| |
Bericht van den tegenwoordigen toestand der Bataafsche Bezittingen in Oost-Indie, en den Handel op dezelven. Door Dirk van Hogendorp. Tweede Druk. Te Delft, by M. Roelofswaert. In gr. 8vo. 194 bl.
Stukken, raakende den tegenwoordigen toestand der Bataafsche Bezittingen in Oost-Indie, en den Handel op dezelven; kunnende dienen ter beantwoording der Vraag; of de Handel op Oost-Indie niet anders dan door eene Maatschappy, met een uitsluitend Voorregt voorzien, en het bestuur over de Bezittingen aldaar hebbende, kan gedreeven worden. Uitgegeeven door D. van Hogendorp. Zynde een Vervolg op deszelfs Bericht wegens den tegenwoordigen toestand der Bataafsche Bezittingen in Oost-Indie, enz. In den Haage en te Delft, by J.C. Leeuwestyn en M. Roelofswaert. 464 Bl.
De naauwe betrekking, welke deeze twee Stukken, blykens de Titels, tot elkander hebben, maakt het eigenaartig, van dezelve te gelyk te gewaagen. De eerste Druk van het eerstgemelde Werk des geweezen Opperkoopmans en Gezaghebbers over Java's Oostkust, hogendorp, volgens 's Schryvers bedoeling niet ter openbaare uitgave geschikt, kwam ons niet onder 't ooge. Dan deeze tweede, met 's Schryvers toestemming het licht ziende, viel in den loop des Boekhandels, en dus ook in onze handen.
| |
| |
Het Voorberigt doet ons den Opsteller kennen, als een Man, die in den Jaare 1783, met het Smaldeel Oorlogschepen onder van braam, na de Oost-Indiën, als Capitein-Lieutenant der Marines, vertrok; de Krygstochten bywoonde; voorts te Batavia in Krygsdienst der Oost-Indische Maatschappy zich begaf; vervolgens Onderkoopman geworden zynde, werd hy agtervolgende tweede van Patna in Bengalen, Opperhoofd aldaar, Administrateur van Onrust, Resident van Japara, en eindelyk Gezaghebber over Java's Oosthoek; - onderscheide betrekkingen, die hem in staat stelden tot langduurige en veelvuldige kennisneeming, welke hy niet onder zich hieldt, maar ten algemeenen nutte bekend maakte. ‘Dan,’ dit zyn 's Schryvers eigene woorden, ‘in stede van hierdoor zyn oogmerk voor het algemeene welzyn te bereiken, strekte dit alleen om hem alle die geenen, die 'er belang by hadden, dat deeze misbruiken bleeven voortduuren, tot vyanden te maaken. Zyne verontwaardiging en vrye uitlaatingen, zoo in geschrift als in gesprekken, over het gedrag van de Commissarissen Generaal en de Regeering van Indie, naa de ontvangene tyding der ommekeer van zaaken in het Vaderland in het Jaar 1795, zoo omtrent het laaten vertrekken van vier rykgelaadene Engelsche Chinas-Vaarders, die by de ontvangst dier tyding op de Batavische Reede lagen, als het verzuimen der noodige maatregelen in het werk te stellen, tot verdeediging zoo van Batavia als de Buiten-comptoiren; het ontwapenen en verkoopen der nog aan handen zynde Compagnies Schepen; het verzuimen, ja zelfs weigeren aan te neemen, van ontwerpen ter herovering der Moluccos, na dat dezelve door de Engelschen genomen waren, en op een tydstip, wanneer zulks meer dan
waarschynlyk zeer wel zoude gelukt zyn; het verlof geeven om drie Vaartuigen, met Ryst gelaaden, na Banda te vervoeren, toen die plaats reeds in handen der Engelschen was; en eindelyk het goedkeuren, ja zelfs beloonen, van het eerlooze gedrag van den Gezaghebber van Banda, van boekholtz, die deeze belangryke Bezitting op eene zoo klaarblyklyk lafhartige wyze aan den Vyand hadt overgegeeven - dit een en ander maakte hem nog meer het voorwerp van hunnen haat en wraakzugt.’
Het gevolg van dit alles, in het Voorberigt breed ontvouwd, was de ontzetting van zyn post als Gezaghebber, zyne gevangenneeming, en ontvlugting na het Vaderland, waar hy in Herfstmaand des Jaars 1799 aankwam; waar zyne zaak, door gebrek aan bescheiden, nog onafgedaan hangt. Inmiddels meent hy het zyne te moeten doen, om de Bestuurders des Vaderlands ten opzigte van de Indiën voor te
| |
| |
lichten; en bedoelt hy, in dit Geschrift, ‘waarheden, en daadzaaken aan den dag te brengen, welke tot nog toe, door onkunde, door vooroordeel en door eigenbelang, zoo veel mogelyk verduisterd zyn.’
