| |
Alimek, of de geluksbejaaging.
Eene Arabiesche Vertelling.
(Uit het Engelsch.)
Alimek, een Arabiesch Herder, zwierf, met zyne Kudde, hier en daar, van weide tot weide; wanneer hy, op zekeren tyd, eene Spelonk ontmoette, overgroeid met heesters en doornen. Deeze Spelonk was, by den ingang, zeer donker; doch, verder voorttreedende, vondt hy den grond verlicht door eene opening van boven. Rondsom heen kykende. zag hy een
| |
| |
Beurs, een Ring, en een oud stuk Papier. Terstond vatte hy de Beurs op; doch, dezelve ledig vindende, riep hy uit: ‘Welk eene teleurstelling! Waarom word ik, door eene enkele begoogeling, dus in verzoeking gebragt? Ach, dat dezelve vol Gouds ware!’ Dit zeggende, smeet hy de Beurs veragtelyk op den grond neder.
De Beurs viel tegen een steen, en maakte een geluid, 't geen alimek deedt denken dat dezelve vol Gouds was. Verbaasd, vatte hy de Beurs greetig wederom op, en bevondt dat zulks daadlyk het geval ware. - ‘Hemel!’ riep hy uit, ‘wat is dit? In den naam van mahometh, dit kan niets anders dan het uitwerkzel van betoovering weezen. Doch, dit zy zo 't wil, ik zal nu Gelukkig zyn!’ Dit gezegd hebbende, nam hy de Beurs, den Ring en het Papier, en verliet de Spelonk; zeggende: ‘Vaarwel velden en bosschen. Nu ik deeze Beurs gevonden heb, zal ik heenen gaan, en alle de vermaaken des leevens genieten. Ach! dat ik te Mecca ware!’ - Naauwlyks hadt hy deeze woorden geuit, of hy bevondt zich met de daad te Mecca. Hierover verbaasd, opende hy het Papier, met eene beevende hand, en las 'er deeze woorden: Wanneer gy wenscht dat deeze Beurs vol Gouds zy, zal dezelve vol weezen: en met deezen Ring zult gy oogenbliklyk overgevoerd worden na elke Plaats welke gy verlangt te bezoeken!
Dit Ondertigt geleezen hebbende, was de nieuwsgierigheid om andere Landen te gaan bezien de eerste zugt welke opwelde in den boezem van alimek; en hy brandde van ongeduld om deeze nieuwlings in hem opgekomene drift te voldoen. Zo groot was de gemaklykheid met welke hy zich van het eene Gewest na het andere kon vervoegen, dat hy, binnen korten tyd, een groot gedeelte van de Wereld bezogt hadt.
In den beginne vondt hy het uitgeleezendst vergenoegen in het waarneemen van de verscheidenheid der Landen, van het verschil der Lugtstreeken, van de onnoemelyke voortbrengzelen der Natuure, de werkstukken der Kunst, de ver van elkander verwyderde Zeden en Gebruiken der Volken. Maar dit genoegen verminderde allengskens. Gemeenzaamheid met de voorwerpen doet nieuwigheid en verscheidenheid de bekoorlykheden verliezen. De voortbrengzels van Natuur en Kunst, welke hem, in den beginne, zo zeer verrukten, begonnen welhaast de- | |
| |
zelfde voorwerpen, of zeer daarop gelykende, te vertoonen. Hy ontdekte, dat de Gewoonten en Zeden der onderscheide Volken, alleen de uitwerkzels zynde van dezelfde Driften, in elken menschelyken boezem ingeplant, niet wel anders te onderscheiden waren dan door eenige ligte schakeeringen van verschil.
Vermoeid van reizen, werd hy bedagt om rust te neemen. Ter Rustplaatze verkoos hy Constantinopole; eene Stad, waarin hy dagt alle verscheidenheden van genot te zullen vinden, welke hy door zyne onuitputtelyke schatten zich zelven zou kunnen bezorgen; en waarin de zamenvloeijing van Volk, uit alle Volken der Aarde, hem zou dienen tot herinnering van 't geen hy, op zyne Reizen, hadt waargenomen.
