| |
| |
| |
Buonaparte als Mensch, Burger, Krygsman en Regent geschilderd; benevens Aanmerkingen over de nieuwste Constitutie der Fransche Republiek. Door Orthodoxos Phileutheros. Alom te bekomen. 1802. In gr. 8vo. 350 bl.
De Schryver van dit Werk behoort voorzeker niet onder de aanbidders van de opgaande zon; dit vermoedden wy reeds, toen wy deze woorden van kant op den tytel vonden: Den mensch moet het recht heilig gehouden worden, al moge het der heerschende magt ook nog zulke opofferingen kosten, en alle staatkunde moet haare knien voor het recht buigen; en toen wy het Boek ook nog maar een weinig doorbladerd hadden, vonden wy ons ook in dit vermoeden volkomen bevestigd. Heeft hy, intusschen, den groten Man, dien hy hier beschouwt, recht gedaan? - dit is de grote vraag; en, alhoewel het ook ons enigzins moeite kost om onpartydig te beslissen, en wy den Schryver gaarne het recht doen, dat hy toont niet blind te zyn voor het grote en goede in den Man, op wien hy zich toch niet weinig verbitterd betoont, en daarenboven zyn Werk over het geheel zeer lezenswaardig is, en sommige zyner berispende aanmerkingen wel niet geheelenal ongegrond kunnen zyn; zo moeten wy toch, indien de Lezer het ons vraagt, naar ons beste weten zeggen: Neen! over het geheel geschiedt hier aan buonaparte geen recht.
Zodanige beschouwingen, als men hier onderneemt, zyn altyd moeilyk. Geheel toch kan men zulk enen Man niet overzien. Misschien moet zich nog zeer veel ontwikkelen; misschien is 'er zeer veel verborgen, dat zich ook na ene Eeuw niet duidlyk voor allen nog zal ontwikkeld hebben. Verre de meeste menschen staan van den Man op enen te groten afstand; en in den tegenwoordigen leeftyd zyn zeer zeker de driften by zeer weinigen genoegzaam bekoeld. Het Nageslacht zal toch nog wel iets meer kunnen beschouwen, en ook meer onpartydig zyn. Onze Schryver, hoezeer wy den wysgeer en den man van verstand in hem niet miskennen, was voorzeker te zeer met de party, die hy eenmaal gekozen had, vooringenomen en aan dezel- | |
| |
ve gehecht, om buonaparte naar waarheid en recht te kunnen richten. Dat kunnen wel weinigen; misschien niemand nog. Zy allen, die by de Fransche Omwenteling enen rol speelden, en ook de tegenwoordige grote Man, komen eenmaal voor een groot en onpartydig Gerichtshof, en, (om met den braven Oom tobias, in den Tristram, te spreken) ‘by de grote en algemene revue van ons allen - en niet eerder - zal het blykbaar worden, wie zyn' plicht in deze wereld wel heeft waargenomen - en wie niet; en dan zullen wy naar bevind van zaken geävanceerd worden.’ En, voegen wy 'er by, God zy iederen groten Man en ons allen genadig!
Hoezeer wy dan de verdiensten des Schryvers niet willen te kort doen, zo kunnen wy toch ons zegel geenzins hangen aan alle zyne grondstellingen: zeer veel waarheids zegt hy wel gedurig; en het warm enthusiasme, waarmede hy schryft, sleept ons weg, ook dan, wanneer men niet gaarne alles, juist in die zelfde bewoordingen, zou willen onderschryven. Ziet hier iets uit de Inleiding.