Java wordt hier in alle betrekkingen ontleed; Batavia, de Hoofdplaats, meer byzonder, tot 's Schryvers oogmerk, beschreeven; alsmede de Kaap de Goede Hoop, Ceilon, de Mallabaarsche Kust, Suratte, de Kust van Coromandel, Bengalen, Sumatra's Westkust, Borneo, Macassar, de Moluccosche Eilanden, Amboina, Banda, Malacka, Palembang; hy laat zich uit over den Handel op Japan, op China, en geeft narigt van Timor, Bima en Baly; - Berigtgeevingen, waarin men zeer veel aantreft, op plaatslyke kennis rustende. Wy vonden ons menigvoud in bekooring, om het een en ander zeer weetenswaardigs over te neemen; dan vergenoegen ons, met des Schryvers Besluit, een algemeen overzigt van zyn werk geevende, af te schryven: ‘Het is wel waar, dat ik dit tafereel in een geheel ander licht aan ulieden, myne Landsgenooten! vertoone, dan tot nog toe immer geschied is; doch beneemt dit iets van de waardy der waarheid, indien dezelve aldus bevonden wordt? Wie, vóór Lord clive, vertoonde ooit aan Engeland de voordeelen, die men van Bengalen trekken kon? En echter geeft die Landstreek thans niet ruim zestig millioenen Guldens aan territoriaale inkomsten?
Om dat de Dienaaren der Maatschappy tot nog toe een zoodanig ontwerp niet hebben kunnen, durven, of willen vormen, is het daarom minder mogelyk of voordeelig? Is de vooronderstelling van onkunde, vooroordeel, en vooral eigenbelang, niet voldoende, om te doen begrypen, waarom nimmer waare en kundige berichten van den toestand deezer Bezittingen aan het Vaderland zyn voorgedraagen? En zyn niet de weinige voorstanders van het algemeene welzyn, ten allen tyde, in Oost-Indie vervolgd en mishandeld geworden? Ik zelf heb daaraan alleen de vervolgingen te wyten, die my byna eer en leeven zouden gekost, en die my van alle myne bezittingen, van alle myne vooruitzigten, beroofd hebben. Dan, vol van het gewigt en belangryke van myn voorgesteld ontwerp, en bezield en aangevuurd door oprechte vaderlandsliefde, verschyn ik thans openlyk voor myn Vaderland; en zonder aanzien van persoonen, zonder vrees voor gevaaren en moeilykheden, ontvouwe ik de zuivere en zoo lang miskende waarheid, en vertoone het waar belang van het Vaderland. Derhalven is myn oogmerk in de bovenstaande bladeren geweest te betoogen,
dat het Systema, waarnaar tot nog toe de handel op de Oost-Indiën gedreven, en de bezittingen aldaar beheerd zyn, in
| |
| |
de tegenwoordige tydsomstandigheden, niet meer goed is, en in zich zelven de zaaden van verderf en ondergang onthoudt;
dat de uitsluitende handel op zichzelven nadeelig is, en daarby noodzaaklyk de bezittingen, als Colonien beschouwd, te gronde doet gaan;
dat onder eene andere beheering die zelfde bezittingen zullen bloeijen, en oneindig veel grooter voordeelen opleeveren dan ooit te vooren;
dat eene verandering in navolging deezer grondbeginzelen, te weeten van vryen handel, eigendom van land, en gelyke belasting, zeer wel ingevoerd kan worden;
en eindelyk, dat alle de voordeelen, die daardoor aan ons Vaderland toegebragt zullen worden, - door de landinkomsten der bezittingen, door de belastingen op den handel, door de werkzaamheid en rykdom, die deeze handel aan de inwoonders der Republiek geeven zal, en door de schatten, die de verdere vervoer van die veele voortbrengzelen, door geheel Europa, in ons land brengen moet, - zeer verre overtreffen zullen de grootste voordeelen en winsten, die men, by de gunstigste vooruitzichten en berekeningen, door middel der vernietigde Maatschappy, of voortduuring van hetzelfde systema, zich zou hebben kunnen belooven.’
Tot staaving en onderschraaging van die zelfde denkbeelden strekt het tweede Werk, 't geen wy hier aankundigen. In de Inleiding wordt de voorheen Advocaat der Maatschappye, en daarnaa Commissaris Generaal in Oost-Indie zelf in geen gunstig licht voorgesteld; maar hy beschreeven als iemand, die, ondanks de Koninglyke belooningen hem geschonken, niets tot nut en voordeel van de Compagnie, van de bezittingen, of van den staat gedaan, maar wel eenige dingen nog erger gemaakt heeft, dan dezelve te vooren waren - als de Man, aan wien, by de bekendwording der Omwenteling des Jaars 1795, de begunstigingen der Engelschen moeten worden toegeschreeven, daar hy zich het oppergezag hadt aangemaatigd.
