Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 263]
| |
Een nieuw gevoelen, aangaande de Grondvesting der Assyrische Heerschappy, op AEgyptische, Phaenisische, Hebreusche en andere naarigten geboud; der Geleerden voorige Stelzels onderscheidenlyk beoordeeld, en de kunstgreepen van Ctesias, met die geenen, welken het gemeene gevoelen noopens Rome's Opkomst hebben voortgebragt, vergeleeken, door Gerbrand Bruining. Te Rotterdam, by J. Meyer en A. Danserweg Wz. 1796. In gr. 8vo.De Schryver, die op de rugzyde des Tytels deezes Werks over de Assyrische Geschiedenis de woorden plaatst uit eichhorn's Inleiding in het Oude Testament, III D. bl. 350: ‘Ik weet dat wy niets van dezelve weeten. Tot heden toe zyn geene zekere gebeurtenissen van onzekere, geene berigten der Tydgenooten van laater vertellingen, geene droomen van Systhematioi oordeelkundig onderscheiden van verzamelingen van Compilatores. En als wy ooit eene draaglyke Assyrische Geschiedenis zullen bekoomen, zoo moet zy een werk der strengste Oordeelkunde worden,’ wyst daar mede aan de moeilykheid der taake, welke hy op zich neemt; ‘en hoopt hy,’ blykens zyne Opdragt, gerigt aan de Nederlandsche Hoogleeraaren in de Algemeene Geschiedkunde, en teevens den Hoogleeraaren, wien de Kerklyke Geschiedkunde en wien de Heilige Uitlegkunde, op Nederlands Universiteiten, Illustre-Schoolen en Kweekschoolen, is aanbevolen, ‘in zommige opzigten aan eichhorn's begeerte voldaan te hebben,’ dan volgt, dat hy denkt, althans eenigermaate, een werk van de strengste Oordeelkunde volvoerd, en, in dit Stukje, den Leezeren geleverd te hebben. Naa eene Inleiding over het vermogen der dwaaling om den Mensch tot andere en vooral tot gelyksoortige dwaalingen te doen overhellen, bestaat dit Stukje uit acht Afdeelingen. - I. Over het gemeen gevoelen aangaande de Opkomst van Rome. - II. Gissing aangaande de Opkomst van Rome. - III. Kunstgreepen des Uitvinders en der Voortplanters van het gemeene gevoelen, aangaande de Opkomst van Rome. - IV. Over het zaamenstel van Assyrische Geschiedenissen, dat van ctesias van cnidus afkomstig is. - V. Verschillende gevoelens der | |
[pagina 264]
| |
Tydreekenaaren. - VI. Over de jongste verdeediging van ctesias, beoordeeling van denzelven en zyne kunstgreepen. - VII. Twee plaatzen van herodotus vereffend, en zyn gevoelen, aangaande de Grondvesting der Assyrische Heerschappy, daar uit opgemaakt. - VIII. Herodotus gevoelen, aangaande de Opkomst der Assyrische Heerschappy, bevestigd door den Bybel, enz. Het heeft een vreemd aanzien, dat de drie eerste Afdeelingen van dit. Werkje besteed worden om het gemeene gevoelen, wegens Rome's Opkomst, te bestryden; een Stuk 't welk geen het minste verband heeft met de geheele Assyrische Geschiedenis: dan de Heer bruining brengt dit in verband op 't einde zyner aangeduide Inleiding; schryvende: ‘Vooral vreezen wy dat het gemeene gevoelen, aangaande de Opkomst van Rome, ons magtige hinderpaalen zou in den weg stellen, in de overreeding van zulke Leezers als by wien dat gevoelen mogt gevestigd zyn. Hierom moeten wy de zulken daar van tragten te ontdoen. En wy worden te meer genoopt om dat gevoelen aan te tasten, eer wy overgaan om den aanvang der Assyrische Geschiedenisse te behandelen; naardien het zelve nog onlangs in een Werk, dat anders voor den ongeletterden Nederlander zeer verdienstlyk is, als niet zo onwaarschynlyk voorgedraagen, en daar door zekerlyk door veelen, wien dat geschrift in handen zou kunnen geraaken, is aangenomen. - Daar dus een groot deel der geenen, die wy hoopen, dat wel een oog op onzen arbeid zullen willen vestigen, door de omhelzing van dat gevoelen zouden kunnen worden ingenomen, ten voordeele der begrippen, welke wy straks moeten bestryden, meenen wy vooraf het volgende aangaande de Opkomst van Rome te moeten aanvoeren, om die vooringenomenheid te weeren; en om den Leezer ook in andere opzigten tot aanneeming van ons voorgenomen betoog voor te bereiden.’ De Bleiswyksche Remonstrantsch Gereformeerd Predikant, gelyk de Eerw. bruining zyne Opdragt ondertekent, doelt hier zeker op zyns Amsteldamschen Amptgenoots m. stuart's Romeinsche Geschiedenissen, die, in het V Deel van dat Werk, zich niet ongevoelig toont over deeze Aanmerking hem betreffende: immers hy schryft, bl. 336. ‘Het is onnoodig, dat wy alle de Volkeren, welken Rome van tyd tot tyd buiten Italie stond te bestryden, van der- | |
