Henry. Door den Schryver van Arundel. Uit het Engelsch vertaald door Elizabeth Bekker, Wed. A. Wolff. IIIde en IVde Deel. Met Plaaten. Te Amsterdam, by de Wed. J. Doll. In gr. 8vo. 489 bl.
De goedkeuring, die wy aan deze Roman gaven, toen wy de vorige Delen aankondigden, is geenzins verminderd, en met vrymoedigheid pryzen wy dezelve onzen Landgenoten aan. De edele henry blyft alzins beminnelyk, en verdient altyd hoogachting en bewondering. Zyne lotgevallen waren zeker ongewoon, en in meer dan één opzicht zware beproevingen; doch in alle omstandigheden gedraagt hy zich naar de voorschriften van plicht en eer. Hy verkrygt den wensch van zyn hart, zyne izabella, en bekleedt eindlyk den hogen rang in de wereld, waarop zyne verdiensten hem recht gaven. Wy hebben al aanstonds gezegd, dat de kunstige samenstelling van deze Roman geen aaneengeschakeld uittreksel, geschikt naar ons bestek, gedoogt; waarom wy ons dan ook nu vergenoegen zullen, met voor onze Lezers iets, ter proeve van den styl en schryftrant, af te schryven. Wy kiezen daartoe het slot van het eerste Hoofdstuk des elfden Boeks.
Nadat zich de Schryver geestig genoeg verdedigd heeft over de fouten en achteloosheden, die hy mogt begaan hebben, zegt hy, 'er zich ene te herinneren, waarvoor hy gene verschoning hopen kan; deze namentlyk, dat hy de persoon van izabella niet beschreven had; en na enige voorafgaande verontschuldiging vervolgt hy dus:
‘Het ongemeene en mismaakte kan men met woorden uitdrukken; maar volmaakte schoonheid moet men zien. Laat ik als Schryver volstaan kunnen met te zeggen; Izabella was zo schoon als de vurigste minnaar zyne meestres, als hy van haar droomt, kan begeeren, ja nog schooner, als de over zichzelf opgetogen schoonheid, wanneer zy zich in haaren spiegel beschouwt, zich kan verbeelden te zyn. Evenwel in veele dingen schoot zy te kort by zommige vrouwen, die ik boven maate heb horen pryzen. Haare oogen konden dat niet uitdrukken, waarin deze vrouwen zo zeer uitmunten; als zy schitterden, was het door weldadige goedheid; als zy kwynden, was het door medelyden. Zy waren niet versmadend genoeg om een zedig man in verlegenheid te brengen, niet genoeg aanlokkend om een' stouten knevel moed in te boezemen; goedaartigheid zweefde om haare lippen heen, die twee reien der helderst witte paerels bedekten, nooit zich verachtlyk sloten, en nimmer zich door den lach der zotheid vaneen sperden. Haare stem was het muziek van den middeltoon; zy kon niet opklimmen tot een gemaakten schreeuw, niet afdalen tot een grommend