| |
Romeinsche Geschiedenissen, door M. Stuart. Met Kaarten en Plaaten. XIIde Deel; behelzende de Geschiedenis van het Gemeenebest, van den Dood der Gracchussen, tot aan dien van Marius. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 578 bl.
Het Vierde Hoofdstuk des Vyfden Boeks, ten opschrift voerende De Oorlog met jugurtha, opent dit Boekdeel met deezen aanhef: ‘Het zy de Romeinsche Staatkunde de zuivere deugden van rechtvaardigheid, zachtmoedigheid en groothartigheid haarer vroegere tydperken daadlyk verlaaten, en de tegenovergestelde ondeugden van trouwloosheid, wreedheid en laaghartigheid had aangenomen, gelyk haare vooringenomene vereerers, by het zien van haare verbastering, beweerden; - het zy de omstandigheden en derzelver schrander inzicht alleen haaren eenpaarigen aard slechts eene verschillende houding deeden aanneemen, tot dat de beslisschende overmeestering der volkeren haar boven alle vermomming verhief, gelyk wy meenden op te merken: - tot nog toe was het algemeen belang haar eenig doel gebleeven, waaraan de byzondere eerzucht der Veldheeren ondergeschikt was gehouden, en waaromtrend de leden des Raads in doorzicht wet, maar nooit in oogmerk, verschild hadden. Thands zyn wy tot de beschryving van eenen kryg genaderd, die het eerst Rome in openlyke veiling bragt voor elk, die schatten wilde
| |
| |
waagen, waar wapenen te kort schooten; - schatten, geenzins in 's Lands kist gestort, maar in de hand gestopt van hun, wier baatzugt by de steigerende weelde onverzadelyk werd, en die hunne eigene belangen nu openlyk ten richtsnoer der algemeene betrekkingen stelden.’
Dan, eer de Geschiedschryver de daadlyke bewysstukken voor deeze zyne stelling aanvoert, vult hy een tydvak van verscheide jaaren, met eenen Man ten tooneele te voeren, die een groote en wydstrekkende rol speelt; cajus marius naamlyk, dien hy ons van alle kanten doet kennen. - Een hier vermeld geval der Dogter van helvius, door een onweêr getroffen, geeft den Geschiedschryver gelegenheid, om, in eene Aantekening, iets te neder te stellen, aangaande de natuurlyke oplossing van dit verschynzel; 't welk veelen zal bevreemden, die de Electriciteit, welke alleen de volkomenste oplossing van den aart en de werking des onweders opgeeft, voor een geheel nieuw uitvindzel der hedendaagsche Natuurkunde houden. De Geschiedenis, welke ons verzekert, dat men reeds zeer vroeg by de Romeinen den blikzem wist te bezweeren, of uit den dampkring te dwingen, maakt het by hem meer dan twyfelagtig, of dit vak der Natuurkunde wel zo geheel nieuw is; ten bewyze aanvoerende eene plaats by plinius, (Lib. II. c. 53 vel c. 54, Ed. harduini) waarin wy des eenig verslag, en eenen jupiter Elicius (die uit den hemel gehaald, afgeleid wordt) vermeld vinden. Ook wyst hy op ovidius, (Fastorum Lib. III. vs. 259-370) waar deeze breedvoerig, maar geheel dichterlyk, het vermogen van numa over het onweder beschryft, en waar de zogenaamde Dondergod schier letterlyk de electrike jupiter genaamd wordt. Wy tekenen dit op, dewyl wy dit stuk wel een nader onderzoek waardig oordeelen.
By het vermelden van den Jugurthynschen Kryg doet stuart ons jugurtha kennen, en ook nader diens bestryder c. marius. In des laatstgemelden aanspraak by de Legerwerving doet hy hem onder andere deeze taal voeren: ‘Gy hebt my den Oorlog tegen jugurtha aanbevolen, het geen den Adel in de oogen steekt. Eilieve! denkt nu eens, of het niet beter zyn zou, wanneer gy den eenen of anderen uit deeze Edelen, een Man van ouden stam en veele voor- | |
| |
vaderlyke beelden, maar van geene krygskunde, tot dit of eenig ander bedryf volmagtigdet, om hem uit hoofde van zyne onkunde verlegen te zien staan, en haastig zyne toevlugt te zien neemen tot eenen of anderen raadsman uit het Volk.’ - By de uitdrukking, een Man van ouden Stam en veele voorvaderlyke Beelden, maakt de Schryver eene Aantekening, die der Leezeren denkbeelden over den Adel kan ophelderen: dezelve komt hier op neder: ‘Zy, wier Voorouders of die zelve eenen yvoiren stoel, bekleed hadden, dat is Consuls, Praetors, Censors of Bouwheeren geweest waren, werden Nobiles of Edelen genaamd, en hadden het recht om zich te laaten uitbeelden (jus imaginum.) Deeze beeldnissen waren gelykenissen van hunnen persoon, tot even beneden de schouders, in wasch opgewerkt en met kleuren afgezet, die zy in de voorhoven hunner huizen bewaarden, in houten kassen geslooten, waaruit zy dezelve op feestdagen alleen schynen ten toon gesteld te hebben. Onder deeze borstbeelden waren byschriften geplaatst, de eerampten en feiten der afgebeelde persoonen vermeldende. Zy werden door de nakomelingen zorgvuldig, als de bewyzen der oudheid huns Adels, bewaard; terwyl zy, die, zonder dezelve te kunnen vertoonen, in hoog bewind kwamen, Nieuwelingen
(Homines novi), en alle de overige Burgers, die van zichzelven zo min, als van hunne voorouders eenig beeld bezaten, Ignobiles, Onedelen, genaamd werden. - Het Edel en Onedel by de Romeinen was dus, gelyk uit de letterlyke betekenis der woorden nobilis en ignobilis, zo wel als uit deeze opheldering, blykt, geheel iet anders, dan het geen naderhand de onderscheiding tusschen Adel en Burgerstand te kennen gaf, en mogt alzo veeleer vermaard en onvermaard genaamd worden, indien het gebruik de andere vertaaling niet gewettigd had, die nu ook, na deeze aanmerking, haare misleiding moet verlooren hebben. (Adams, Antiq. Rom. p. 31.)’ - In het beschryven des Krygs komt l. cornelius sylla ten voorschyn, en wordt de aanleg diens Mans, vervolgens eene zo groote rol speelende, op eene toelichtende wyze vermeld, en door de gebeurtenissen gestaafd.
