostelyke en zuidelyke Sicilie, met alle zyne bergen, vloeden, meiren en steden. Verre, verre beneden ons zagen wy wolken opryzen, die de zon met goud bezoomde; terwyl onder deeze de schaduwen der wolken door den westenwind over het uitgestrekte landschap wierden voortgejaagd.’ Naa verstomd en opgetoogen dit tooneel eene poos beschouwd te hebben, maakten de Reizigers zich gereed om den hoogsten top des Bergs te beklimmen, 't geen wel met moeite toeging; egter hadden zy zich de moeilykheden, door zommige Schryvers te uitspoorig vergroot, als byna onoverkomelyk voorgesteld, waarvan zy het tegendeel ondervonden. - ‘Daar stonden wy nu,’ schryft stolberg, ‘aan de vervaarlyk groote ronde opening. Zy heeft de gedaante van een trechter; doch is haar ronding niet regelmaatig. Welhaast onttrekt zich de toeneemende vernaauwing aan 't gezigt. Van rondom stygen dunne rookwolkjes uit de ontelbaare openingen, als schoorsteenen, omhoog. Uit den mond zelven barst, met een draaijende ringachtige | |
[pagina 589]
| |
beweeging, een dikke kolom van zwarten en witten rook. Het is onmogelyk, zich hier een oogenblik vóór den wind op te houden, of rondom den trechter te gaan. Zelfs achter den wind, waar men tegen den damp uit den mond des bergs beveiligd is, wordt men gedrukt en bedwelmd door de ontelbaare zwaveldampen, welke uit den rug des tops te voorschyn komen. - Men rekent den omtrek der opening, of van den trechter, tusschen de drie en vier duizend schreden. Zy is van binnen, zo veel men zien kan, geheel met zwavel bekleed.’ Veelvuldig en aanhoudend zyn de veranderingen op dit rook- en vuur-tooneel. Onze Reizigers bezogten eene nieuwe opening, in May deezes Jaars (1792) door instorting van den top ontstaan. Ook deeze is rond, trechteragtig, en niet te overzien. ‘Wy wierpen,’ schryft hy, ‘eenige steenen in die opening. Wy hoorden ze met een doffen klank naar beneden rollen, tot zy eindedelyk met een luide plof in het water stortten. Van den tyd der inwerping, tot wy het inplompen hoorden, telde ik agt-en-veertig polsslagen. Deeze proeve schynt my het gevoelen te staaven der geenen, welke meenen, dat de openingen der Volcaanen tot op den bodem der zee zyn uitgehold. - Eensklaps begon het in de diepte schrikbaarend te bruischen. Wy hoorden een gedruis, even als van kookend water, in deezen onmeetelyken ketel. Onze Gids raadde ons, schielyk de vlugt te neemen. Toen deeze opening voor omtrent agt weeken ontstond, vloeide de Lava-stroom geduurende zeventien dagen. Hy hadt opgehouden met vloeijen, toen de thans stroomende Lava uit een berg, welke met den Monte Rosso verbonden is, zich den eersten July begon uit te storten.’ Vervolgens maakten onze Reizigers zich gereed om andermaal de thans stroomende Lava in het donker des middernagts te zien. De Graaf geeft 'er dit treffend berigt van: ‘Onze smalle weg hadt menigvuldige kronkelingen; dan zagen wy eens vóór, dan achter ons, dan ter zyde, den gloeijenden stroom, en waar hy zich aan ons oog onttrok, wierd zyn pad door den rooden vuurdamp getekend. Eer wy hem bereikten, zagen wy links af de Lava van den Monte Rosso van den Jaare 1767, en reeden, terwyl wy den stroomenden gloed al nader kwamen, tusschen de zwarte klompen der voorige uitvloeizels. | |
[pagina 590]
| |
