| |
| |
| |
Betoog van het Schadelyke der Vooröordeelen omtrend het Horoscooptrekken en Planeetleezen; benevens Betoog: Dat noch Comeeten, noch Planeeten, op de lotgevallen der Menschen eenigen onmiddelyken invloed hebben. Uitgegeeven door de Maatschappy: Tot Nut van 't Algemeen. Te Amsterdam, by C. de Vries, H. van Munster en J. van der Hey, 1802. In gr. 8vo. 240 bl.
De loflyke Maatschappy, Tot Nut van 't Algemeen, steeds op middelen bedagt, welke de bevordering van onmiddelyk genoegen, of de afwending van ongeneugten des Menschdoms ten oogmerke hebben, hadt, in den Jaare 1800, over het Onderwerp, boven vermeld, eene Prysvraag uitgeschreeven. Van de twee Antwoorden op die Vraag, het eene met Goud, het ander met Zilver bekroond, bleeken de Schryvers te zyn de Wel-Eerwaardige Heer willem de vos, Lid van de Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem, en Leeraar by de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam - en johannes buys, Makelaar te Amsterdam. Naamen van Mannen, de eerste door meer dan ééne Verhandeling, te Haarlem en Leyden bekroond, de andere door zyn Natuurkundig Schoolboek, met roem bekend, boezemden ons een gunstig vooröordeel in, omtrent de afdoende strekking der afgegeevene Betoogen ten bedoelden oogmerke. Onder het aandagtig leezen vonden wy ons in onze verwagting niet bedroogen. Dat geoeffend Verstand, die vlugheid van Geest, dat vermogen om in de natuur van eenig onderwerp tot in de binnenste schuilhoeken door te dringen, en het van alle kanten te bezigtigen - hoedanigheden, welke den Eerw. de vos zoo onderscheidend kenmerken - vallen ook hier in 't oog. Hy schryft als een Man, welke zyns onderwerps volkomen meester is, en geene moeite heeft gespaard, om het stuk, zoo veel mogelyk was, af te doen. Van dien aart, naar het ons voorkoomt, zyn de beginzels en bedenkingen, door zyn Eerw. nedergesteld en ontwikkeld, dat, genomen iemant bevondt zich onbekwaam, om een en ander Verhaal, aangaande voorgewende Lotvoorspel- | |
| |
lingen, op te lossen, die beginzels en bedenkingen over het vooröordeel in zyn hart zullen zegevieren, en zyn Verstand tot gehoorzaamheid aan de Waarheid gevangen neemen.
De Planeet-Leezer beschaamd; of Mengelmoes van Bydraagen, uit het Gezelschap de Slypsteen, noemt de Heer de vos zyn Betoog, welks geest en strekking wy niet beter kunnen doen kennen dan met 's Mans eigen woorden, schryvende in het Voorberigt, dat men, om de Astrologische Weetenschap zelve in haaren eigen aart opzetlyk te bestryden, met vermyding, zoo veel doenlyk, van het Wysgeerige, daartoe noodig agtte: ‘1. Tot schande der astrologie in het rechte licht te stellen, hoe 'er noch persoonen noch schriften te vinden zyn tot eenig draaglyk, laat staan grondig, onderwys in dezelve. 2. Naar eisch te gispen en te doen opmerken, veele byhangselen, dien kunstenaaren meestäl eigen; gewaagende daarby ook van de onbedachtheid en het weinig overleg der gemeene slordigheid in het opzoeken dier Vraagbaaken. - Men vroeg zich zelven verder: 3. Hoe willekeurig en door eigen schuld geeft men, vaak, de grilligste uitleggingen aan de niets beduidende algemeenheden der astrologische uitspraaken? - 4. Hoe weinig vernuft is 'er noodig om den astrologist op zyne eigen gronden pal te zetten? - 5. Hoe heeft, reeds van ouds her, het gezond verstand deeze beuzelaary ten bondigsten doorgestreeken? - 6. Dat buitenspoorige, hoe is het uit de beschouwing des hemelstelsels voor een ieder allerligtst te bevatten, zo men maar het voorstel der maatschappye niet verdraait, maar het in den rechten en waaren zin wil opvatten? - en 7. Hoe weinig strookt het erkennen der astrologie met den doorgaanden loop van Mozaïsche en Kristelyke openbaring? - - Op dit alles rekende men niet ondienstig te laaten volgen. 8. De opgaave van eenige bedenkingen over het verband van 's menschen geluk met de maate onzer kennis; mitsgaders. 9. Sommige naspooringen en berichten, betreffende de beroemdste beoefenaars dier konst van onzen leefkring, en 10. aangaande den grooten heilig dier praktyken in de XVI eeuw,
den beruchten cardanus.’