Met de grootste greetigheid omhelsde hy dit veel vermaaks beloovend denkbeeld; geen wensch, geene grilligheid, welke in hem opkwam, of hy vierde dezelve bot, en hy jaagde het eene vermaak voor het andere naa, in allerlei gedaanten, en met alle mogelyke verscheidenheid. - Welhaast, egter, ontdekte hy de zatheid en kwyning, welke het onophoudelyk bejag van vermaak vergezelt. Zeer geneigd tot vermaakneemingen van den wellustigsten aart, deedt de drift van bejag derzelven ze welhaast smaakeloos worden. Hy voelde die ledigheid van ziel, welke ontstaat uit mangel aan bezigheid, en onvermydelyk ondraaglyke kwyning medebrengt. Eene ernstige ziekte, het natuurlyk gevolg van onbedwongene Lustopvolging, deedt hem, in 't einde, besluiten, dat het Geluk niet huisvestte in de schitterende woonstede der Weelde, of te vinden ware onder de verwyfde flaaven der Wellust. - Hy besloot, derhalven, zyne gedagten te wenden tot het ter hand neemen van eenige nuttige bezigheid, die, door zyne aandagt geheel in te neemen, hem zou ontheffen van de kwyning en doodlyke verveeling, die zo zeer heerschten in een losbandig leeven.
Zyne Rykdora verschafte hem welhaast Beschermheeren en Vrienden. De veelvuldige kundigheden, die hy op zyne Reizen had opgedaan, bragten te wege, dat men hem aanzag voor een Persoon, in staat om de gewigtigste zaaken ter hand te neemen. Langs een reeks van veelvuldige bezigheden, beklom hy welhaast den top van de hoogste waardigheid in het Ryksbestuur, den post van Groot Vizir. In deezen benyden stand vondt hy zich gedrukt door een bykans ondraagelyken last van bezigheden, en onop- | |
| |
houdelyk omzet met eene ontelbaare menigte Verzoeken. De willekeurige en grillige bevelen van zynen Souverain, het gemor van een onvergenoegd Volk, de streeken van het Serail, de kabaalen van nydige en eerzugtige Hovelingen, deeden hem in gestaage onrust zyne dagen slyten. Hy ontdekte, en leerde by ondervinding, dat de weg tot Waardigheden en Eerampten van Staat eindelyk uitliep op de drukkendste slaaverny.
Vol verveeling over deezen hoogen Eerestand, was hy op het punt om dien te verlaaten, toen 'er te Constantinopole tyding kwam, dat het Persische Leger in aantocht was, en eenen Inval dreigde. Last ontvangen hebbende om een talryk Leger op de been te brengen, tot straffe van den verwaaten Vyand, voelde hy nu, voor de eerste keer, Roemzugt, en de begeerten van zyn hart strekten zich uit om Roem te behaalen.
Zyn Krygsbeleid, aan 't hoofd des Legers, werd welhaast door twee uitsteekende Zegepraalen bekroond. De Persiaanen, geheel verslaagen, vonden zich genoodzaakt het Ottomannische Grondgebied, met alle verhaasting, te ontruimen. Hy werd met Lofredenen en Eerbetooningen als overlaaden. De Naam van alimek klonk door het Ryk, en de Groote Heer maakte toebereidzels om alimek's openbaare Intrede, in de Hoofdstad, al den luister van een Oostersche Zegepraal by te zetten; wanneer hy, met te veel drifts zich op 's vyands grond waagende, in een onvoorziene hinderlaage viel, waaruit hy zich niet kon redden dan met verlies van een groot gedeelte zyns Legers. Het Tooneel veranderde onmiddelyk. Lofspraak verwisselde in Vervloeking, en, in stede van een Zegepraal, wagtte hem de Wurgkoorde.