De tegenwoordige Lava-stroom stort hoog uit den Solificio, een der zybergen van den Monte Rosso, als een waterval naar beneden, tot hy, ter plaatse waar wy ons bevonden, minder steil, doch door den gestadigen aandrang voortgeperst, zynen loop veertien Miglia (meer dan twee Duitsche mylen) voortzet. Men ziet weinig van de eigenlyke Lava, of de gesmolten vloeistof; zy is meestal met gloeijende slakken bedekt. De stroom heeft zich, als a worthy pioneer (als een wakker schansgraaver), gelyk shakespears Hamlet van den geest zyns vaders zegt, een diepe sleuf tusschen de oevers zyner afgekoelde slakken gebaand. Waar hy van boven nederstort, verzamelen zich de donkerste deelen in het midden, en vormen in het voortschieten ter wederzyde eenige zwarte lynen, meer of min in de gedaante van een visch, vuurkleurig van vleesch, met zwarten ruggraad en vinnen. Naardien de slakken, welke door den stroom worden voortgestuuwd, ter wederzyden tegen de zwarte slakken van den oever dryven, worden zy daardoor tegengehouden, en de middenste vloeijen sneller. Men ziet onder de uitgeholde slakkenboorden den helderen vuurkleurigen Lavavloed. Zyn voortwentelende of liever voortgeschooven massa heeft zekere vastheid. Indien men 'er steenen op werpt, geeven zy een klappend, doch geen wederklinkend geluid, als of men die op modder hoort vallen, en worden ze op de oppervlakte medegesleept. Alle brandbaare lichaamen worden op het oogenblik aangestooken. Door den weerschyn hebben de slakkenboorden, aan de binnenzyde, een donkere purperkleur; dit geldt ook van den rook, die echter, naar maate hy hooger klimt, ligter en eindelyk roozenkleurig wordt. By het aanbreeken van den dag zagen wy de verscheidene voorwerpen van de aarde en de zee zich in de wolken van deezen rook spiegelen. Wy begaven ons digt aan den oever van den Lava-stroom, klouterden op den boord van slakken, en staarden in den gloed; wy konden het 'er echter maar weinige oogenblikken uithouden. - Onbegryplyk schoon was het gezicht van den geheelen vuurvloed, zo als hy van boven neder stortte, voorts zich in de diepte uitbreidde, zich in Meandrische stroomen verdeelde, en afzonderlyke eilanden vormde. Zelfs toen de dag aanbrak, ja zelfs toen de zon reeds aan den hemel was, scheen de gloed, hoewel min- | |
[pagina 591]
| |
der vuurig, echter op een korten afstand nog rood. In de verte heeft zy by dag een zwarte kleur. - Wy daalden een weinig af, om hem in zynen loop te volgen, en zagen hoe hy, verder beneden, Wyngaarden en haagen met verzengende armen omvatte, toen plotslyk, met een geweldig gekraak, de hooge slakkenrand aan den overkant op verscheide plaatzen instortte.’ Hoe veel vernielings, hoe veel schriks deeze Vuurvloed veroorzaakt, wordt breeder beschreeven. - Onze Reizigers bezogten den grooten, door eeuwen ouderdoms vermaarden Kastanjeboom, waarvan eene keurige afbeelding de beschryving vergezelt. Messina leevert de stoffe tot den XCV Brief. Onze Reiziger laat zich uit over den Wyn en Wynoogst. Uit zyn Vriend landolina leerde hy, dat de Wynoogst in den omtrek van Syracuse nog juist naar dezelfde regelen behandeld wordt, als hesiodus heeft voorgeschreeven; en ontdekten wy daarin eene vry groote overeenkomst met de bereiding van den beroemden Tokayerwyn, onlangs door ons uit townsons Reize na Hongaryen vermeldGa naar voetnoot(*). Verbaazen moeten wy ons over de vrugtbaarheid van dit Eiland, en de schoonheid van het Vee. De Boerenstand zou 'er veel gelukkiger kunnen weezen. De kleine Adel dryft 'er handel; waaromtrent de Graaf schryft: ‘Waar de Adel deel neemt in den handel, is de scheidsmuur tusschen hen en den derden stand minder zichtbaar dan by ons, waar de Ridderschap, zo het my voorkomt, zo wel tot hun eer als ten beste van den Staat, gaarne elke soort van gewin aan de andere standen overlaat.’ Dit kon de aanmerking des Vertaalers niet ontgaan. Wy leezen aan den voet der bladzyde: ‘Dit is weder een karaktertrek, die den rechtschaapen Koopman moet doen meesmuilen om de adelyke sprongen van den Duitschen Graaf, die ons zo gaarne zyn afkeer van allen gewin zou willen diets maaken; doch wy hebben reeds vroeger aangemerkt, dat men het onzen Reiziger moet ten goede houden, indien 'er ten deezen opzichte aan de juistheid zyner denkbeelden vry wat hapert.’ - Zo wederhoudt lublink de Jonge zyne pen niet van eene aanmerking te neder te schryven, als onze Graaf van het Kloosterleeven | |
[pagina 592]
| |
wat hoog in deezen Brief opgeeft. - 's Reizigers aanmerkingen over de Characters der Siciliaanen, en derzelver vergelyking met de Napolitaanen, hebben ons zo wel bevallen, dat wy ze zouden afschryven, als plaatsgebrek zulks niet verboodt. De XCVI Brief vermeldt ons de reis na de Liparische Eilanden, naar gewoonte doorvlogten met de oude en nieuwe geschiedenis. Wy vinden hier ook berigt van de Vuurbraakende Eilanden Volcano, Volcanelli, en byzonder van Stromboli. Uit Piano di Sorento is de XCVII Brief geplaatstekend. Een Dal, 't geen als een aardsch Paradys beschreeven wordt; waar de Reizigers eenigen tyd zich in een fraai Lusthuis onthielden. Eenige dagen bragten zy door op het Eiland Ischia, en wordt het merkwaardigste daarvan vermeld. Uitsteekend is de vrugtbaarheid. Als aan dit Eiland alleen eigen, vinden wy hier gewag van een Wyngaard, die drie maalen in het jaar Druiven voortbrengt; Druiven, die homerus reeds schynt gekend te hebben. Dan deeze soort is by de Wyngaardeniers niet zeer in agting. De beziën van February worden maar zelden ryp, en dan ook, wanneer zy al ryp worden, niet tot wyn geperst; de andere zyn ryp in Augustus en December. - Zeer is onze Reiziger met de bewooners van dit Eiland ingenomen; dit doet hem ten slot schryven: ‘Gelukkige bewooners van dit Eiland! Gy zyt door de zee van het vaste land afgescheiden. Blyft, blyft ook in uwe Zeden, in uwe Vroomheid, Eilanders! zo moge uw onschuldige vrolykheid nimmer van u wyken! zo moogt gy, van geslacht tot geslacht, by uwe Vaderen verzameld, steeds tot hoogere geneugten opklimmen!’ - Als eene Bylage tot deezen Brief vindt men hier drie Dichtstukken, onder den titel Hesperiden, door den Graaf zynen Vriend j.a. ebert toegezongen. De Engelsche Vertaaler verkoos niet, deeze Gedichten zynen Landgenooten mede te deelen; dan de redenen dier onthoudinge kwamen onzen Nederduitschen Vertaaler niet volwigtig voor, en wy hebben met genoegen zyne welgeslaagde pooging om te vertolken geleezen. Met den XCVIII Brief vinden wy ons weder te Napels. Onder den weg bezogten zy La Cava en Vietri. Zo zeer zagen zy hier de natuur in haar lachend schoon, dat de Graaf schryft: ‘Het is ieder reiziger niet | |
[pagina 593]
| |
