Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSpecimen Hermeneutico-Theologicum, exhibens vindicias facultatis, Apostolis Jesu Christi olim datae, peregrinis loquendi Sermonibus. Quod, annuente summo numine, praeside Jodoco Heringa, E.F. Theol. Doct. & Exeges. N.T. Pros. Publico examini submittit Scriptor Adrianus Christiaanse, Poortvlietensis. In coetu Christianorum Reformato Spankerano Sacerdos nuperrime Academiae Traject. Civis. d. XVII Junii 1801. H.L.Q.S. Traj. Batav. apud O.J. van Paddenburg. In 8vo. f. m. 147 pp.Dit Academisch Strydschrift strekt wederom ten bewyze van den wakkeren yver, waarmede de Hoogleeraar heringa, aan de Utrechtsche Hoogeschool, de beoefening der Bybelstudie, tot verdediging van het gezag der gewyde Schriften, tracht te bevorderen. Verscheiden Duitsche Godgeleerden, en daaronder ook zeer beroemde Mannen, hebben, sedert eenigen tyd, veele nieuwe verklaaringen van de meeste vry algemeen aangenomene wondergeschiedenissen te berde gebragt, en in 't byzonder scherpzinnige poogingen in 't werk gesteld, om den grooten aanstoot, dien de bestryders van het Christendom in deze en gene verhaalen gemeend hebben te vinden, door andere uitleggingen uit den weg te ruimen, volgends welke al het vreemde en wonderdadige daaruit geheel zou wegvallen. Men heeft ook meer dan eene proeve van zulken aart genomen, ter verklaaringe van de vermeende gaave der taalen, die men doorgaands oordeelt, aan de Apostelen, op eene bovennatuurlyke wyze, medegedeeld te zyn. Tegen deze laatstgenoemde onderneeming is dit Geschrift ingericht, en, door den kundigen Opsteller, nadat hy reeds het Leeraarambt aanvaard had, aan de Utrechtsche Academie openlyk verdedigd. Het bestaat uit twee deelen, waarvan het eerste eene | |
[pagina 228]
| |
oplettende en oordeelkundige opgaave behelst van de voornaamste redenen, die voor het gewoone gevoelen pleiten; het tweede de wederlegging van andere daarmede strydige nieuwe verklaaringen van dat zonderlinge verschynsel, welk Lucas beschryft, Handel. II:1-4. Naar het gewoon gevoelen, wierd in het vertrek, waar 's Heilands volgelingen, op het Pinxterfeest, byeen waren, een bovennatuurlyk geluid, als van een geweldig ruisschenden wind, gehoord, en een aantal wonderdadig verwekte vuurvlammen, boven de hoofden der Apostelen, gezien; waarop deze, door eene bovennatuurlyke aandrift, niet alleen in hunne moedertaale, maar ook in allerlei andere, hun te voren geheel vreemde taalen en tongvallen, ter eere van God begonden te spreeken. 'Er is dan nog wel eenig verschil over de plaats, waar, de persoonen, aan welken, en het goddelyk doel, waarmede deze bovennatuurlyke gaave is medegedeeld, en voorts over de uitgestrektheid en duurzaamheid van dit wondervermogen; maar, wat de hoofdzaak zelve aangaat, waarin alle voorstanders van het bovengemelde meest aangenomen begrip samenstemmen, de Schryver beweert: 1. Dat in de gewoone verklaaring niets, dat of onwaarschynelyk of Gode onwaardig is, wordt gevonden. Dit tracht hy te bewyzen, en ten aanzien van de uiterlyke teekenen eener bovennatuurlyke tusschenkomst, als juist overeenstemmende met Gods handelwyze in vroegere eeuwen, en met opzicht tot de gaave der taalen zelve, als hebbende moeten dienen, om aan de Apostelen een openbaar bewys van Gods byzondere begunstiging te geeven, om hem in staat te stellen tot voortplanting van de leer des Christendoms onder allerlei Volken, en om aan hunne gantsche voordracht goddelyk gezag by te zetten. 2. Dat zy zich door haare eenvoudigheid aanpryst; terwyl men de uitdrukking, spreeken met andere taalen, niet, dan zeer gedrongen, van op eene nieuwe wyze, of over nieuwe zaaken, te spreeken, uitlegt; zynde de gewoone verklaaring, volgends welke, door andere taalen, vreemde, te voren geheel onbekende, taalen verstaan worden, verreweg natuurlyker, en veel meer overeenkomstig met 't geen vs. 8 en vervolgends daaromtrent gezegd wordt. | |
