Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwe Verhalen. Door H. Toelens C.Z. Te Rotterdam, by J. Hofhout en Zoon, 1801. In gr. 8vo. 138 bl.By deze belangryke Verhalen kan men recht hartlyk lachen, of recht hartlyk schreien, al naar dat men het goed vindt. De Schryver heeft zeker het laatste bedoeld; wy verkozen het eerste, en vonden dezelve daartoe uitnemend geschikt. Eleönore, ene ryke weze, was, vroeg in den morgen, in den winter, naar ene arme boerenstulp gegaan, om de arme bewoners door ene milde gift te verkwikken. Het paard van den Edelen Henry was op weg bezweken; hy geraakt ook in die stulp, maakt daar ook zyne goudbeurs ledig, en geleidt de weldadige Schone naar de Stad. Zy zien elkanderen en beminnen. Zy woonde by enen ondeugenden Oom, die haar goed doorbragt, en haar aan zynen Zoon wilde uithuwlyken. Juist kwam Henry uit verren lande, om den ouden Heer eens over dat Zoontje te spreken, die zynen braven Vader voor ene aanzienlyke som had opgeligt. Dit vertellen de gelieven elkandren op weg, en zweren elkandren ene eeuwige liefde. De Oom had in dat plan volstrekt geen zin; evenwel zegt hy eindlyk ja; maar alvorens moest zy, als man verkleed, zekeren Dupont, die in vroeger tyd eens ene bloedverwante bezwangerd had, tot een tweegevecht uitdagen; schoot zy dien ter neer, dan zou Henry haar loon zyn. Dezen werd Eleönora onder dezelfde voorwaarde beloofd. De gelieven vermommen zich; de donder mengt zich in 't spel, waardoor beiden de eerste maal mis schieten; dan zy herhalen het schot; Henry valt, en met hem zyn masker; het meisje herkent hem, legt nu ook haar masker af, wringt den stervenden minnaar nog een pistool in de hand, en heeft het onuitspreeklyk genoegen, zyne vingers zo te bestieren, dat zy van zyne hand den dood ontvangt. Dezelfde graftombe bedekt beider overschot; hunne grafnaald verheft zich over de heuvelen, die het bosch omringen; en recht aandoenlyke versjes, op het wit albast, schitteren den voorbyganger in 't oog. - Molliter ossa cubent! De engelachtige sentimentele Louize, de dochter van een Edelman met een onedel hart, was aan Belmarq verloofd, en daar zeer mede te vreden, tot dat haar Papa eens, zon- | |
[pagina 427]
| |
derling genoeg, in de rivier liep, en daar uit op levensgevaar gered werd door een sentimenteel burgers kind, Lussan; want naauwlyks zag zy dezen jongeling, of beiden hadden de zuivere engelachtige liefde voor de kiezen. Lussan begreep, dat het meisje voor hem geboren was. Zyn Vader had intusschen nog zo veel verstand van door te zien, dat de edelman dit, denklyk, nog zo aanstonds niet begrypen zou; dan de jongen is niet te raden, en rydt naar het slot. Hy vindt de Freule met een boek in een donker prieel; zy las juist ene zeer curieuse geschiedenis van twee ongelukkige gelieven; hy ontlast haar van die moeite, en leest niet zyne aandoenlyke stem het geen 'er stond en niet stond, tot dat hy eindlyk zo wat wonderlyk aan zyn hart werd, en riep: Engelächtig meisje! ik bemin, ik aanbid u. - Staat dat alles in het boek? vroeg zy engelachtig lief. - Het staat, zeide hy, in myn hart; spreide zyne armen vaneen, en zy.... zy viel 'er in! De Edelman met het onedel hart kwam hier juist op in. Gy hebt, zegt hy, my 't leven gered, nu spaar ik het uwe; maar nu zyn wy ook effen; pak u maar eens spoedig weg, en kom hier nooit weerom. - Langer dan twintig dagen kon de minnaar het toch niet uithouden. Hy hoort van een' boer, dat het huwlyk van de Freule met Belmarq, om het bewuste grapje, nu zal vervroegd worden; hy schryft haar een briefje; zy komt by hem; en zyn Vader helpt de gelieven over de grenzen; nu trouwen zy, en leven op een eenzaam buitengoed eens recht vergenoegd; en twintig jaren lang hadden zy geen byzonder verdriet, dan alleen dat de edelman niet te verzoenen was, en dat hun enig kind in een bosch van hun afdwaalde, en zy het maar niet konden wedervinden. Nu stierf Lussans Vader, en zy zoeken zich, by deze gelegenheid, nog eens met den edelman te verzoenen. Deze werd door een aantal rovers overvallen, doch hy verdreef die, en kreeg 'er enen in handen, dien hy weer los liet, om Lussan van kant te helpen. Hy belooft zyne kinderen vergiffenis, en ontbiedt hen by zich. De rover treft Lussan in zyn rytuig; dan deze, doodlyk gekwetst, springt toch nog den rover te lyf, rukt hem de borst open, om 'er zyn degen in te boren, en ziet dat deze het beeld zyner vrouw op de borst draagt; kortom, hy herkent zyn Zoon. Lussan sterft; de rover steekt den edelman met het onedel hart; die met een pistool op de loer stond, of de rover wel woord hield, spoedig ter neer; geeft zyne moeder een zoentje, en schiet zich voor den kop; terwyl Louize al gillende op Lussans lyk den geest geeft. Alle die dooden daar zo byeen! dit geeft waarlyk een schilderachtig groupje! Vooral niet minder treffend is het Verhaal: Dorval en | |