vergund, de Zuidelyke Provincien van dit Koningryk en Sicilie te zien; maar niemand echter moest Napels verlaaten, zonder de Eilanden Ischia en Capri, zonder het Piano di Sorento, La Cava en Vietri bezogt te hebben.’ De terugreis na Rome maakt deels den inhoud uit van den XCIX Brief. Te Caserta hielden zy zich eenigen tyd op. ‘Naby Caserta,’ vermeldt de Graaf, ‘heeft de Koning, vóór omtrent vyf jaaren, een Zyde-Fabriek laaten aanleggen, waarin zo wel zyde gewonnen, als in stoffen wordt bewerkt. In dezelve vinden tusschen de drie- en vierhonderd meisjes onderhoud. Indien zy met eenen werkman in de Fabriek huwen, en daarin blyven arbeiden, worden ze met hunne familie onderhouden. Zy ontvangen honderd dukaaten tot een huwlyksgift. Deeze Stichting, welke met veertig persoonen werd begonnen, en thans meer dan duizend monden voedzel geeft, is een kleine Staat, waarvoor de Koning zelf de verordeningen heeft ontworpen. In het gesticht zyn voor hem eenige afzonderlyke vertrekken, die hy zomtyds bewoont.’ - De bezienswaardige Abtdy, Grotta Ferrata geheeten, werd door hun bezogt; zo ook Frascati. In Rome bezigtigden de Reizigers eenige Schildery-kabinetten, in den voorigen winter niet bezogt. In den C Brief krygt het bekoorelyk Tivoli eene beurt, en de CI leidt ons in Schilderzaalen rond. De Reis van Rome na Loreto vult den CII Brief, met vermelding van de voornaamste doorgetrokken plaatzen. By gelegenheid dat de Reiziger van een beroemde Brug in Spoleto gewaagd, van welke het twyfelagtig is, of zy door de Romeinen dan door de Gothen werd gebouwd, maakt dit twyfelen het hem waarschynlyk, dat dit het gewrocht van eenen Gothischen Koning is: Romeinsche werken wierden nimmer met stilzwygen voorbygegaan; en laat hy 'er, ter eere der Gothen, eenige aanmerkingen op volgen, die hy aldus besluit: ‘Wy zyn maar al te dikwerf geneigd, hen als barbaaren te beschouwen; doch my komt de aanmerking van een verstandig Schryver als zeer gegrond voor, dat juist het tydperk, waarin de Gothen Italie beheerschten, een der gelukkigste tydperken voor dat Land geweest is.’ - Van Loreto zelve | |
[pagina 594]
| |
en het Huisje la sancta Casa hebben wy uitvoeriger berigten. Van daar wordt, in den CIII Brief, de Reis na Venetien voortgezet, Ancona beschreeven, en wel byzonder de kleine Vrystad San Marino. Wy hadden ten doel, 'er van te melden; doch moeten het, met Ferrara, Rovigo, Monte Celese en Padua, by enkele naamsvermelding laaten. De CIV Brief is aan Venetien gewyd. Oud en Nieuw Venetien wordt hier aangeroerd, en met veel ophefs en min berispens dan veelal beschreeven. Doch, behalven dat hierop niet weinig zou te zeggen vallen, en een Duitscher als onbevoegd aangemerkt mag worden, om over Zeemagt en Zeezaaken zo stellig te spreeken, als wy in deezen Brief aantreffen, geldt hier de aanmerking van den Vertaaler: ‘By zulk eene ligging, haven, tuighuis, oorlogstoestel, en heerschende denkbeelden van onwederstaanbaare magt, konden de Venetiaanen onzen Schryver, ten tyde dat hy zich hier ophieldt, (24 Oct. 1792) ligtlyk voor onmogelyk doen houden, het geen weinig jaaren laater gebeurde, en wel gebeuren moest, toen, aan de eene zyde, verwaarloozing en verlamming in 't Bestier, met lafheid en verraad by de Land- en Zeemagt, aan de andere zyde, voorbeeldelooze stout- en dapperheid, onder de aanvoering van een Legerhoofd, welks naam de overwinning scheen te gebieden, zich met eene menigte van zamenloopende gunstige omstandigheden vereenigden, om zulk een Staat en Vloot en Krygsvoorraad, in weinige dagen, niet alleen te vermeesteren, maar, na het wegvoeren der groote Schepen, alles, tot zelfs den prachtigen Bucentauro, zo verre te vernielen, dat men de spaanders daarvan tot brandhout onder de armen verdeelde.’ De drie laatste Brieven, twee uit Weenen en een uit Dresden gedagtekend, besluiten dit Reisverhaal, 't geen wy naar verdiensten hebben doen kennen. |
|