Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Proeve van Voorstellen voor arme en minkundige Christenen, door Gerhardus Masman, Predikant te Utrecht. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1801. In 8 vo. 94 bl.
| |
[pagina 280]
| |
den, om daaraan met zodanige Leeraars te arbeiden; dat niemand, intusschen, dit ondernam, dan die daartoe de nodige geschiktheid, eenvoudigheid, kunde en liefde bezat; en dat zodanige Armen zelven niet liever verkozen het armhartig onderricht van een of anderen godgeleerden beuzelaar, wiens winderige en onverstaanbare zogenoemde oefeningen en catechisatiën juist geschikt zyn om ieder nog overgebleven vonkje van godsdienstig gevoel te verdoven, en wiens twistredenen niets anders nalaten dan warme hoofden en yskoude harten! - Indedaad, het smart ons, dat wy, over het godsdienstig onderwys van sommigen uit de door ons bedoelde klasse, dit harde vonnis moeten vellen. Het Nederlandsch Zendelings-genootschap had onder anderen ten gevolge, dat vele Leeraaren en andere waardige mannen, op sommige plaatsen, enen nieuwen lust gevoelden, om toch zo veel in hun vermogen is, de onkunde in het Christendom by hunne eigene geloofsgenoten te verhelpen, en zich thands verledigen, om de arme menschen, vooral dezulken, die, door de uiterste armoede en het gebrek aan de nodige kleding, de openbare Godsdienstoefeningen niet durven bywonen, op te zoeken, en, op daartoe bestemde tyden en plaatsen, op ene eenvoudige wyze te onderrichten; en wie is 'er, die zulk ene edele bedoeling en belangloze poging niet van harte zegent! - De Wel Eerw. masman was daarmede, reeds vóór de oprichting van het genoemd Genootschap, (waarvan hy mede-oprichter en een yvrig voorstander is) begonnen; en geeft thands ene proeve van zodanige Voorstellen in 't licht, of verstandige en godvruchtige Christenen dezelve doelmatig mogten oordelen, en, gelyk men andere eenvoudige en nuttige boekjes doet, dezelve ook elders aan zodanige Armen ten geschenke wilden uitdelen. Deze Voorstellen of Leerredenen zyn 5 in getal. De eerste handelt over luc. XIX:10; de twede over matt. XI:5 't laatste lid. De drie overigen hebben meer een aaneengeschakeld en geregeld onderwys in de geloofsleer der Hervormden ten doel, en worden in dezelve de 13 eerste Vragen van het Kort-begrip behandeld; terwyl het nu van het Publiek zal afhangen, den Leeraar tot het uitgeven der volgenden aan te moedigen. Het is indedaad eens ieders zaak niet, voor zulke diep onkundige, en daarenboven dikwils nog sterk be- | |
[pagina 281]
| |
vooroordeelde menschen te prediken. Voor enen Leeraar, gewoon om voor een gansch ander gehoor te spreken, is dit nog moeilyker. Ds. masman is daarin, naar ons oordeel, toch vry wel geslaagd; terwyl wy gemaklyk voelen, hetgeen de Leeraar zegt in het Voorbericht: dat hy zich in het uitspreken van zodanige voorstellen korter en eenvoudiger uitdrukken kan, dan wanneer hy dezelve op het papier stellen moet. Ofschoon deze Voorstellen naar Kerkenorde zyn uitgegeven, en dus in 't byzonder voor Christenen van 's mans Kerkgenootschap bestemd, welks geloofsleer ook overal in dezelve doorstraalt, waarom zy voor anderen misschien minder bruikbaar zyn, zo hebben zy toch niets van dien bitteren geest van twist, die alles goeds, in sommige anders ook nog al eenvoudige Volksgeschriften, bederft; maar kenmerken overal den Christenleeraar, die uit overtuiging predikt, en anderen inscherpt, hetgeen hy voor hoogst gewichtig houdt. 's Mans bedoeling is edel, en zyn toon ongemeen hartlyk: Wie zoude, zegt hy in het begin van het eerste Voorstel, met zulke arme menschen nu geen medelyden hebben? Arm te wezen, eenige weinige jaaren op deeze aarde te leeven, en dat in zulk eene armoede en gebrek, en dan nog de genaademiddelen te missen! och dat doet my aan, dat kon ik niet langer zien; en daarom heb ik geleegenheid gezocht en ook gevonden, om u het woord Gods voor te stellen, op een plaats, waar gy, om uwe armoede en slegte klederen, niet van daan behoeft te blyven; en daar zal u nu, alle zondagen op dit uur, onderwys in Gods woord en in den weg van zaligheid gegeeven worden, door my en eenen Broeder, die daartoe ook hart en lust heeft, zoo wel als ik. Is dat nu niet eene groote liefde van ons, jaa van God, tot u? Is dat nu niet een groot voorrecht voor u? en wilt gy daar nu niet wel een trouw gebruik van maaken? enz: Wat nu de Kinderpreeken betreft: ook deze zyn kerklyk goedgekeurd, en alzo wel byzonder voor kinderen, die tot dat zelfde Kerkgenootschap behoren, geschikt. Hier heeft de Leeraar ook wederom een gansch ander gehoor: kinderen van allerlei stand en opvoeding, en van verschillenden ouderdom. Wy gaven, enigen tyd geledenGa naar voetnoot(*), reeds te kennen, dat wy het houden van | |
