Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 583]
| |
nopens de uitwerking der staande Schepradmolens, door c.l. brunings, Student. Dit stuk, 't welk met den Gouden Eereprys is bekroond, is zeer uitvoerig en naauwkeurig, en strekt niet weinig tot verbetering der gewoone beschouwingen over dit onderwerp; dan daar deeze Verhandeling verheven Wiskonstig, en dus voor de meesten onzer Leezeren niet wel verstaanbaar is, zullen wy liever overgaan tot het volgend stuk, handelende over de vierdeelige Molen-assen, waarvan Schryvers zyn, de Heeren chr. brunings Junior, s. kros en d. spruytenburg; zynde dit stuk met eene Zilveren Medaille bekroond. De Schryvers deezer Verhandeling bewyzen zeer voldoende, dat de uit vier stukken zamengestelde Molen-assen beter zyn, dan de uit een stuk gemaakte, en wel voornaamelyk hierom, om dat men, in de uit een stuk gemaakte Assen, door de bewerking, alleen in het kopstuk, de gebreken van vuur, uilenveer enz. kan ontdekken, doch niet de gelykzoortige ongemakken, welke achter den kop in het hout schuilen, waardoor dikwyls zwaare Molen-assen, op 't onverwagtst, zich binnen weinig jaaren begeeven. Het tegendeel hiervan heeft in de zamengestelde Assen plaats, dewyl deeze dunnere stukken, die van alle kanten bewerkt worden, geene gebreken kunnen bevatten, die niet geduurende de bewerking in het oog vallen. Hier komt nog by, dat de genoemde zwaare houten te dik zyn, om geheel op te droogen, 't geen hun ras aan vervuuring onderhevig maakt; iets, 't geen in de zamengestelde Assen geen plaats heeft. Waarby nog ten voordeele der laatste komt, dat de zamenstellende stukken dus geplaatst kunnen worden, dat het hout van alle kanten even hard zy; terwyl die geheele Assen altoos een zagten zuidkant hebben, die, minder tegen de wryving bestand, dan de hardere noordzyde, dus aanleiding geeft tot eene misvormde gedaante, en tot onregelmaatige schokken in de beweeging. Voorts geeven de gemelde Schryvers verscheidene voorbeelden van Molens op, in welke men, ook hier te lande, de uit vier stukken zamengestelde Molen-assen, met zeer goed gevolg, gebruikt heeft. Op dit stuk volgen twee met Zilveren Medailles bekroonde Antwoorden over de Pompmolens, op de volgende Vraage: ‘Op wat wyze zou men een gewoonen Wind-Watermolen met een stel groote Pompen, in de | |
[pagina 584]
| |
plaats van andere Waterwerktuigen, kunnen voorzien, zo dat daarmede, naar alle graaden van windkragt, eene daaraan evenredige hoeveelheid waters worde opgebragt? Daarby voegende eene behoorlyke begrooting der daartoe noodige onkosten, en eene vergelyking daarvan met die van eenen gewoonen toestel voor Schepraden, Vyzels, Trommels enz. van een gelyk vermogen.’ Aan den Schryver van de eerste dier Verhandelingen, willem beijen, Mr. Timmerman en Molenmaaker te Rotterdam, wierd nog daarenboven de gewoone Gouden Medaille beloofd, byaldien nadere proeven zyne voordeelige opgaven mogten bevestigen, die hy zeker dubbel, ja tiendubbel verdiend heeft, indien zyne beloften, op bl. 100 gedaan, door proeven, in 't groot genomen, mogen worden bevestigd; want alsdan zou door zodanig een Pompmolen, in vyf minuten tyds, tot eene hoogte van 22 a 24 voeten, uit een bepaalden maatboezem, kunnen worden opgemaald eene oppervlakte van vyf voeten water; tot hoedanig eene werking twee Vyzelmolens, of drie hellende Schepradsmolens, of vier staande Schepradsmolens, zouden noodig zyn. Na deeze stukken vinden wy geplaatst het, met eene Zilveren Medaille bekroond, Antwoord van ongenoemde Schryvers, op de Vraage: ‘Welke zyn de Natuurlyke zamenstellende deelen der Pis van een gezond Mensch?’ Volgens het regtmaatig oordeel des Genootschaps, bevat deeze Verhandeling veel goeds, en geeft eene manier van analyseeren, voor zoortgelyke vogten, aan de hand, die tot hiertoe niet zeer gemeenzaam gebruikt is; doch dezelve heeft echter niet genoegzaam voldaan, om een Gouden Eerepenning te verdienen, zoo om dat de door de Schryvers gevolgde manier van analyseeren alleen met kan gezegd worden volkomen genoegzaam te zyn tot het oogmerk, als om eene menigte van bedenkingen, die men met grond zou kunnen aanvoeren, tegen een aantal der proeven, welke de Schryvers van dat stuk genomen, en tegen de gevolgtrekkingen, welke zy uit hunne proefneemingen hebben afgeleid. Het volgend stuk is de Verhandeling van den Geneesheer d. heilbron Calmansz., over de Vraage: ‘Welke tekens of verschynzels doen 'er zich op, in de veranderde gesteldheid en werkingen van de Oogen | |
