Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBedenkingen tegen het Voorstel van den Burger C.L. van Beyma, gedaan in de Nationaale Vergadering, op Woensdag den 20 Sept. 1797, om door de Amptenaaren te doen afleggen den Eed van Haat aan het Stadhouderschap, de Aristocratie en Regeeringloosheid; door Jan ten Brink, Praeceptor der Latynsche Schoole te Harderwyk. Te Amsterdam, by J. ten Brink, Gerritsz. 1797. In gr. 8vo, 16 bl.De Harderwyksche Praeceptor ten brink geeft zyn Naam, en de Post die hy bekleedt, op den tytel te leezen, ‘om aan c.l. van beyma de gelegenheid te beneemen van te kunnen zeggen, dat een duisterling, mogelyk wel een aanhanger van Oranje, deeze bedenkingen geschreeven heeft. Men is toch zo gereed dit te zeggen, ten einde het gewigt der bewysredenen van zich af te schuiven. Zy die my kennen zyn van het tegendeel overtuigd. Voorts acht ik het beneden my, myn Patriotismus tegen eenen c.l. van beyma te verdeedigen.’ Zo luidt een kort Voorberigt. Naa een den Burger kantelaar hoogophemelenden en andere Volksvertegenwoordigers laagzettenden voordragt van het gebeurde, wegens het geschil over de vereischten in eenen Amptenaar, ten aanziene van zyne gehegtheid aan het tegenwoordig Bestuur, in de eerste Nationaale Vergadering voorgevallen, betuigt de Burger ten brink zyne verwondering, dat iemand der leden van de tweede Vergadering, ‘de dwaasheid of onbeschaamdheid,’ zou kunnen hebben ‘van een met zo veel schande verlooren stryd op nieuw te beginnen, en alle Wysbegeerte en verlichte Staatkunde op nieuw in 't aangezigt te hoonen. - En egter is zulks geschied. De Burger c.l. van beyma heeft onder andere Punten voorgesteld, om door alle Leden der Vergaderinge, en derzelver Amptenaaren, te doen afleggen den Eed van eeuwigen haat aan | |
[pagina 83]
| |
het Stadhouderschap, de Aristocratie en Regeeringloosheid. Gelyktydig is een dergelyk Voorstel, in de Vergadering van het Provinciaal Bestuur van Holland gedaan door den Burger van der jagt. Daar nu,’ vervolgt de Schryver, ‘deeze lieden, in spyt der zo openlyk erkende waarheid, deeze schandelyke geweetensdwang andermaal poogen in te voeren; en daar zy nu misschien door de jongste gebeurtenis in Frankryk op de gemoederen van veele min doorzigtige menschen grooten invloed zullen hebben; zo kan het niet onnuttig zyn, de gronden, die tegen het afvorderen van eene Staatkundige Geloofsbelydenis pleiten, kortlyk door den Burger kantelaar in zyn AdvysGa naar voetnoot(*) opgegeeven, nader te ontwikkelen, en op het tegenwoordig Voorstel meer byzonder toe te passen. Ik zal evenwel myne denkbeelden in eene andere orde voordraagen, voornaamlyk, dewyl hy tegen het afvorderen van werklyke Amptenaaren byzonder sprak, en ik tegen het doen van den voorgestelden Eed in 't algemeen myne gronden zal opgeeven.’ De Burger ten brink doet zulks op eene klemmende wyze; stelt den Representant van beyma in 't ongelyk niet alleen, maar ook in eenen ongunstigen dag. Met ander wapentuig dan in het bovengemelde Stukje van castrop wordt hy hier aangevallen en bestreeden. Het kleine Werkje, dat zich gereed geheel laat leezen, zullen wy niet ontleeden. Veel treffends hebben wy 'er in ontmoet; dan alles niet even voldingend gevonden in de toepassing. |
|