| |
De Staatsomwenteling van 1795 in haaren aart, loop en gevolgen beschouwd. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1801. In gr. 8vo. 231 bl.
De Vervaardiger van dit Werkje, ingerigt om de groote Staatsomwenteling, in den Jaare 1795 voorgevallen, in haaren aart, loop en gevolgen te beschouwen, hadt reeds zints lange het voorneemen om de pen op te vatten, en zynen Landgenooten zyne denkbeelden over deeze Staatsomwenteling mede te deelen; ‘maar werd,’ om zyne eigene woorden te gebruiken, ‘in de uitvoering van zyn oogmerk wederhouden, vermids de omstandigheden van zyn Vaderland, zo inals uitwendig, het hem ongeraaden deeden schynen, om verscheide waarheden onbewimpeld te zeggen.’ - Dan, ‘de onlangs voorgevallene verandering in het Staatsbestuur’ (de Schryver dagtekent dit zyn Berigt aan den Leezer 28 November 1801) ‘heeft den staat van myn Vaderland inwendig zoo zeer veranderd, de geslootene Vredes-Praeliminairen denzelven uitwendig zoo zeer verbeterd, dat my de tyd gebooren scheen, om opzettelyk het oog op het voorledene te slaan, en uit de vergelyking van hetzelve met het tegenwoordige, en meer bepaaldlyk uit de beschouwing van de menigvuldige misslagen, welke men by het Bestuur, in de laatste zeven jaaren, heeft opgemerkt, na te gaan, welke uitzichten zich, zoo veel het inwendige van het Gemeenebest betreft, voor het toekomstige openen, en welke de dryfveeren zyn, die een ieder, zonder onderscheid van gevoelen, tot het algemeen welzyn behooren te doen medewerken.’ - Hy voegt 'er ten slot by: ‘Misschien zullen myne aanmerkingen op verschillende punten scherp voorkomen; ongetwyfeld zullen zy te meermaalen blyken draagen van myne denkwyze en van myne vooroordeelen; maar ik durf my echter vleijen, de laatste, zo weinig my mogelyk was, te hebben doen doorstraalen, en verzeker plegtig, niemand opzettelyk te hebben willen beledigen.
| |
| |
Myn oogmerk is, nuttig te zyn; myn eenigste belooning, hetzelve niet geheel te hebben gemist.’
Onbewimpeld komt de ongenoemde en ons geheel onbekende Schryver uit voor de Party, welke hy is toegedaan, en, buiten dusdanig eene bekentenis, draagt het geheele Stuk daarvan de duidelykste blyken. Zonderling is het Werkje in geene Naamen te noemen; dit moge den Schryver voor Beledigingen, iemand rechtstreeks aangedaan, vrywaaren, het verspreidt eene duisterheid over den inhoud, zelfs voor niet onervaarenen in het gebeurde, op een zo geringen tydsafstand. Men is genoodzaakt zich veel te herinneren, of gelyktydige Schryvers te hulp te roepen, om den draad der Geschiedenisse te knoopen, en te weeten, hoe zich veele maar enkel aangestipte gevallen hebben toegedraagen, en wie de voornaame Werkers, in een en ander geval, waren. Indien eenig Werk, om vervolgens verstaanbaar te zyn, ophelderende Aantekeningen behoeve, 't is het thans voor ons liggende; te meer, daar deeze gevallen eenigzins omstandig beschreeven, en geene in een zo wykend verschiet voorgesteld worden, dat derzelver klaare onderscheiding het oog ontwykt.