Gelukkig verloste zyn Ring hem uit dit gevaar. Hy maakte zich weg: en, naa verscheide deelen van Indie doorkruisd, en de gemengelde aandoeningen van wanlust en vreeze met zich omgedraagen te hebben, hieldt hy eindelyk stand te Golconda, de Hoofdstad eener Prinsesse van de uitgeleezendste schoonheid. Alimek was, op 't oogenblik dat hy haar zag, door verliefdheid getroffen, en besloot, onmiddelyk, zich den weg te baanen om ingang ten Hove te verkrygen. De luister van zyn voorkomen, de schoonheid van zyn Persoon, zyn edele houding, zyne beschaafdheid, gezellige ommegang, en de uitgestrekte kunde, welke hy ten toon spreidde, de vrugt zyner veelvuldige reizen en lotgevallen, trokken het
| |
| |
opmerkend oog van selima (dus was de Vorstin van Golconda geheeten,) en maakte zyn gezelschap haar oneindig aangenaam.
Men drong hem, dat hy zich te Golconda zou nederzetten; eene uitnoodiging, welke hy onverwyld aannam. Feesten werden voor hem bereid, gepaard met Vermaaken van allerleien aart. Van zyne zyde ontbrak niets. Zyne Kleeding, zyne Juweelen en Toestel, spreidden teffens zynen rykdom en goeden smaak ten toon. Ongemerkt tradt selima in de gemeenzaamste verkeering met deezen inneemenden Vreemdeling. Zy vertoonde zich als geheel verliefd aan zyn oog, en hy was derwyze van zyne liefde te haarwaards overtuigd, dat hy na de eer van haare hand dong.
Alimek verbeeldde zich op het punt te zyn van het Geluk te zullen verwerven 't geen hy zo vuurig verlangde, toen de nyd der Hovelingen, die de zo zeer uitsteekende meerderheid eens Vreemdelings niet konden verdraagen, hun aanzette om eene Zamenzweering tegen hem te berokkenen. Lasterspraak van de haatlykste soort, en allerkunstigst ingerigt, stelde men te werk om de schoone Vorstin tegen hem voorin te neemen; en nam de Laster zo looslyk den schyn van waarheid aan, dat zy zelve tot zynen ondergang besloot. Alimek vondt zich anderwerf in de noodzaakelykheid om zich van zyn Ring te bedienen, om dit nieuw en hoogstdreigend gevaar te ontkomen.
Alimek verliet Golconda, vol verontwaardiging over de mishandeling hem aangedaan, en vol van hartzeer, op de ondervinding dat al zyn hoop in ydelen rook verdweenen was, en het Geluk, 't welk hy zich hadt voorgesteld in 't einde gevonden te hebben, op een lugtbel uitliep. Hy doorzwierf andere deelen van Asia, zonder te weeten waar hy zich zou nederzetten.
In 't einde besloot hy China te gaan bezoeken. - Op zekeren dag, botvierende aan zyne droefgeestige mymeringen, in een der afgelegenste oorden des Lands, hoorde hy op één oogenblik de welluidendste Speeltuigen, gepaard met verrukkende Menschenstemmen. Hy haastte zich na de plek gronds, vanwaar hy zich verbeeldde dit verrukkend maatgeluid te hooren: hy vondt 'er eene welgebouwde Boerenwooning, by welke een aantal der Landjeugd van beiderlei Sexe zich vermaakte met vrolyke danssen, op 't geblaas van een Boerenspeeltuig, ge- | |
| |
mengeld met Menschenstemmen; eene verlustiging, die uit het hart der Genieteren voortkwam, en 't zelve raakte.