[pagina 282]
| |
goede Leerredenen voor kinderen ten hoogsten nuttig hielden; doch voelden, hoe moeijelyk het zy, in dezelve wel te slagen; en gaven toen aan den Leeraar rogge den welverdienden lof. De Predikant masman slaagde daarin ook juist niet geheel ongelukkig. De twee eerste Leerredenen van dit zestal zagen reeds voorheen het licht. I. Jesus als de beste Kindervriend betoond aan kinderen, die tot Hem gebragt wierden. II. Jesus als het beste Kind, het Voorbeeld voor alle kinderen. De vier overigen hebben ten opschrift: III. De Leere des Doops tot onderwys en opwekking aan kinderen gepredikt. IV. De kennis van de Heilige Schrift den kinderen aangepreezen. V. De pligten van den Euangelie-Godsdienst aan kinderen voorgesteld. VI. De kinderen opgewekt tot eene voordduurende gemeenschap met den Heere Jesus, uit aanmerking zyner naaderende toekomste. Ziet hier het hoofdbeloop van de vyfde dezer Leerredenen. Na ene korte omschryving van den text, worden de volgende Vragen hier beandwoord: 1) Is het voor ons wel noodig, komt het 'er wel op aan, dat wy in een deugdzaam gedrag en de betragting van zeedelyke pligten leeven? 2) Welke zyn dan die pligten, welke wy moeten betrachten? 3) Op welke wyze moeten die pligten, volgens Gods woord, worden waargenomen? 4) Welke zyn voor ons, voor Christen kinderen, de reedenen, die ons daartoe verpligten, en daar op aandringen? 5) En hoe worden wy in staat gesteld, om in de rechte betragting deezer pligten te leeven? Op de laatste Vraag zegt de Leeraar: ‘Ik weet die vraag niet beter te beandwoorden, dan uit myn text, de zaligmaakende genaade, die verscheenen is allen menschen, onderwyst ons dat.’ Ons bestek gedoogt niet, hem in de verdere ontwikkeling te volgen; echter willen wy het slot afschryven, opdat onze Lezer beöordele, in hoe verre hier de juiste toon voor kinderen getroffen zy. ‘Ziet eens, myne geliefde kinderen, zo gy my nu wel verstaan hebt, hoe aangenaam en opwekkend dit voor u is; gy zoudt anders wel eens kunnen afgeschrikt worden, als gy verneemt, dat deeze pligten van u afgevorderd worden, die u mooglyk zwaar en moeilyk toeschynen, en daar het hart van jonge menschen zoo dikwyls tegen opkomt; maar als de genaade Gods u dezelve dus onderwyst, dan zyn zy immers niet zwaar, niet lastig, maar ligt en aangenaam. Gy moet nu niet | |
[pagina 283]
| |
ongemoedigd denken, wy zyn onbekwaam om dit alles te betrachten, wy hebben daar geen vermogen toe, want als God het u zelf wil leeren, dan wil Hy 'er u ook bekwaam toe maaken. - Gy behoeft ook niet te denken, dat zal God aan ons niet willen doen; wy zyn toch kinderen, wy zyn dat niet waardig, wy mogen dat niet verwagten, dat wy in onze jaaren dat ooit leeren zullen: voor die gedachte zoudt gy gelyk hebben, als God eenige waardigheid in u moest vooronderstellen; maar neen! dat is zoo niet! het is genaade, dat is onverdiende goedheid aan onwaardigen, waardoor Hy u daarin dus wil onderwyzen, en 'er u alles toe geeven, wat gy noodig hebt; en daarom, hoe gering gy zyt, gy moogt toch ook die genaade begeeren, en vrymoedig van Hem verwagten; jaa myne Waarde, hoe meer gy uwe onbekwaamheid, uwe onwaardigheid, uwe nietigheid, onvermogen en verdorvenheid moogt zien, bidt dies te vuuriger, hoopt dies te sterker, dat God om Jesus wil die genaade aan u besteede en u daardoor onderwyze en bewerke, om zoo te zyn en te leeven, als Hy zelf in zyn woord u voorschryft. En waarlyk daartoe hebt gy alle vrymoedigheid, want gy zyt van die genaade niet uitgeslooten, wie wy zyn, ouden, jongen, deeze zaligmaakende genaade is verscheenen allen menschen, voor ieder een te verkrygen zonder onderscheid; sluit dan u zelve ook niet buiten, maar zegt toch veel: “zoo doe hy ook aan my!” - Gelukkige kinderen, die in uwe teedere jaaren reeds voor dit onderwys wordt vatbaar gemaakt, en door hetzelve reeds vroeg moogt leeren zoo te wandelen als u hier is voorgeschreeven. Andere kinderen mogen dan hun hart in de zonde en wereld ophaalen voor eenigen tyd, zy zullen, vroeg of laat, zich dat gewis beklaagen; maar gy niet, gy geniet in God en zynen dienst veel beetere genoegens, gy moogt, dus opwassende in de vrees en dienst van God, gerust en veilig, jaa in het beste vermaak, en in 't genot der uitneemendste zeegeningen leeven, en zelfs by en naa uwen dood eindeloos gelukkig zyn. - Een kind, wiens hart door deeze zaligmaakende genaade veranderd is, neeme veel in mond en hart deeze taal over uit Psalm XIX. vs. 6 en 7 in rym: Dus kryg ik van myn pligt, enz.’ - Het blykt uit deze proeve genoeg, welke ouders hunnen kinderen deze Leerredenen in handen zullen geven. |
|