Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Vryë-Metzelary een steun des Kristendoms. Vertaald uit het Hoogduitsch. Tasschenbuch für Frey-maurer. 1799. Alom te bekomen. 1801. In gr. 8vo. 17 bl.Een klein, doch belangryk stukjen. Het bevat in zich eene aanmerkenswaardige bydraage ter beöordeelinge van een begrip, dat in verscheidene, ook door ons aangekondigde Schriften, styf en sterk beweerd, en door veelen ter goeder trouwe overgenomen is, betreffende den voornaamen oorsprong van den blykbaaren toeleg van veelen, om het Christendom om ver te werpen of te ondermynen, dien men grootendeels uit de Loges der Vrye Metzelaaren wil afgeleid hebben. Een bykans zeventigjaarige Vader, door zyn Zoon om raad gevraagd, over den wensch, om Vrye Metzelaar te worden, deelt aan denzelven briefswyze zyne vorige en tegenwoordige gedachten over de orde der Vrye Metzelaaren mede. Te voren had hy, vast en innig van de waarheid des geöpenbaarden Kristendoms verzekerd, altoos een afkeer van dezelve gehad, omdat hy in het gevoelen verkeerde, dat de Vrye Metzelaary de vernietiging van het Kristendom ten doel heeft. Hy had opgemerkt, dat de zucht, om de plaats van den geopenbaarden Godsdienst door eenen Godsdienst der Rede te doen vervangen, in diezelfde maate algemeener wierd, waarin de Orde der Vrye Metzelaaren zich uitbreidde; waarom hem niets natuurlyker scheen, dan de gevolgtrekking, dat een en ander, als oorzaak en uitwerkzel, | |
[pagina 13]
| |
zamenhing. Maar thans, ter voldoeninge aan het verzoek van zyn Zoon, zich opzetlyk verledigd hebbende, om uit voorhanden zynde Schriften (in Duitschland) eene grondige kennis van die Orde te verkrygen, had hy van dezelve geheel andere denkbeelden, juist tegenovergesteld met zyne daarvan opgevatte vermoedens, aangenomen. Hy acht nu de Vrye Metzelaary hoog, omdat hy ze beschouwt, als eene inrichting, welke tot instandhouding van den Godsdienst van Jesus gesticht is, en haare werkzaamheden, tot bevordering van dat edel doel, onafgebroken voortzet, en die hy dus, op goede gronden, zoo hy meent, voor den steun van 't Kristendom houdt. Hy heeft uit de Geschriften, door deze Orde uitgegeeven, en telkens door hem aangehaald, zoo verre zy de Vrye Metzelaary raaken, ontdekt, dat de waare Vrye Metzelaar de geöpenbaarde geheimen eerbiedigt, ofschoon hy ze niet ten vollen doorgronden kan, en dat, gelyk een Jood en een Vrye Metzelaar niet te gelyk in één persoon bestaan kunnen, het even tegenstrydig is, dat Kristelyke Vrydenkers, of ongeloovige Kristenen, Vrye Metzelaaren zyn. ‘Het is echter,’ zegt hy bl. 6, ‘niet door zulke algemeene uitdrukkingen alleen, dat ik my heb laaten verleiden, myne vorige overtuiging te verlaaten: het ware toch mogelyk, dat dezelve slechts ter neergesteld waren, om de waare meening des algemeens te misleiden, zonder daarom in waarheid te bestaan:Ga naar voetnoot(*) maar ik ben tot in het binnenste der Orde, met myn onderzoek, ingedrongen.’ - Hy beroept zich dan inzonderheid op de door hem nagespoorde wyze van aanneeming eens Vryen Metzelaars. ‘De adspirant,’ zegt hy, ‘(die zich aangegeeven heeft, om aangenomen te worden) moet een Kristen, en een zedelyk goed mensch zyn, het overige is van minder aanbelang.’ De wyze, waarop hy, nu zullende aangenomen worden, in eene | |
[pagina 14]
| |
duistere kamer, aan zich zelven overgelaaten, en vervolgends uitgekleed, en van alles, wat eenigzins kostbaar is, ontzet, op de bloote knie, en geblinddoekt, op de proef gesteld, en eindelyk, na het afleggen eener plechtige gelofte op het eeuwige boek der onuitputlyke wysheid, door den vereenigden glans van een drievoudig licht bestraald wordt; voorts ook de werktuigen der Vrye Metzelaary, de truffel, de passer en de hamer, en alle verdere zinnebeelden der Orde; de verscheidene trappen, langs welken zy tot haar doel leidt; en wat hier verder opgenoemd wordt; dit alles duidt, volgends den Briefschryver, den grootsten eerbied aan voor den Bybel, en wel byzonder voor den Godsdienst van Jesus. ‘Het doel der echte Vrye Metzelaary was,’ volgends die neuesten Arbeiten des Spartakus und Philo, ‘om door een werkdadig Kristendom, door de verbreiding van de Leer van Jesus, de menschen voor zedelyke vryheid vatbaar te maaken: de waereld, en de door verscheidene inrichtingen vaneen gescheidene menschen tot één huisgezin te vereenigen, en het ryk van waarheid, regtschapenheid en deugd uit te breiden.’ Op dien grond zegt de oude Vader: ‘Ik zelf, was ik niet zoo digt by de 70 jaaren, zou nog een medelid van deze, voor de Kristenen zoo belangryke Orde, zoeken te worden, en myne laatste dagen zou ik gelooven, niet nuttiger, noch waardiger te kunnen besteeden, dan wanneer ik die aan het doel der Vrye Metzelaary wydde. Maar de menschen zouden my miskennen, daar zy de ommekeer in myne denkwyze omtrent de Orde niet weeten, ik moet my alzoo naar de menschen schikken en afhouden. Maar ik wil door u, myn Zoon, de Orde vergoeden, wat ik haar schuldig bleef. Gaa heenen, en word een medelid der Orde, myn zegen begeleide u. Wees werkzaam voor het belangrykste goed der menschheid; wees geheel mensch, geheel Kristen: word Vrye Metzelaar in den volsten zin der woorden!’ In hoe verre nu de Geschriften, waaruit deze yvrige Voorstander van het Kristendom der Vrye Metzelaaren zyne, zoo hy zegt, veranderde denkwyze geschept heeft, geloof verdienen; en of daaruit genoegzaam zekere gevolgtrekkingen, omtrent het algemeen en eenstemmig doel der Vrye Metzelaary, zyn te trekken; zal denkelyk door de verwachtte Antwoorden, op het onlangs, uit den schoot der Vrye Metzelaaren in Nederland, voortgekomen Vraagstuk, wel nader kunnen beslist worden. |
|