Alimek, verbaasd dat hy eene Vrolykheid, zo opregt en ongemaakt, afgeschilderd zag op aller gelaad, ontdekte een oud Man, wiens vrolyke opslag van 't oog hem gelukzaligheid scheen aan te kondigen. De jaaren scheenen de kragt zyner Zielsvermogens, noch die zyns Lichaams, verminderd te hebben: hy aanschouwde dit tooneel van jeugdige vrolykheid met oogen vol genoegen. Alimek vroeg den Grysaart, welke de óorsprong was van deeze Feestvrolykheid. ‘Niets buitengewoons,’ antwoordde de oude Man; ‘op de Dagen van Rust slyten wy de uuren, naa onze Hulde toegebragt te hebben aan den Beschermgod onzer Velden, in onschuldige Vrolykheid.’ - ‘Gy geniet dan,’ voegde hem alimek toe, ‘eene gereede voldoening voor de moeilykheden, welke gy op andere dagen uws elendigen leevens ondergaan moet?’ - De Grysaart antwoordde hem glimplachende: ‘Ik heb reeds zeventig jaaren van dat leeven gesleeten, en kan niet zeggen dat het elendig is. Ik weet, dat gy, groote lieden, denkt dat niets u gelukkig kan maaken dan Goud of Zilver. Rykdom en Edelgesteenten schitteren hier niet en nogthans zyn wy, Landlieden, wanneer wy in uwe Steden komen, daar de woeling en angstvallige zorgen beschouwen, op elks gelaad geschilderd, veeleer gereed om u te beklaagen dan te benyden. Rust was nimmer voor u bestemd; Eerzugt, of Gelddorst, verstoort dezelve op elk oogenblik; en waar geen Rust is kan geene Gelukzaligheid weezen. Wy zyn zo ryk niet als gy; Goud en Zilver zyn by ons bykans onbekend: maar vergelyk deeze ingebeelde zegeningen met onze kudden Vee, met onze Velden, die in alle onze behoeften voorzien, en gy zult duidelyk begrypen, dat het in ons vermogen is wel te vrede en gelukkig te weezen.’
Alimek, verbaasd over deeze gevoelens, (die geheel nieuw waren voor zynen geest) verlangde te weeten, hoe het mogelyk ware, onder den last van vermoeienis en armoede, dat Geluk te genieten, 't welk hy te vergeefsch, te midden van den overvloed, gezogt had, en voegde den Grysaart te gemoete: ‘Ik kan niet begrypen, hoe het mogelyk is, dat Menschen zich gelukkig noemen, die zich steeds gedwongen vinden te arbeiden, en vermoeienis by vermoeienis te verduuren!’
| |
| |
‘Arbeid,’ antwoordde de oude Man, ‘arbeid moge aan iemand, gewoon in ledigheid zyne dagen door te brengen, een last schynen; maar voor ons is dezelve eene hartsterking. Myne ongelukkigste leevensuuren zyn die geweest, waarin ik genoodzaakt was mynen gewoonen arbeid te staaken, en zonder bezigheid weg te kwynen. De tyd scheen als dan met eene onverbeeldlyke traagheid voort te kruipen. Wanneer ik my onledig vind in het verrigten myner gewoone bezigheden, en die zo zeer met myne neigingen strooken, overvalt my, als 't ware, de avond.’
‘Maar de onophoudelyke vermoeienis,’ zeide alimek, ‘welke gy moet ondergaan, is nog zwaarder en ondraaglyker.’ - ‘Vermoeienis’, sprak de Grysaart, ‘is nooit zwaar of ondraagelyk dan voor den Slaaf, die gedwongen arbeidt, zonder in staat te zyn om rust te neemen als de Natuur die verpoozing eischt. Zo bestaat het met ons niet. Wanneer ik vermoeienis begin te voelen, rust ik zo lang als my noodig is tot herstel myner kragten. En, dewyl ik zorg draag dezelve nooit uit te putten door bovenmaatigen arbeid, vind ik in den arbeid alleen eene aangenaame bezigheid, die, door my onledig te houden, alle droefgeestige gedagten van my verbant. Het lichaam, daarenboven, meer en meer een sterken staat van gezondheid bekomende, zyn wy niet onderheevig aan die kwaalen, over welke Lediggangers onophoudelyk klaagen. De gezonde maaltyd, de geruste slaap, naa den arbeid, schenkt ons zo veel aangenaamheids, zelfs onder den arbeid, dat wy, by vervroeging, de gelukzaligheid, welke deeze ons biedt, genieten. Gy grooten en aanzienlyken, gy kent niets van dit alles. Ik maak geene voore in myn land, of dezelve haalt my voor den geest de vrolyke dagen van den Oogsttyd, en uit dit denkbeeld ontleen ik het grootste vermaak.’