Mengelmoes noemt de Heer de vos zyn Betoog; met hoe veel regts, kan blyken uit de Lyst der Stuk- | |
| |
ken, welke wy, om de manier van behandeling te doen kennen, dienstig oordeelen, hier te laaten volgen. Samenspraak tusschen twee Maasstuizers en Dr. ludeman. Avondgesprek uit het Kransjen van Ds. harteveld, Dr. scheffers, den Chirurgyn bredius, den Smit snellebrand en den Timmerman van ogten. Eerste Brief van den Predikant a. bendorff, aan Mevrouw de Weduwe van den Heer n. spiering. Jan recht-uit aan den hoog geleerden wydberoemden a. neomagus. Redevoering van favorinus by a. gellius; uit het Latyn vertaald. Fragment eens twistgedings tusschen albertus en pieter, over de Horoscoopkunst. Tweede Brief van den Predikant a. bendorff, aan Mevrouw de Weduwe van den Heer n. spiering. Gedachten en Vraagen van p. koenerding, medegedeeld aan b.d. van scherpenisse. B.d. van scherpenisse aan p. koenerding. Een kort woord over cardanus. Dichterlyk Toegift: de Voorspelling. Oude Kool, om op nieuws op te warmen voor de rechte Liefhebbers. In een luimig grappigen, of in eenen ernstigen trant, naar het voorvalt, worden deeze onderscheidene onderwerpen behandeld. In het ernstige, deftige en gemoedelyke vallen
bovenal de twee doorwrogte Brieven van den Predikant bendorff. De Eerw. de vos doet hem dezelve aan eene Weduwe schryven, om haar het valsche, onbestaanbaare en hoogstverderflyke onder 't oog te brengen van het voorzeggen van iemands Sterfuur, op den grondslag van het zeggen dier Weduwe aan den Leeraar: ‘Ja, myn heer, het is dan maar al te waar bevonden, dat myn man dit jaar en deeze maand niet overleeven zou.’ Wy herhaalen eene vroegere aanmerking. Voorbeelden van Voorspellingen mogen 'er voorhanden zyn, (derzelver echtheid ondersteld zynde) die zich moeilyk laaten verklaaren; wy voor ons beschouwen het als eene uitgemaakte waarheid, dat de yverigste Voorstander der Horoscoopkunst, 't en zy hy door het aandagtig leezen van deeze twee Brieven immers niet tot staan gebragt worde, wel een zeer beneveld verstand, en door vooringenomenheid verhard hart, moet bezitten.
Tot een staal van 's Eerw. de vos manier van behandelen, kunnen wy niet nalaaten, uit den eersten dier Brieven, het volgende over te neemen, daar hy den
| |
| |
nadeeligen invloed schetst, welken de onderstelde voorweetenschap eigenaartig op den persoon zelven of diens aanhoorigen kan hebben. ‘En nu, zoo schryft hy, moet ik ten slotte van deezen eersten brief nog stilstaan op een onderwerp, misschien voor u nog onaangenaamer, dan iets waar van ik dus verre gerept heb; ik bedoel de vraag: welkerwyze gy u van de bekomene kundschap, die gy voor onfeilbaar, althans voor hoogstwaarschynlyk, hieldt, toch bediend, en welk gebruik gy 'er van gemaakt moogt hebben, met opzicht op uwen man zelven? Helaas, waarde Vriendin! hoe moet ik u beklaagen! met deernis beklaagen over zaaken, die niet te herdoen vallen! Doch myn gemoed is te vol, dan dat ik zwygen zou, al ware het ook, dat ik, de waarheid zeggende, u daardoor ('t geen god verhoede!) my ten vyandinne stellen mogte. Gy weet dat ik, vóór myn beroep alhier, vyf jaaren lang myne vroegere dorpgemeente bediende. Over 't geheel waren dat eenvoudige eerlyke menschen. Maar het was als eene algemeene ziekte, dat zy daar allen zeer veel op hadden met de praat en de vertellingen, van ik weet niet welk een slet van een erbarmelyk vrouwspersoon, van wie ik niets te weeten of te zien kon krygen, omdat zy voor my ontoegangelyk was. In de wandeling heette men haar de zwarte heidin. - Dat wyf had in zekere dingen het gansche dorp als 't ware in beheering. Geen trouwen kwam op 't tapyt; geen vrouw moest in de kraam; geen kinders werden 'er gedoopt; geen zieken lagen 'er te bed; nergens waren kinderpokjens of maazelen, of zwarte griet werd in het spel geroepen; en de snoode feeks wist haar zaaken zoo te beleggen, dat zy in alles schier den vinger kreeg - en zy van alles tol ontving.’ Thans opent de Heer de vos een tooneel van de schadelyke gevolgen, oneenigheden en roekeloosheden, uit het geloof aan de onderstelde waarzeggeryen van zwarte griet