[pagina 585]
| |
der Menschen, zo wel derzelver algemeene als byzondere deelen, waaruit men den verschillenden aard en oorzaaken der sleepende Ziekten kan onderkennen, en derzelver onderscheidene uitkomsten en gevolgen opmaakens?’ Dit stuk is met een Gouden Eerepenning bekroond; schoon het Genootschap teffens oordeelde, dat het nog wel voor verbetering vatbaar was, vooral met betrekking tot de volledigheid der besluiten, uit de medegedeelde waarneemingen opgemaakt. Onzes achtens heeft de Heer heilbron zyne taak met veel juistheid en naauwkeurigheid uitgewerkt; waarvan onder anderen het volgende tot een proefje kan dienen: ‘Een derde verschynzel, (zegt de Schryver) 't welk ook onder dit zoort moet gerangschikt worden, is, dat de lyders zich verbeelden, kleuren in de voorwerpen te zien, die in 't geheel niet bestaan; zo als byzonder in de Geelzucht zomwylen is waargenomen, dat den Lyderen alles geel voorkwam; van welk verschynzel men de oorzaak gezogt heeft in de kleurveranderingen der Oogvogten, of van het Hoornvlies, 't welk echter door laatere waarneemingen wedersproken wordt. Wy leezen, naamelyk, by van de wynpersse, dat het hoornvlies by een geelzuchtigen eene geele kleur gehad heeft, zonder dat echter dit verschynzel plaats hadde. Zo heeft ons ook een Engelsche Arts eene waarneeming medegedeeld van iemand, die gezonde oogen had, en evenwel de groene kleur niet kende, en dezelve zelfs van andere kleuren niet kon onderscheiden. Desgelyks vinden wy by plenk, dat negen menschen, na 't genot van den wortel van zwart Bilzenkruid, onder andere toevallen, ook dit byzondere hadden, dat alle voorwerpen hun scharlaakenrood voorkwamen. Eindelyk heeft ons de beroemde hufeland onlangs eene waarneeming medegedeeld, en die hy zelfs nieuw noemt, van een Wormpatient, by welken hoegenaamd geene geelzucht, of eene andere ongesteldheid in de oogen, plaats had, en dien echter, nuchteren zynde, alle voorwerpen geel scheenen, dat ook, na het uitdryven der wormen, verdween, en welke ook kausch in een Wormpatient zegt waargenomen te hebben. Ingevolge alle welke waarneemingen het onzes bedunkens dan meer met den aard der zaaken schynt overeen te komen, om deeze verschynzelen onder de affectiones nervosae te rekenen, zo als hufeland het evengemeld verschynzel ook eene | |
[pagina 586]
| |
veranderde gevoeligheid van de oogzenuwen in modo noemt, en dat dezelve dan ook, in eene ziekte plaats hebbende, ingevolge van dien, eene tegennatuurlyke aandoening van 't zenuwgestel zou kunnen aanduiden.’ De beide laatste stukken, die in dit Deel der Verhandelingen van 't Bataafsch Genootschap voorkomen, zyn twee Antwoorden op de Vraage: ‘Daar men, om verschillende redenen, voor de Masten van Oorlog- en andere zwaare Schepen, geen gebruik kan maaken van enkele houten, maar zich tot dat einde moet bedienen van het hulpmiddel, om verscheiden stukken aan elkander te verbinden, waarvan de zamenstelling, zo in getal, als wyze van verbinding, by onderscheiden Natien en Scheepsbouwers verschillende is, zo vraagt men, op Wis- en Natuurkundige gronden, zo veel mogelyk door Ondervinding en Proefneeming bevestigd, aan te toonen, welke wyze van zamenstelling de beste en de onkostbaarste is?’ - De eerste deezer Verhandelingen, welke met den Gouden Eerepenning is bekroond, is geschreeven door pieter glavimans, Opper-Scheepsbouwmeester der Bataafsche Republiek. Daar het niet mogelyk is, boomen van genoegzaame lengte en zwaarte te vinden, om daaruit masten, voor zwaare Schepen van linie, te maaken, zo is men genoodzaakt geworden, dezelve uit verschillende stukken zamen te stellen. De kundige Schryver betoogt, dat men de masten kan te zamen stellen uit drie, vier, vyf, zeven en negen stukken; voorts, dat de zamenstelling uit negen stukken op twee verschillende wyzen kan geschieden, te weeten op de Fransche, of op de Hollandsche manier. Dat de Hollandsche manier van werken verreweg de beste zy, wordt verder hieruit voldoende beweezen, dat de kosten derzelve veel minder zyn; terwyl het werk zelve, zo niet beter, ten minsten even goed is, als eene Fransche mast, op de meer kostbaare wyze te zamen gesteld. - De Schryver der tweede Verhandeling, pieter glavimans Corneliszoon, Scheepsbouwmeester op 's Lands Werf te Rotterdam, heeft zyne taak insgelyks met lof afgehandeld. |
|