‘Doch,’ hervatte alimek, ‘de voordeelen, welke gy daar van trekt, zyn, egter, zeer gering, als gy ze vergelykt met het genot 't welk de Rykdommen verschaffen, die nooit vermoeijen, nooit verveelen.’ - ‘Myne Velden,’ hernam de oude Man, ‘myne Velden en myne Kudden zyn genoegzaam om alle myne behoeften en verlangens te vervullen. Wat kan ik meer eischen als ik vergenoegd ben. Het Geluk bestaat niet in veel te bezitten, maar in de weetenschap om te
| |
| |
gebruiken, en in vrede te genieten, wat vlytbetoon en 't goed geluk kan verschaffen, en daar mede te vrede te weezen. Gy, ô Vreemdeling! die te midden van den overvloed uwe dagen slyt, gy zyt veel armer dan ik ben; om dat uwe Begeerten uwe Bezittingen te boven gaan. Gereed en gemaklyk worden de behoeften der Natuure vervuld. Gy, integendeel, hebt een duizend behoeften, welke ik nimmer kende, en waaromtrent ik my nooit bekommerde. De onmogelykheid om uwer grilligheden genoegdoening te verschaffen is voor u een steeds springende welbron van teonvredenheid. - Drie dingen, (en gy moogt een oud Man gelooven, die onderweezen is door eene langduurige ondervinding, en die de woelingen in de Steden zo wel gezien heeft als de stilte en rust des Lands) drie dingen zyn alleen tot Geluksbevordering noodig: te weeten gerustheid, bezigheid en standvastigheid. Leer de gerustheid en bedaardheid des gemoeds bewaaren, door uit uwe ziel te verbannen allen gevoel van haat of tweedragt; bedwing de ongestuime driften; draag met standvastigheid, en kloekmoedig, de onheilen, welke noodwendig den Mensch ten deele vallen. Bedenk eenige bezigheden, die u van werkloosheid te rugge houden, en de doodlyke verveeling, welke deeze altoos vergezelt. Leer met wysheid genieten de Zegeningen, welke de Hemel, in meerdere of mindere maate, u toereikt; en, indien gy eenmaal kunt leeren met deeze vergenoegd te weezen, zult gy gewis gelukkig zyn.’
