Redevoering ten betoge dat alle verbetering van maatschaplyke inrichtingen met de verbetering van den Mensch zelven moet begonnen en voordgezet worden, uitgesproken op den 30 van Zomermaand 1802, door C.W. Westerbaen. Te Utrecht, by G.T. van Paddenburg en Zoon, 1802. In gr. 8vo. 45 bl.
Warme geestdrift voor den bloei der Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen, en de daarmede beoogde verbetering van het menschdom, kenmerkt deze Redevoering, op den verjaardag van het Utrechtsche Departement, die, sedert vyf jaaren, niet had kunnen gevierd worden, uitgesproken. Het behandeld onderwerp is belangryk, en overwaardig, om door allen, die iets tot verbetering van maatschaplyke inrichtingen willen bydraagen, bedaard overwogen te worden.
Eerst wordt de onmogelykheid, om Maatschappyen te verbeteren, zonder alvorens de verbetering van den mensch zelven ernstig ter harte te neemen, betoogd, uit hoofde zoo van den aart der Maatschappyen en haare inrichtingen, als van de bronnen des maatschaplyken bederfs; daarna aangetoond, dat zy tevens nutloos is, omdat ook de allerbeste maatschaplyke inrichtingen den bedorven mensch geen geluk kunnen verschaffen; en eindelyk beweerd, dat zy zelfs nadeelig is.
In het geheele opstel heerscht een zwellende styl, die aan het dichterlyke grenst. De Redenaar heeft 'er ook de Dichtstukjens by laaten drukken, die de Dichter g. ryk, by deze gelegenheid, in haast heeft vervaardigd. Eenigen zyn, by het houden der Redevoering, gezongen.