Het Vyfde Hoofdstuk deezes Boeks stelt ons voor
| |
| |
oogen den Cimbrischen Kryg, en hoe die geduchte stroom van Noordsche Volken, waarvoor reeds twee maalen de Romeinsche Keurbenden waren bezweeken, en die nog telkens, als door eene natuurlyke ebbe, was terug geweeken, ook telkens wederom met eenen hooger ryzenden vloed op het Alpische. Gebergte aandrong, agter welken dyk zich Italie niet langer veilig agtte, naa dat hannibal dien eens hadt doorgeboord. Dan deeze Noordsche Storm dreef, door eene tydige wending op Spanje, gelukkig af. - Doch een tweede Siciliaansche Slaavenkryg, die ook in Italie woedde, uit dwang en schennis gebooren, volgde; ook werd de Kryg tegen de uit Spanje terug gedreevenen hervat.
‘Hoe geschikt het langduurige en dreigende gevaar van den eindelyk voldongen Cimbrischen Kryg ook zyn mogt, om den inwendigen Vrede in den Romeinschen Staat te behouden, de oude Partyschappen waren zoo zeer in verwydering toegenomen, dat de openlyke scheuring zich terstond dagtekende van de terugkomst der overwinnaars, en aan het Gemeenebest geheel nieuwe rampen dreigde, die hetzelve daarna maar al te deerlyk geteisterd hebben:’ dus vangt stuart het Zesde Hoofdstuk aan, 't welk eene beschryving geeft der Gebeurtenissen van het einde des Cimbrischen tot aan het begin des Bondgenootschaplyken Krygs. In dit tydperk, zo vol van haatlyke gebeurtenissen, de gevolgen veelal van toomlooze weelde; derzelver van dag tot dag stygerende hoogte, waartoe geen aangeërfd noch eerlyk gewonnen vermogen langer reiken kon, de verderflyke oorzaak der schreeuwendste onderdrukking van Wingewesten en Bondgenooten; gelyk het reeds van de schandlykste omkoopbaarheid, in den Jugurthynschen Kryg, geworden was - in zulk een tydperk voorbeelden van Eerlykheid aan te treffen, geeft eene verademing aan den Leezer. O. mucius scaevola en l. asellio zyn het, die ons hier die gewenschte verpoozing schenken.
De Kryg van de Italiaansche Bondgenooten maakt het Zevende Hoofdstuk uit; een Kryg, die, volgens florus, veeleer een Burgerkryg dan een Kryg der Bondgenooten mogt genoemd worden, uit hoofde van de naauwe betrekking, welke dezelve met de Romeinen, in vee- | |
| |
le opzigten, hadt. Dan stuart merkt te regt op, dat de benaaming van den Kryg der Bondgenooten 'er beter aan voege; dewyl niet een derzelven, schoon onderling in voorregten verschillende, het volle Romeinsche Burgerregt genoot, en deeze gansche Kryg niet anders dan eene geweldige pooging was, om zich dat gelyke recht te verschaffen, waarop zy meenden dat hunne geduurige medewerking tot Romes grootheid hun zo veel aanspraak gaf, als hun vereenigd vermogen hun tot deszelfs verkryging genoegzaam in staat stelde. - Deeze merkwaardige Kryg hadt een grooten invloed op de gesteltenis van het geheele Gemeenebest; en schoon dezelve korten tyd duurde, kostte het driemaal honderd duizend, zo Romeinen als Italiaanen, het leeven.
Het Agtste Hoofdstuk heeft ten ontzettenden Opschrift: De Oorlog tusschen marius en sylla, en dit treffend begin, uit florus ontleend: ‘Dit alleen ontbrak 'er nog aan de rampen des Romeinschen Volks, dat het te huis het broedermoordend staal ontblootede, - dat midden in de Stad, op het eigen marktveld, burgers tegen burgers, als zwaardvegters, het leeven waagden.’ Stuart voegt 'er by: ‘Het geheel bederf des Staats mogt van dien stryd voltooid gerekend worden! Hoe vaak ook de tweedragt het Gemeenebest ontrustede, en eindelyk burgerbloed vergoot; hoe verderflyk der Bondgenooten Kryg de weerbaare armen, die den Romeinschen zetel stichteden, tegen het lichaam zelve van den Staat deedt woeden; - tot nog toe was het een stryd gebleeven tusschen Staatspartyen: thands bragt de stryd tusschen Staatspersoonen voor het eerst den openbaaren Burgeroorlog voort.’ Een Burgeroorlog zo vol gruwelen, dat men, dien leezende, menigwerf terugge beeft, op het schrikbewind, toen gevoerd. Marius in diens wissellot volgen wy met ontzetting, tot zyn zevende Burgemeesterschap, in het een-en-zeventigste jaar zyns leevens. - Dan genoeg, voor ons bestek, van dit Deel.
|
|