die, in zyn leeven, een verachter van den geopenbaarden Godsdienst was, en geacht werd een sterke geest te zyn, maar, by het aannaderen van zyn einde, van het eene uiterste tot het andere overgaat, van ongeloof tot bygeloof, en zyne gewaande sterkte van geest met de beklaaglykste zwakheid verwisselt. - In de tweede, over 1 Kon. II:1-3, doet de Leeraar, in de wyze van Davids afsterven, en in de gevoelens, waarmede hy uit het leeven scheidde, den invloed van een welgevestigd geloof aan Gods beloften in den Middelaar, en de uitwerkselen opmerken, welke een aan den dienst van God toegewyd leeven heeft, in de laatste oogenblikken. - In de derde, over 2 Kon. XX:1-3, worden, naar aanleiding van 't gene daar van Hiskia's gesteldheid, toen hy doodlyk krank was, vermeld wordt, de oorzaaken nagespoord, waaruit het is af te leiden, dat waare godzaligen somtyds eenige bevreesdheid voor den dood vertoonen, in plaats van naar denzelven te verlangen. - In de vierde, over 1 Sam. XV:32b, wordt het gedrag van Agag, die gezegd wordt, op eene ligtzinnige wyze, den dood te gemoet gegaan te zyn, aangewend ter ontwikkeling van de oorzaaken, waaraan 't is toe te schryven, dat sommige menschen met eene schynbaare gerustheid sterven, en boven alle vreeze des doods schynen verheven te zyn, schoon zy alle redenen hebben, om den dood met vreeze te gemoet te gaan, als voor welken zy geheel onbereid zyn. - In de vyfde, over Num. XX:23-29, wordt uit den schielyken, oogenbliklyken dood van Aäron aanleiding genomen ter overweeging van den gelukkigen stand van eenen Vroomen, die, sints zyne bekeering tot God, door de hemelsche genade, zyn leeven besteed hebbende ter zyner toebereiding voor den dood en de eeuwigheid, en nog in het bezit van alle zyne redenmachtige vermogens zynde, in één
oogenblik, door een schielyk toeval wordt weggenomen. - Eindelyk wordt, in de zesde, over Gen. V:24, in Henoch een voorbeeld van de naauwstgezette Godsvrucht in de boosste tyden, en, in zynen heerlyken uitgang uit deze wereld, een buitengewoon bewys van Gods welgevallen daarin voorgesteld.
Alle deze Leerredenen hebben haare verdiensten. De Redenaar weet zyne gedachten geregeld te leiden, klaar uit te drukken, en, met sterken aandrang ter overtui-