Veel, zeer veel berispenswaardigs is 'er in 't gemelde Tydvak in deezen Lande voorgevallen: de Schryver brengt nu en dan eenige vergoelykingen in 't midden; doch schynt hy ons toe, by lange na altoos niet genoeg gelet te hebben op den invloed des Franschen Staatsbestuurs, byzonder in den beginne. En wanneer hy van mangel aan een hoofdplan, als de algemeene en eerste oorzaak onzer inwendige rampen, spreekt, zouden zommigen misschien tegenwerpen, dat het aan geen Plan ontbrooken hebbe, maar dat het daarstellen tegengewerkt en omvergestooten is. Dan, wat hiervan ook zyn moge; naa, in de Inleiding, een tafereel van 's Lands gesteltenis in byna zeven jaaren te hebben opgehangen, 't geen in de daad geen uitkomst, aan de blyde uitzigten, in den beginne gekoesterd, beantwoordende, oplevert, vaart hy voort: ‘Het zou maar al te gemaklyk zyn, door byzonderheden te bewyzen, dat niets overdreeven is in de droevige Schets, die deeze weinige woorden bevatten; dan waartoe dat geene beweezen, 't welk een ieder weet en zegt? Waartoe stilgestaan by een tafereel, het welk ieder Vriend des
| |
| |
Vaderlands met diepen rouw over deszelfs staat moet vervullen? Vry belangryker is het, de oorzaaken van het verval op te spooren in de onderscheidene tydvakken, welke na 1795 zyn verloopen, en vervolgens te zien, of en hoever 'er middelen zyn om het eigen belang zelf dienstbaar te maaken aan het algemeen belang, en daardoor aan dit Gemeenebest, by het opdagen der heldere straalen van de Vredezon, de hoop op die welvaart en voorspoed te geeven, waarvoor hetzelve na zoo veele schokken vatbaar is.’
In onderscheide Tydperken, zo veele Hoofdstukken opleverende, deelt de Schryver zyne voordragt af. Het I H. voert ten opschrift: Van het Begin der Staatsomwenteling tot op de daarstelling der Eerste Nationaale Vergadering, op den 1 Maart 1796. - Het II H. beschryft de Eerste Nationaale Vergadering van 1 Maart 1796 tot 31 Augustus 1797. - Het III H. schetst de Tweede Nationaale Vergadering van 1 September 1797 tot 22 January 1798. - Het IV H. heeft ten hoofd: Eenheid en Revolutionair Bestuur van den 22 January tot den 12 Juny 1798. - Het V H. stelt ons voor oogen het Intermediair Bestuur van 12 Juny tot den 31 July 1798. - Het VI H. gaat over de Constitutie van 1798, van 31 July 1798 tot den 18 September 1801. - Het VII H. over de Staatsregeling van 1801, vergezeld met algemeene aanmerkingen.
Op een korten inhoud deezer Staatsregeling laat de Schryver volgen: ‘Dit een en ander toont genoegzaam aan, hoe aanmerkelyk de nieuwe orde van zaaken van de voorige verschilt;’ en geeft voorts op, wat hy ter taake, in het overig gedeelte, zich voorstelt, begreepen in deeze bewoordingen: ‘Eene algemeene beschouwing van de tegenwoordige uit- en inwendige gesteldheid van het Gemeenebest, en eene korte zamentrekking van veele gebreken, misslagen en ongelukken, welke het laatste zevenjaarig tydvak zoo ongelukkig hebben gekenmerkt, zal van zelve leiden tot het schetzen van zommige middelen, welke ter redding van het Vaderland kunnen worden gebezigd, van de pligten, welke daartoe door ieder in zynen kring moeten worden betracht, en van de krachtige beweegredenen, welke alle in hun eigen belang moeten vinden.’
Hy weegt de voor- en nadeelige begrippen, wegens
| |
| |
die Staatsregeling stand grypende, tegen elkander op. De laatste baaren by hem geene zwaarigheid; althans hy schryft: ‘Alle deeze trekken schynen in het eerste aanzien een hoogst ongunstig tafereel op te leveren; en echter is het juist het ongenoegen van alle de byzondere Partyen, het welk het Bestuur niet alleen moet vestigen, maar zelfs in de gelegenheid stellen, om dit ongenoegen door een wys gedrag in eene algemeene tevredenheid te verkeeren; en daartoe werkt de geaartheid en de tegenwoordige stemming der Ingezetenen in een zeer hoogen graad mede.’ - Ter ontwikkeling van dit denkbeeld vestigt de Schryver de aandagt op het hoofdonderscheid tusschen de menschen, in alle tyden, in alle omstandigheden, en by alle Partyen. - Hierop grondt hy een aantal Raadgeevingen aan het tegenwoordig Bestuur. Wy schryven ze af, om des Opstellers denkwyze en styl, in dit gedeelte, te doen kennen.