[pagina 428]
| |
Amelia, dat met de schone spreuk: Weenen en de dood is 't menschlyk lot op de aard! als een motto, pronkt! Zy, de Dochter der Weduwe van enen arbeidsman, werd door Dorval, den Zoon van enen ryken Koopman, bemind. Zyn Vader was een onredelyk man, die maar altyd je veux speelde; (en even redeloos, zegt de Schryver, zyn, byna alle weerstrevingen in het stuk van liefde.) Dus was 'er voor de gelieven niet anders op, dan dat zy zamen wegliepen. Dit bekwam toch Dorval slegt; want zyn Vader haalde hem terug, strooide uit dat hy dood was, en zette hem voor zyn leven achter de grendels. De kwynende Amelia kreeg vele vryërs; dan drie jaren lang bleef zy haren eersten minnaar getrouw; doch toen koos zy eindlyk de verstandige party van hare hand aan enen braven jongen te geven. Juist toen stierf de oude Heer; zyn Neef en Erfgenaam ontdekt, dat Dorval nog leeft; stelt dezen in vryheid, en geeft hem al zyn goed; maar bericht hem tevens, dat Amelia juist nu naar de Kerk of het Stadhuis is, om te trouwen; - met den bloten degen vliegt hy derwaarts, en zo als zy ja zegt, stoot hy haar dien in 't hart. Hy hoort dat zy hem voor dood hield, ademt haren laatsten adem in, en begeeft zich in de Abtdye La Trappe. Bodin, - dit is eigentlyk het derde Verhaal in dezen bundel; doch wy spaarden het opzetlyk voor 't laatste, omdat het vooral belangryk is, daar de Dichter ons in het Voorbericht zegt: In Bodin inzonderheid zullen myne vrinden my en myne verledene omstanden herkennen; doch welke betrekking deze verhalen ook op my zelven hebben mogen, begrypt men echter licht, dat de onderwerpen derzelven niets dan verdichtselen zyn. - Bodin, een zonderling man, boven alle vooroordeelen verheven, en die zich door elke deugdzame ziel deed eren, enz. zag ene bevallige Actrice, die, eigentlyk opdat zy hare oude moeder te beter zou kunnen verzorgen, het toneel had verkozen, en trouwt haar tegen het genoegen van alle zyne bloedverwanten. Natuurlyk dat zy nu het toneel verliet; dan veertien dagen na haar huwlyk werd zekere toneelspeelster ziek, dus kon men het beloofde stuk niet geven; de Directeur vervoegt zich by Bodin, en Emilia zou nog eenmaal spelen. De Vrouw van een Edelman op een publiek toneel! De Schouwburg liep vol. Zeker vreemdeling, die juist Emilia aan den neus niet zien kon wie zy was, maar wel dat zy schoon was, wachtte haar op, en begon zo wat van hare bekoorlykheden enz. te snappen. Schelm! riep Bodin, en, boven alle vooroordelen verheven, steekt hy den booswicht kort en goed ter neer. Men nam Bodin gevangen; hy stierf op een schavot, en zyne Vrouw stierf nog vóór hem van schrik en liefde. Sit illis terra levis! | |
[pagina 429]
| |
De Lezer voelt wel, dat wy enkel dorre geraamten hebben geleverd, en dat deze Verhalen, in des Schryvers smaak, overschoon zyn opgesteld; ook is het niet nodig, dat wy aanwyzen, wat de enige Zedeleer is, die door zulk soort van geschriften wordt ingescherpt. Verstandige ouders, die men hier hunne plichten leert, zullen nu wel zelve beoordelen, of die plichten ook vorderen, dat zy hunne kinderen dit boekje in handen geven. By de aankondiging der Proeve van Sentimenteele Geschriften en GedichtenGa naar voetnoot(*) van dezen zelfden Schryver hebben wy vry duidlyk ons gevoelen gezegd, en hem, zo wy menen, met goeden raad gediend. Toen wy nu in het Voorbericht lazen: Niet het sentimenteele, maar de geen, die zich door hetzelve laat vervoeren, is te berispen; niet het spel, maar de verkwistende speler is strafwaar dig; niet de wyn, maar de gulzige dronkaart verdient onze verachting, en daarop het Werkje doorbladerden; namen wy al aanstonds voor, om over hetzelve geen ernstig woord te verliezen. |
|