[pagina 229]
| |
3. Dat zy juist overeenkomstig is met de geheele geschiedenis van Jesus. In de geschiedenis van Jesus ontdekken wy overal bovennatuurlyke tusschenkomsten, om het gezag zyner Leere te bekrachtigen. Aan Hem wierd de Heilige Geest, ook onder zichtbaare teekenen, medegedeeld. Hy had den zynen insgelyks buitengewoone Geestgaven beloofd. Die heldere inzichten, en geheele verandering van gevoelens, die zoo plotsling by hun bespeurd werd, en de onverschrokken heldenmoed, waarmede zy dezelven nu openlyk voorstonden; dit alles is, zonder eene buitengewoone en bovennatuurlyke tusschenkomst, geheel onverklaarbaar. En hieruit is ook die algemeene, in de daad verbaazende indruk, die 'er terstond door ontstaan is, alleen af te leiden. 4. En dat zy, door vergelyking van Hand. X:45-48. XIX:6, en vooral van 1 Cor. XII, XIII, XIV, wordt bevestigd. De Eerw. christiaanse heeft deze vergelyking, inzonderheid ten aanzien van 1 Cor. XIV, zeer breedvoerig behandeld, en de verschillende gevoelens van eenige nieuwe Uitleggers over de gaave der taalen in de Corinthische Gemeente, (bardili, eichhorn, doederlein, hezel en anderen,) ter toetse gebragt, en tegen die allen de verdediging van 't gewoone gevoelen, volgends welk aan eene gaave, om in vreemde taalen over godsdienstige onderwerpen te spreeken, te bidden of te zingen, moet gedagt worden, op zich genomen, en tot dat einde de beste, ginds en elders reeds door anderen aangevoerde bewyzen, met snedig oordeel byeenverzameld, en met eigene opmerkingen vermeerderd. In het tweede deel dezer Verhandeling, ingericht ter wederlegginge van andere denkbeelden over het gebeurde op het Pinxterfeest, komt eerst het begrip van eichhorn (waarmede wy vóór eenigen tyd onze Leezers eenigzins bekend gemaakt hebbenGa naar voetnoot(*)) te berde, en worden daartegen, zoo als ook tegen dat van den Jenaschen Hoogleeraar paulus, 't geen 'er weinig van verschilt, en ook door hezel, j.a.g. meyer en anderen is aangenomen, grootendeels dezelfde bedenkingen in 't midden gebragt, die wy, ter aangeh. pl., uit storr medegedeeld hebben, met byvoeginge van eeni- | |
[pagina 230]
| |
ge anderen, die ook wel eene oplettende overweeginge verdienen. Herder is van oordeel, dat men zich de Apostelen moet voorstellen in zekere geestverrukking, waarby zy zich de woorden van Johannes den Dooper erinnerden: Hy zal u met den H. Geest en met Vuur doopen, en nu ook zich verbeeldden, werkelyk vuurvlammen te zien, en een buitengewoon geblaas van een sterken wind te hooren, en daarop terstond over den nieuwen Godsdienst van Jesus openlyk en onbedeesd begonden te spreeken, en de oude Godspraaken op eene nieuwe manier uit te leggen, tot verbaazing van allen, die hier tegenwoordig waren, en, hoe verschillend zy ook te voren dagten, zich door hun lieten overtuigen. Ook dit gevoelen wordt met waarschynelyke redenen tegengesproken, en op de scherpzinnige aanmerkingen van herder, tegen de gewoone uitlegging, breedvoerig geantwoord. 't Zal mogelyk sommigen toeschynen, dat de jonge Geleerde doorgaands, in de wegneeming van ingebragte zwaarigheden, min gelukkig geslaagd is, dan in de verdediging der meeste, niet geheel onbekende, bewyzen voor 't gewoone begrip; en hier loopt ook wel eens een zeer zwak bewys mede onder. Men moet hem echter den welverdienden lof geeven, van zyn stuk wel doorgedacht, de voornaamste gronden, voor en tegen de gewoone uitlegging, rypelyk overwogen, en zyne geheele voordracht zoo ingericht te hebben, dat men zich uit deze eerste lettervrucht van des jongen Leeraars, zoo wy hoopen, voortgezette werkzaamheid, in het vak der Uitlegkunde van het N. Verbond, nog wel meer goeds moge belooven. |
|