Grootendeels bestaat dit Boekdeel uit een Stuk van den Heer Bewindhebber b. van der oudermeulen, getiteld: Iets dat tot voordeel der Deelgenooten van de Oost-Indische Compagnie, en tot nut van ieder Ingezeten van dit Gemeenebest, kan strekken; in de maand November 1785 voor diens rekening gedrukt en uitgedeeld, doch alleen aan de Leden van de voorige Staatsregeering en van het bewind der Maatschappye. Dit hier meer algemeen gemaakte Iets van den braaven en kundigen Bewindhebber, gelyk van hogendorp hem beschryft, is zeer leezenswaardig, en, behalven 't geen de Oost-Indische Maatschappy raakt, vol aanmerkingen, 's Lands Koophandel in
| |
| |
't algemeen betreffende; wy hebben 't zelve met veel genoegen geleezen. Schoon van hogendorp in veele opzigten, en zelfs in de gronden, van hem verschille, ‘moet men,’ schryft hy, en met volle waarheid, ‘erkennen, dat zyn Werk allen lof, en zelfs de dankbaarheid der Natie verdient; hetzelve is het volledigste stuk, dat ooit over deeze stoffe het licht gezien heeft; ten minsten voor zo verre my bekend is; het onthoudt een rykdom van zaaken en kundigheden, zo over den handel van Oost-Indiën, als over den algemeenen handel der Wereld, en in het byzonder van onze Republiek, waarvan men zelden ergens iets aantreft.’
Naa dit schoone Stuk geheel gegeeven te hebben, met de Bylagen tot hetzelve behoorende, deelt van hogendorp zyne aanmerkingen mede op de daarin met getallen aangeweezene plaatzen; - Aanmerkingen, strekkende tot dezelfde einden, als wy by de opgave van het oogmerk zyns Berichts vermeld hebben; waartoe veele gelegenheden zich aanboden, ook oorspronglyk uit het lange tydsverloop tusschen de Jaartekening van dit Iets en onze dagen, en de veranderingen daarin voorgevallen; - Aanmerkingen, die nu en dan volstrekt dezelfde zyn, als wy in het Bericht lazen; doch of ingekort, of uitgebreid, hier voorgedraagen worden. Wy verheugen ons, dat dit schaars bekende stuk, om een exemplaar van 't zelve in handen te krygen, onze Schryver meer dan een jaar alle mogelyke poogingen in 't werk stelde, en het eindelyk naa veel moeite magtig werd, thans het licht ziet. - Zo veel moeite hadt hy niet, om onder zyn bereik te krygen de Memorie van eenen ongenoemden. Deeze ontmoette hy in de Verzameling van Rapporten en Staatsstukken, raakende de Compagnie, te Amsterdam, by j. allart, 1792, onder de Bylagen Litta. Z. Het wordt door de Gecommitteerden der Staaten van Holland in hun Rapport genoemd, een zeer fraai en uitgewerkt Vertoog, 't welk ten betooge moest dienen, dat de Handel op Oost-Indien, niet alleen, door eene uitsluitende Maatschappy moest gedreeven worden, maar ook die Maatschappy het Opperbestuur over onze Bezittingen aldaar moest blyven behouden. - Met zo veel bedaardheids als doorgaans de Aanmerkingen op van der oudermeulen geschreeven zyn, zo scherp is hogendorps pen, in het wederleggen deezer Memorie; waaromtrent hy schryft: ‘De Inhoud van dit Stuk is my zo verkeerd en verdraaid
voorgekomen, dat ik vermeend heb, hetzelve niet beter te kunnen beantwoorden en wederleggen, dan door myne aanmerkingen in redeneeringen daar naast te voegen, en alzo gezamelyk nevens elkanderen te doen drukken.’ Van stap tot stap wordt dus die Memorie nagegaan, en staat het in deezer voege tegen over elkander:
| |
| |
Consideratien over het belang dat de Republiek heeft by den Oost-Indischen handel in het algemeen, en in het byzonder by het bestaan der Nederlandsche O.I. Compagnie. |
Wederlegging van de nevensstaande Consideratien, en betoog dat de Republiek wel veel belang heeft by de bezittingen en handel van O. Indie, maar niet in het bestaan der Nederlandsche O.I. Compagnie. |
Wy konden, dit leezende, niet nalaaten ons twee Vrienden van onze Jeugd te herinneren, die beiden steeds in den mond hadden: Het tegendeel is waar.
Het tegenwoordig Tydsgewricht, waarin de Vrede de Vaart op onze behoudene en weder te bekomene Bezittingen in het Oost zal openzetten, maakt de beide hier aangekundigde stukken van eene dubbele aangelegenheid.
Terwyl wy dit schryven, komt ons in handen een Stuk in Folio, getiteld: Verzameling van Stukken, raakende de zaak van dirk van hogendorp, Opperkoopman in dienst der Oost-Indische Compagnie, en Gezaghebber over Java's Oosthoek. Gedrukt voor den Autheur, in den Haag 1801. Wy zullen 'er op eenen anderen tyd berigt van geeven.
|
|