‘Revolutien zyn het tydvak der groote geesten. Deeze springen als op den slag van eene toverroede ten voorschyn, en veroorzaaken vrees en bewondering, al naar dat men van naby, of van verre af in betrekking tot hun staat. De menschen zyn in de aanlaagen van hunne natuur elkanderen niet zoo ongelyk, als wy hun in onze dagelyksche waereld, welke alles wat groot is moord, en alle stoute pooging onderdrukt, beschouwen. Een prometheus kan uit elk aanzyn hebbend stof eenen grooten man vormen, en ieder sterveling zoude in kragt en volkomenheid zyne leevensjaaren doorloopen, zoodra men hem maar niet in de boeiën van het Conventioneele kluisterde, in dewelken de genie der menschheid treurende van hem wykt. Men laate in den mensch de natuur alleen werken, laate dezelve zich vry ontwikkelen, laate alle de vermoogens zich ongestoord binnen de perken van het recht uitbreiden, en verwydere alle hindernissen, die den geest verminken, en wy zullen een geslacht voor ons zien, dat ons door zyne sterkte en nadruk in het denken, bewondering, en door zyne goedheid en eenvoudigheid van hart, hoogachting afdwingt.’ - En wat verder: ‘Een caesar, een marius, een sylla, een cromwel en anderen, ontsprongen uit ee- | |
| |
nen vulkaanschen grond. Wanneer de aarde door politique aardbeevingen geschokt wierdt, traden meer vermogende geesten op, die kloek, stout en kragtig, in het rad des gevals tastten, en het ten hunnen voordeele bestierden. Wanneer de genie der menschheid wenende de aarde verliet, en astrea, tegens haaren zin, ten hemel terug keerde, verhieven zich menschen van ongewoone gaven op den throon, maakten zich alleenheerschers, bedroogen het arm menschlyk geslacht, zelfs door de hoop van een beter toekomend. Geest! gy die de waereld beheerscht, wien de Ceder op den Libanon, en de worm in het stof aanbidt, waarom moest de grootheid der
menschen door het ongeluk van anderen gedyen, en waarom erlangde de booswigt dat geene, waarnaar de braave streefde? Waarom was de overwinning steeds op de zyde dier geenen, die het recht met voeten traden, en waarom was 'er voor dien geen, die alle menschen als zyns gelyken achtede, die allen wel wilde, en die aan allen zooveel goeds als mogelyk was bewees, na zoo veele harde en bloedige stryden, die hy voor eene rechtvaardige zaak voerde, geene andere belooning dan het graf? Waarom behaalden altyd menschen de overwinning, die haar niet verdienden? Waarom besteegen altyd die geenen, die alles, wat heilig en eerwaardig was, verachteden, den throon, en waarom wierden altyd die geenen het magtigste, die over hoopen van lyken tot hun doel snelden?’ enz.
Byna zouden wy hier de pen nederleggen, als kunnende onze Lezer nu reeds genoeg den toon en den geest van deze beschouwingen voelen; dan wy denken, het zal niet onaangenaam zyn aan velen, dat wy nog des Schryvers oordeel mededelen over buonaparte, de slotsom van iedere beschouwing in de op den tytel gemelde onderscheidene betrekkingen.
‘Als mensch staat buonaparte, in opzicht tot zyne verstandelyke vermogens, groot, uitmuntende voor ieders oog; maar ten opzichte van het zedelyke brandmerken hem de ondeugden van huichelaary, eerzucht en heerschzucht, welke even zoo verderflyk voor het menschlyk geslacht zyn, als zy den geenen, die ze heeft, tot schande verstrekken. - Hy bezit groote gaaven, een allesomvattend verstand, eenen moed, en eene onverschrokkenheid, die altyd proef houdt, eene tegenswoordigheid van geest, die door geen toeval in verwar- | |
| |
ring geraakt, en eene standvastigheid, waarop zich zelfs de tyd vermoeidt; alleen dat, wat den mensch veredelt, en wat hem reeds in het stof vergodlykt, de deugd, eene strenge en onbaatzuchtige gehoorzaamheid aan de wetten van recht en reden zyn hem vreemd: want waar zulke geweldige hartstochten, als in het gemoed van buonaparte, huisvesten, vindt de waare deugd geenen ingang, en wie zich met geweld tot den eersten post in eenen Staat verheft, toont dat hy het recht voor een harsenschim houdt, en wie erkent tot alle secten te behooren, speelt met het geweeten kiekeboe, en houdt niets voor heilig, behalven het geen zyn eigen belang streelt.’
‘Zyn gedrag als burger is even strafbaar als gevaarlyk. Hy vernietigt de door de Natie ingevoerde Constitutie, en ontlast hen van de gehoorzaamheid aan de wetten, enz. Buonaparte is een waarschouwend voorbeeld voor alle Republikeinsche Gouvernementen, het welk duidelyk bewyst, dat men geene Generaals te veel mag toebetrouwen, en dat men hen geene onrechtvaardigheid ongestraft moete laaten bedryven, dewyl de Soldaaten, die geene wetten eerbiedigen, zeer ligt het graf der vryheid kunnen graaven.’
‘Als krygsman is buonaparte volstrekt eenig in zyn soort. Weinigen hebben in die jaaren zulk eenen roem bevogten, en nog minderen hebben hem zoo wel verdiend. Diepe beschouwende inzichten in de Krygskunde, het grootste geestvermogen, en het nadruklykste Caracter, doen hem als Legerhoofd uitmunten, en verheerlyken hem zoo zeer, dat men zelfs geneigd is zyne gebreken en onrechtvaardigheden, als Regent en Burger, over 't hoofd te zien. Doch fiat justitia et pereat mundus.’