[pagina 265]
| |
zelver vroegste afkomst kennen, welke toch meestal met zoo veele verdichtzelen omgeeven is, dat het schranderste oordeel zich vergeefsch uitput om overal het waare van het valsche te onderscheiden, en dikwyls den gevaarlyken dienst der verbeelding aanneemt, om in de verafgelegenste Eeuwen eenen nieuwen Oorsprong aan Volkeren te geeven, om welke de oudste Schryvers zelve niet gedacht hebben;’ ter staaving hiervan den Leezer wyzende op des Eerw. bruining's gissing over de Opkomst van Rome, in diens nieuw gevoelen over de Grondvesting der Assyrische Heerschappy. Schoon een Pennestreek geene Wederlegging is, steekt 'er in deeze van stuart veel waarheids; en moeten wy, naa het Werkje voorhanden geleezen te hebben, betuigen, dat wy 'er veel in vonden, bovenal in de Aantekeningen, 't geen wy 'er zo min in verwagtten, als de geheele twist wegens Rome's Opkomst. De beleezene bruining begraaft als 't ware zyne Schryfstoffe met alles het geen 'er slegts toegebragt konne worden, om, gelyk hy, in de drie eerste Afdeelingen, diocles peparethius zyns oordeels uit het veld geslaagen hadt, zyn eigenlyken vyand ctesias van cnidus mede den laatsten slag te geeven, en herodotus te handhaaven. Veel moeite geeft zich de Schryver om twee plaatzen van deezen hem zo geliefden Schryver te vereffenen, en diens gevoelen, wegens de Grondvesting der Assyrische Heerschappy, daar uit op te maaken. Dit Gevoelen van herodotus door den Bybel bevestigd hebbende, komt hy op de Grondvesting der Assyrische Heerschappy, en om zyn Gevoelen, des betreffende, meer omkleed, en in verband met andere Geschiedenissen van dien tyd, op te geeven. Wy kunnen ons tot geene breede ontvouwing inlaaten. Alleen geeven wy het volgende plaats; en dit zal ons des Schryvers styl, en Vocaalryke spelling, tevens, doen kennen. De verbaazende zegepraalen der Romeinen in hunne oorlogen aangestipt hebbende, vervolgt de Eerw. bruining: ‘Jaa naulyks is eenig Fabelschryver stout genoeg geweest om iets te verdichten, dat de uitbreiding der Romeinsche Heerschappy, oover den geheelen aardboodem, in grootheid en wonderbaarheid eevenaarde. Een ctesias alleen staapelde zoo lang ooverwinning op | |
[pagina 266]
| |
ooverwinning, dat de stigting der Assyrische Heerschappy onder zyne handen eindelyk tot eene hoogte steigerde, welke den aanschouwer zeekerlyk ten uitersten verbaazen moet: te meer daar ctesias dat wonderstuk op eene waereld plaatste, welke slegts korten tyd te vooren, door eene algemeene ooverstrooming, was ontvolkt en vernieldGa naar voetnoot(*). Dan dit was het buitenspoorig gewrogt eener Grieksche verbeeldingskragt. De Grondvesting des Assyrischen Gebieds oover Asia was in de daad geene zoo bewonderenswaardige gebeurenis. Zy was slechts een gevolg der oovermagt van moedige, teegen ongemakken geharde en door schrandere Opperhoofden bestuerde natien op nabueren, die door roof en plundering van eigene wingewesten of aangrenzende landstreeken verrykt, toomloos dartel werden.’ Wy steeken ons niet in deezen twist der Oudheid 'en Tydrekenkunde, en onderschryven ten slotte onzer Aankundiginge de woorden van livius. Al het geen, wat vóór de Stichting van Rome, of vóór dat men die Stad dagt te stichten, veel meer met de cieraaden der dichtkunst opgesmukt dan door onvervalschte Gedenkstukken aan ons is overgeleverd geworden, wil ik noch bevestigen noch ook wederleggen. Men heeft het naamlyk der Oudheid niet euvel willen duiden, dat ze met Godlyke en Menschlyke dingen onder elkander te vermengen den oorsprong der Steden als heilig doe voorkomen. Wat deeze en dergelyke zaaken belangt, 'er ligt my niet veel aan gelegen, hoe men 'er over denke, of hoe men dezelve opneemeGa naar voetnoot(†). |
|