Deeze Leerreden, tot Text hebbende Rom. III:22-25, is met veel gevoel en ernst geschreven, en zal, by derzelver voordragt, ter plegtige gelegenheid, op den Gedenkdag der Kerkhervorming, den 31 October 1800, zeer zeker de deelneming der Hoorderen getrokken hebben. In de hooge schriftelyke order vinden wy dezelve gekenmerkt ‘als een woord op zyn tyd gesproken, en by uitnemendheid verdienende door openbaaren druk bekend gemaakt, en zo veel mogelyk verspreid te worden, als kunnende strekken tot een leerzaam voorbeeld voor die geenen, die met het onderwys in den Godsdienst belast zyn.’ Ook wordt daarin bevolen de nadruklyke herinnering aan Predikanten, om ‘de in deeze Predikatie behandelde Grondleere van de vrye genade Gods in Christus, van de Rechtvaardiging des zondaars alleen door het geloove aan zyne verdienste, en van het ontoereikende ter zaligheid van alle menschelyke deugd zonder dit geloove, tot een Hoofdonderwerp te maaken in hunne openbaare voorstellingen, in hunne gesprekken by ziekbedden, by het godsdienstig onderwys der jeugd, op de Theologische Catheders, in gedrukte Godgeleerde Schriften, en waar, of op welk eene andere wyze, men deezer Leere behoort gedachtig te zyn,’ enz. Niet te bevreemden was het, dat deeze Leerreden de beoordeeling van Recensenten, andere gevoelens toegedaan, niet ontgaan kon. Zeer uitgewerkt is de beoordeeling, welke wy deswegen aantroffen in No. 76 env. van de Allgemeine Literatur-Zeitung van 1801. Wy agten het niet nodig, hier te Lande, ons daarmede in te laaten, en verwyzen daarom des begeerigen naar het gemelde Blad, die de moeite der leezing geenzins onbeloond zullen vinden.
De andere Leerreden, over 1 Cor. II:2, gehouden op den eersten Bededag, den 13 Maart 1801, ‘verschynt,’ volgens het Voorbericht van den Hoogduitschen Uitgeever, ‘in druk, zonder zyne medewerking, en door eene van hem onafhankelyke beschikking. Zy bevat, echter, eene zoo uitnemend Euangelische verkondiging van Jesus Christus den Gekruisten, dat de Uitgever, die gelegenheid gehad heeft een volkomen en naauwkeurig afschrift van dezelve te bekomen, wegens de openbaarmaking daarvan, vergeving van den Heer Opsteller, en hartelyken dank van allen, die onzen Verlosser eeren en liefhebben, meent te mogen