‘Als regent wil hy, naar het schynt, over 't geheel, het goede, doch op zyne eigene wyze; hy wil alleen heerschen, daar het hem onverdraaglyk is, de Tweede te zyn, waar hy de Eerste zyn kan. Hy heeft wel het recht menigmaalen gekrenkt, maar hy heeft ook tevens veele inrichtingen tot stand gebragt, die tot het heil van den Staat en tot het behoud van de algemeene heiligheid (veiligheid zal dit moeten zyn) dienen. En wanneer men al zyne eergierigheid en zyne heerschzucht, en de uit deeze verwoestende hartstogten voordvloeiende bedryven niet kan billyken, zoo
| |
| |
zal men toch zyne werksaamheid, zyn streeven naar orde, en zyne achting omtrent verscheidene verdienstlyke mannen de verëischte goedkeuring niet kunnen weigeren.’
Zal buonaparte zich op zynen post handhaven? is een nieuwe tytel, die op deze beschouwingen volgt; en de Schryver meent ja, wanneer hy zich verstandig en wys gedraagt; en laat dan nog een vry uitvoerig Hoofdstuk volgen, bevattende het onderzoek: of de Omwenteling van den 18 en 19 Brumaire noodzakelyk geweest zy? en dit is zyne mening: ‘Buonaparte's Revolutie was niet alleen wederrechtelyk, maar ook onnoodig; en vergelykt men de nieuwe Constitutie met de Constitutie van het 3 jaar, zoo kan men zich onmooglyk van de gedachten onthouden: dat het den tegenswoordigen Regeerderen noch om de vryheid, want deeze heeft men ten graave gedraagen, noch om de gerechtigheid, want deeze is - ach! wat schande! ten genade geworden - te doen geweest is. Zy wilden hunne eergierigheid en hunne heerschzuchtigheid bevreedigen; zy wilden willekeurig mogen handelen; de perken der Wet waren hun een doorn in de voet, en zy roeiden derhalven al het goede tot den wortel uit, om een einde aan eenige weinige ongerechtigheden te maken, die men op eene andere wyze verhinderen kon.’ Dat woord weinige hinderde ons hier vooral; en wy wenschten wel, dat dit Boek eens enen Tegenschryver vond, voor die taak berekend, die juist niet voet by voet den Schryver volgde, maar, met de vaste overtuiging dat buonapartes Omwenteling hoogst noodzaaklyk was, (en hoe velen zyn 'er in dit gevoelen!) toegevende alles wat hy toegeven moest, nu op zyne beurt ons dan ook eens Beschouwingen van buonaparte, in alle die zelfde betrekkingen, leverde. Doch wy wenschen even hartlyk, dat de man, die ons deze Vertaling uit het Hoogduitsch (hoewel wy zeker geloven dat het Werk van Franschen oorsprong is) bezorgde, zich aan die taak niet zal wagen. Niet alleen
dat de Vertaling wel wat beter wezen mogt; maar de vele Aantekeningen ter verdediging van buonaparte, die hy 'er goedvond by te voegen, hebben ons geweldig gehinderd; niet omdat wy den Man niet gaarne verdedigd zagen, of zelve niet verdedigbaar hielden; maar omdat het ons smartede, dat
| |
| |
zulk een Man, en niet zelden toch ook by ene zo tastbaar goede zaak, en daar zyne party zich zo duidlyk bloot gaf, enen zo onnozelen verdediger had gevonden. Intusschen is het, volgens zyn bericht in de Voorreden, genoeg, dat hy het onderscheid tusschen zyne gevoelens en die van den Schryver ten duidelyksten heeft aan den dag gelegd; en daar dit dus alleen zyne bedoeling schynt geweest te zyn, zo had hy zich de moeite kunnen sparen, van verschoning te vragen, dat het een en ander van het door hem gestelde, door andere, naderhand bekend gewordene of zich ontwikkeld hebbende gevallen en berichten, reeds is gelogenstraft, terwyl zyne aantekeningen reeds vóór het tekenen van de Vredes-preliminairen waren opgesteld.
In welk een geest de Aanmerkingen op de Constitutie van buonaparte, die dit Werk besluiten, zyn, zal de Lezer nu zelve wel raden. Dan, niettegenstaande al het gezegde, pryzen wy dit Boek nogmaals ter lezing aan; maar wy zouden ons zeer bedriegen, indien de Schryver vele Lezers overtuigde, dat buonaparte zodanige tentoonstelling als Opperpriester, Koopman, Schoolleeraar, Oppergildemeester, en Inquisiteur, en welke tytels hy hem hier en daar al meer geeft, in allen opzichte zou verdienen; ook al sloeg hy alle de aantekeningen van den zwakken verdediger over, hetgeen wy hem oprecht verzekeren, dat hy, zonder enig verlies, gerust kan doen.
|
|