Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWeekblad voor den zoogenaamden Gemeenen Man, uitgegeeven door het Departement Stad en Lande, behoorende tot de Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen. IVde Deel. Te Groningen, by W. Zuidema. In gr. 8vo. 416 bl.Te meermaalen hebben wy van dit allernuttigst Werk eenig bericht gegeven aan onze Leezeren. Deszelfs Schryvers houden in dit Vierde en laatste Deel hunne welverkregen achting volkomen staande, en verdienen de dankbaare erken- | |
[pagina 515]
| |
tenis niet alleen van den zoogenaamden Gemeenen Man, maar van allen, welken de vermeerdering van Kennis, Deugd en Geluk onder het menschdom ter harte gaat. In het byzonder hebben ons zeer gesmaakt de Vertoogen No. 163, 166 en 167, over de Verkeering in Gezelschappen - No. 164 en 165, over de Verlichting - de aanbeveeling van het Bier, als een Volksdrank beschouwd, in No. 167. Inderdaad, het is te bejammeren, dat deeze zo heilzaame en voedende drank al meer en meer verdrongen wordt, zo door de verslappende Thee en Koffy, als door de verderflyke Genever; welke met elkander dreigen onze Natie eerlang te berooven van alle die overblyfselen van sterkte naar lichaam en geest, welke wy geërfd hadden van onze Voorouderen. - No. 188, 189, 190, behelzen een allernuttigst Gesprek van een' Landman en een' Stedeling over de Lichaamsoefening der Kinderen in de Schoolen. Elders vinden wy schoone aanmerkingen over de Kinderziekte en derzelver Inenting; over de bedriegeryen van Tovenaars, Waarzeggers en dergelyk gespuis; over Spookeryen, waarvan in No. 185 en 186 een aartig voorbeeld wordt gegeven; - over het straffen der Kinderen, in dezelfde Noemers; om van veele andere onderwerpen thans niet te gewaagen; terwyl alles wordt afgewisseld met trekken uit de oude en laatere Geschiedenissen, met Fabelen, Vertelselen en aangenaame Dichtstukjens. Wy zyn te veel bepaald aan onze ruimte, om thans eenig stukjen van eenige uitgebreidheid te plaatzen. Evenwel denken wy onze vrouwelyke Leezers en goede Huismoeders dienst te doen met het volgende over te neemen uit No. 199. ‘Om een Deeg te maaken, dat tegen 't vuur en water bestand is, neemt men drie oord en twee maatjesGa naar voetnoot(*) frissche melk, of liever drie en een derde oord, waarby men zoo veel wynazyn (edik) giet, dat de melk geheel en al schift: wanneer deeze schift of kedel gezonken is, dan giet men het vogt, 't welk 'er op staat, af, en doet by den kedel, of het gezonkene, het wit van vier of vyf eieren, 't welk men vooraf wel moet kloppen: hier onder mengt men zoo veel fyn gezeefde ongeleschte kalk, (geleschte is des noods ook voldoende) dat 'er een deeg van worde, 't welk zoo stevig is, dat het onder het gebruik niet vloeit. - Wanneer dit deeg goed opgedroogd is, dan is hetzelve tegen vuur en water bestand. - De Uitvinder (zynde de Heer g.g. skoge) verzekert, dat hy 'er gaten meê in eenen grooten ketel gestopt heeft, | |
[pagina 516]
| |
waarin dikwerf pik gekookt wierd, en zulks reeds meer dan vyf jaaren had volgehouden. - Dit deeg kan derhalven in meer dan een opzigt nuttig zyn: men kan 'er disteleer-vaten meê sluiten, gebroken glas, porcelein, of ander aardwerk, mede lymen; ja alle vaten, welke in het vuur gebruikt worden. - Zelfs verzekert gemelde Heer, dat het, in plaats van vertinsel, tot koperen vaten kan dienen.’ Wy zullen hier nog byvoegen het Iets van addison, uit No. 194. ‘Gy hebt wel eens van addison hooren spreeken? Hy was een braaf Kristen-wysgeer die een ieder 't zyne gaf en recht vroom leefde. Niets versterkt meer ons geloof, doet ons standvastiger op het pad der deugd voortwandelen, geeft ons hart meer moed in wederwaardigheden, giet meer troost in onzen boezem, schenkt meer onderwerping aan Gods wil en vertrouwen op zyne beloften en goedheid, dan het uiteinde eens oprechten van naby te zien. Gy zult dan ook wel nieuwsgierig zyn te weeten hoe onze addison gestorven is? Wel aan, ik zal het u zeggen. Prent het diep in uw geheugen, en bereid u een even gerust sterfuur. De Wysgeer had eenen Zoon, den Graaf van warwick. Deezen liet hy by zich komen, toen hy voelde, dat de groote stap op handen was. De Zoon kwam ylings by zynen Vader, en vroeg, wat van zyn begeeren was. De braave stervende drukte zachtkens de hand des Graafs, en zeide met de bedaardheid van eenen zachtmoedigen navolger van jesus: “Zie, myn Zoon! hoe gerust een Kristen kan sterven.”’ De Opstellers en Uitgeevers van dit nuttig Weekblad zullen ons een paar kleine aanmerkingen niet kwalyk neemen. In een Dichtstukjen op de Onsterflykheid, No. 169, leezen wy deeze regels: ‘Zyn [t.w. Gods] zegenende hand
Heeft beter Vaderland
Dan deeze onzalige aard'
Voor uw [des menschen] geluk bewaard.’
De uitdrukking onzalige aarde gevalt ons niet. Dat het aardsche leeven eene mengeling is van goed en kwaad, en vol van wisselvalligheden, erkennen wy gereedlyk; maar niet, dat het kwaad daarin genoegzaam de overhand hebbe, om het onzalig te kunnen noemen. Voor den deugdzaamen vooral, die zich in zynen staat weet te schikken, zal, naar ons inzien, het aangenaame, ook in deeze waereld, het onaangenaame doorgaans verre overtreffen. Dat onze Schryvers het ook zo begrypen, meenen wy, uit andere plaatzen van hun Werk, gerustlyk te mogen besluiten. | |
[pagina 517]
| |
Op bladz. 270 wordt een geval verhaald van cyrus, den Kleinzoon van astyages. Deeze was de oude cyrus, van welken by jesaias, daniel en ezra wordt gesproken. Maar hy wordt hier verward met den jongeren cyrus, den Broeder van artaxerxes mnemon, die lang na hem leefde. Deeze laatste was Stadhouder van Klein Asia, niet de oude cyrus. Wy hebben te kennen gegeven, dat dit het laatste Deel deezes Werks zy. Maar het wordt vervolgd onder eenen anderen Titel. Zegen verzelle den arbeid der Schryveren! |
|