1-7. Luc. VII:11-16. Hand. II:33. III:1-8. V:1-11. XIII:6-12. XIV:8-18. 1 Pet. I:25. Rom. X:18. Alles wordt besloten met twee Leerredenen, waarvan de eerste eene verhandeling bevat over de egtheid en duurzaamheid dier boeken, welke wy de H. Schrift, of den Bybel, noemen. De tweede is ingericht, om de waarheid van den Kristelyken Godsdienst te bevestigen, uit deszelfs eerste en voorspoedige uitbreiding over de gantsche aarde.
In de eerste der laatstgenoemde Leerredenen onderzoekt de Leeraar eerst, hoe het met de verzameling der Godlyke boeken, zoo des O. als des N. Verbonds, toegegaan zy. Wat de boeken des O. Verbonds aangaat, hier vergenoegt hy zich met de opgave van waarschynelykheden, en algemeene aanmerkingen, die zich moeielyk op alle byzondere boeken, die gerekend worden tot den bundel dier Schriften te behooren, tot onze overtuiging van derzelver egtheid, laaten toepassen. Ten aanzien der verzameling van de boeken des N.V. wordt ook voornaamelyk geredeneerd uit vooronderstellingen, die men dient aan te neemen, om te gelooven, dat men reeds in het begin der tweede Eeuw eene verzameling heeft gehad van boeken, die de Euangelisten en Apostelen geschreven hebben. Dat dit werkelyk heeft plaats gehad, en dat die zelfde boeken, die wy nu nog voor schriften der Euangelisten en Apostelen houden, toen reeds aanweezig geweest zyn, had uit voorhanden zynde getuigenissen en daadzaaken kunnen en moeten beweezen worden. Ook zouden wy liever, in eene omgekeerde orde, met het betoog van de echtheid der schriften des N.V. een begin gemaakt hebben, zonder welke vooraf te vooronderstellen, het altoos moeielyk valt, ons van de echtheid van alle de schriften des O. Verbonds te overtuigen. Beter is ons het betoog over de onvervalschtheid, welk het overige gedeelte van deze Leerrede uitmaakt, bevallen. Maar wy herhaalen, hetgeen reeds te voren door ons is aangemerkt: Wy zouden de behandeling van dit onderwerp liever vooraan geplaatst hebben. Alles wordt met eenige gepaste leeringen besloten. - In de laatste Leerrede worden eerst eenige aanmerkingen over den aart en het gewigt van het bewys voor de Godlykheid der Kristelyke Leere, ontleend uit derzelver snelle voortplanting, medegedeeld,