‘Dat dan het Bestuur zich beyvere om het Systema van Eénheid zodanig, als het by de Staatsregeling is bewaard gebleeven, ongekreukt te handhaaven; en aan de eene zyde te zorgen, dat die Departementen, waar het minste vermogen is, niet boven maate worden gedrukt, en aan de andere zyde door verstandige maatregelen te bewerken, dat de welvaart uit de meest vermogende gedeelten door de zwaarte der belastingen niet wyke, en deeze steeds in staat blyven om dezelve gevoeglyk te kunnen draagen; dat het zich vooral toelegge om alle onderdrukking van het eene gedeelte over het andere te voorkomen, of in de beginselen te smooren, om een ieder by zyn goed recht te bewaaren, en de welvaart zo veel mogelyk over alle gedeelten in eene gepaste evenredigheid te verspreiden; dat het een gepasten middenweg tusschen de onderscheidene Godsdienstige gezindheden kieze, en het weldaadig stelzel van gelyke rechten en verdraagzaamheid doe gepaard gaan met het krachtdaadig weeren van alle dweepery en haare gevaarlyke uitwerkselen, en met eene waare hoogachting voor de onveranderlyke gronden van den Godsdienst, en voor eenen gepasten openbaaren Eerdienst; dat het alle krachten inspanne, om de gronden van het Patriottisch Systema, dat is, met andere woorden, de waare gronden van het Maatschappelyk Verdrag, op zulk eene wyze in te voeren en in werking te bren- | |
| |
gen, dat, byaldien aan de eene zyde tegen het overdrevene van eene Volksregeering worde gewaakt, men aan de andere zyde niet min zorgvuldig zy tegen de inkruipingen der Aristocratie; en dat voorts dit Systema niet langer by uitsluiting het systema der Patriotten, maar van alle Ingezetenen worde, opdat daardoor eene volstrekte Gelykheid van Rechten vergezeld gaa van dien graad van Staatkundige Vryheid, welke vereischt wordt om het ongekreukte genot der Burgerlyke Vryheid te verzekeren: - en spoedig zullen de Unitarissen en Foederalisten, Protestanten en Roomschgezinden, Patriotten en Stadhoudersgezinden, zich
van ganscher harte vereenigen met eene orde van zaaken, in welke rechtvaardigheid en billykheid voorzitten, in welke alle weten, dat hunne belangen gelyklyk worden behandeld; die geenen, by welke of een slecht hart, of een kwalyk geplaatste styfzinnigheid, of verouderde vooroordeelen, ontevredenheid en misnoegen blyven onderhouden, zullen zich, te midden van hunne meer redelyke Medeburgers, over zichzelven schamen, en door de bewustheid van hunne machteloosheid van alle poogingen worden wederhouden, om de eenmaal gevestigde orde van zaaken omver te rukken of te ondermynen.’
De Schryver gevoelt, dat men veelligt zal zeggen, dat dit alles in de bespiegeling goed moge voorkomen, maar harssenschimmig in de toepassing zal bevonden worden; dat men veelligt zal tegenwerpen, dat haat en partyschap te diep zyn ingeworteld, om immer eene vereeniging mogelyk te maaken. - Hy tragt deeze zwaarigheden uit den weg te ruimen.
Zyn toeleg, in het overig gedeelte van dit Werk, geeft hy met deeze woorden op: ‘Dat het een ampteloos Burger in een Republikeinsch Bestuur geoorlofd zy, in een zo beslissend oogenblik, als het tegenwoordige, zyne denkbeelden omtrent verscheide takken van Bestuur eenigzins nader te ontwikkelen, en eene pooging te doen, om daardoor, in zynen beperkten kring, zyn offer op het autaar des Vaderlands te brengen, en misschien door eene enkele aanmerking nuttig te zyn.’ - Wy kunnen hier den Schryver niet volgen; genoeg hebben wy bygebragt, om onzen Leezeren den aart, bedoeling en inhoud van dit Staatkundig Werkje te doen kennen.
Wy besluiten met eene hier niet kwalyk voegende
| |
| |
aanmerking van een' onzer Zedeschryveren: ‘Het was altyd der menschen gewoonte, de daaden naar derzelver uitkomsten te beoordeelen. Dezelfde onderneemingen, bestuurd op dezelfde wyze, maar geëindigd door verschillende gevolgen, brengen verschillende oordeelen voort. Zy, die hunne wenschen verkrygen, hebben altoos verwonderaars over hunne wysheid en moed; en zy, die zich in hun oogmerk te leur gesteld vinden, worden terstond afgeschilderd als zulken, die niet alleen de natuurlyke, maar zelfs de zedelyke bekwaamheden derven.’ Philantrope.
|
|