ontstaan. Den verderflyken invloed, welken ook Mevrouwe spiering's denkwyze, zoo op haar zelve, als op haare handelwyze omtrent wylen haaren Echtgenoot, kan gehad hebben, draagt zyn E. dus treffende voor: ‘Uw man, in allen opzichte zoo beminnelyk en nuttig voor zich zelven en anderen, had zekerlyk in zyn gestel iets zwaklyks; iets, dat te gelyk overhelde tot het zwaartillende, neêrslagtige, en melancholieke, maar dat in
| |
| |
den kring van aangenaam gezelschap spoedig opklaarde, en hem geheel verliet; zoo dat de rechte vrolykheid, zonder ooit boven peil te ryzen, gelyk men dit veeltyds ziet, hem dan als natuurlyk eigen was. Eene aanvallige en bemoedigende Vrouw mag ik zeggen dat voor hem eene behoefte was en een middel tot volkomenen welstand. Alle berichten verzekeren, dat gy voorheen, in vroegere jaaren, steeds zoodanig waart. - Sints een groot jaar, intusschen, is het, by uwe beste Vrienden en Vriendinnen, wel bespeurd en niet onopgemerkt gebleeven, hoe gy in deezen zyt veranderd. Dit begon met vreemde en noodelooze zorgvuldigheden, om deeze of die spyze niet te eeten, met aanraadingen om zich in zulk of zulk eene lucht niet te waagen. Het verdubbelde met de verveelende oplettendheden en vraagen: wel lieve spiering hoe vaart gy? My dunkt gy ziet wat bleek en betrokken; voelt gy ook ergens ongemak? Gy moest eens van deeze of die remedie wat gebruiken, al was het maar om my plaisier te doen; en zoo al voort, tot lastigheden, welke de aanweezigen wel eens met veel weêrzin moesten hooren herhaalen. Dit schynt van tyd tot tyd aangegroeid. En daar ik nu van achteren den grond bemerk, waarop gy gebouwd hebt; nu ik uwen huisknecht hendrik, door eenen onpartydigen, daarover heb laaten ondervraagen; en ook zydelings uit den Doctor heb vernomen, hoe dikwyls hy door u gedrongen, ten sterksten gedrongen werd, om remediën voor te schryven voor kwaalen, die hy gerustelyk aan de natuur zou hebben overgelaaten; daar die goede man zelf van oordeel is, dat alle aanhoudend gebruik van geneesmiddelen, daar ze niet noodig zyn, ten uitersten schadelyk is; en hy betuigt, in zyn beroep, hem niets meer tegen de borst te stuiten, dan het onaangenaame, om zich hier van niet altoos te kunnen onthouden - ô myne veelgeächte Vriendin! hoe moet ik dan dit gansche beloop aanzien, als een stuk, waardoor gy ... durf ik het noemen? - waardoor
gy zelve 's mans graf gegraaven, en tot zyne verzwakking, en zyn uiteinde, door eenen zoo verkeerden aanleg, vermoedelyk, niet weinig hebt medegewerkt!
‘Gy siddert zekerlyk’ - Doch wy moeten, hoe ongaarne, ons berigt bekorten; allen onzen Leezeren, van het schadelyk vooroordeel meer of min bezeten,
| |
| |
de aandagtige beöeffening van het Werk zelve ernstig aanraadende; gelyk ook van dat van den Heere buys, 't welk, in den vorm eener Zamenspraake tusschen een Predikant, Schoolmeester en eenen hunner Buuren gegooten, veele verstandige en leerzaame aanmerkingen bevat, welke, in zamenvoeging met die van den Heere de vos, een geheel uitmaaken, waardoor het verderflyk Monster van nu af aan wel voor altoos als geveld mag geöordeeld worden. Met veel oordeel, en als een resultaat van aangevoerde bedenkingen, verkoos de Heer buys ter Zinspreuke den dichtregel van den godvruchtigen gellert: Sagt, Menschen, ists kein Glück, sein schicksal nicht zu wissen?
Geen Goud zonder Schuim. - Dit moeten wy 'er nog tot slot byvoegen: Hoe zeer ingenomen met het Mengelmoes van den Eerw. de vos, vreezen wy, egter, dat 's Mans voordragt in één opzigt aan het oogmerk der Vraage niet voldoet - naar de vatbaarheid van den Gemeenen Man niet berekend is.
|
|