Alimek, verbaasd zo veel gezond verstands by deezen ouden Landman aan te treffen, voelde zich diep getroffen door dit laatste gedeelte zyner reden. Hy nam zyn afscheid, en als hy, voortwandelende, herdagt aan de gedaane voorstellen, begon zyn hart meer en meer smaak te vinden in de Lessen, hem door den Landman gegeeven. - Weezenlyk, dus waren de overpeinzingen zyns harten, die Gelukzaligheid, welke ik nu, zo lang, met zo veel zorgs en kommers, gezogt heb, is, naa dit alles, te zoeken in het Landleeven, waar toe ik oorspronglyk was opgevoed. Zints ik myn geboortegrond verliet, heeft alles, wat ik gedaan heb, my verder en verder verwyderd van het voorwerp myner wenschen. Helaas! het Geheim, 't geen ik in de Spelonk vond, dat onwaardeerbaar Geheim, zo als ik het schatte, is voor my een heil- | |
| |
loos geschenk geweest. Hoe meer ik het indenk, hoe meer ik des overtuigd worde. In de daad, welke voordeelen heb ik daar van getrokken? Vermoeid van herwaards en derwaards te zwerven, heb ik alleen de treurige kundigheid opgedaan van de snoodheid der Menschen, overal dezelfde, en alleen verscheiden door uitspoorige grilligheden. Walgende van derzelver smaaklooze vermaaken, welke my nimmer één oogenblik weezenlyke voldoening geschonken, maar bykans ten grave gebragt hebben, zag ik de Wurgkoorde my voorgehouden, als de eenige belooning van alle die kommervolle dagen, welke de vrugt waren van myne Eerzugt. - Bedroogen door eene Vrouwe, die my scheen te beminnen, en myne hoope te streelen, ben ik thans, niet weetende werwaards myne schreden heen te wenden, voor myzelven in 't vervolg van tyd ondraagelyk geworden. Ach! hoe veel gelukkiger zou ik geweest zyn, was ik in myn Geboorteland gebleeven, met myne vrolyke onschuld van zeden. - De Spyze, welke ik daar nuttigde, was met minder kunst gereed gemaakt; doch honger deed dezelve heerlyk smaaken. - Myne Kleederen waren eenvoudig; maar dekten my tegen de ongemakken des weders. - Myne Hut was
armoedig; doch myn slaap werd nooit door ontrustende droomen afgebrooken. - De zorg voor myne Kudde, of de bearbeiding des Velds, hieldt my den geheelen dag onledig. - Ach! de goede oude Man, dien de Hemel zeker beschikte om my van myne dwaaling te rug te brengen, heeft gelyk. Zyne stem is de stem der Wysheid, die my roept om den rechten weg te betreeden; en, naa dat ik dien wedergevonden heb, moet ik denzelven bewandelen.
Twee nagten sleet alimek in dusdanige overleggingen. Des morgens rees hy vroegtydig op, met het vast bepaald voorneemen om zich tot den ouden Man te vervoegen, en diens toestemming te vraagen om vervolgens by hem zyne dagen te slyten: op dat hy die Gelukzaligheid in 't einde mogt vinden, welke hy, zoekende, langs hoe meer ontvlooden was.
De Grysaart voegde hem met een bevalligen glimplach toe: ‘Ik verheug my te zien, dat de eenvoudigheid en onschuld onzer Leevenswyze u zo begeerenswaardig voorkomen. Gy dagt zo niet toen ik u zeer onlangs sprak. Wy hebben ons egter niet te verbeelden, dat 'er geene andere Leevenswyze is, om geluk- | |
| |
kig te zyn, dan het Landleeven. Zelfs te midden van de drukke woelingen des Stadleevens, kunt gy gelukkig weezen, indien gy de kunst verstaat om steeds de bedaardheid der ziele te bewaaren, de zegeningen des leevens te genieten, door de woelingen der onrustige begeerlykheden te bedwingen, ledigheid te schuwen, en u wyslyk en nuttig bezig te houden. Niets meer wordt 'er toe vereischt.’
‘Dit is mogelyk,’ antwoordde alimek; ‘maar ik vind het zeer bezwaarlyk voor my, die Leevensgelukzaligheid te verwerven, welke zo blykbaar by u huisvest: daarenbeven ben ik geen vreemdeling in het Landleeven.’ - Hierop verhaalde hy den Grysaart zyne afkomst, zyne ontmoeting in de Spelonk, en alles wat zints dezelve gebeurd was. Hy boodt den ouden Man de Beurs en den Ring aan; zeggende: ‘Ik geef ze u ten geschenke, indien gy my slegts wilt toelaaten myne volgende leevensdagen by u te slyten.’ - ‘Ik aanvaard,’ sprak de Gryze Vader, ‘uwe Gift, niet om 'er gebruik van te maaken; (de Hemel bewaare my voor zulke heillooze gedagten!) maar enkel om ze voor u te bewaaren, in gevalle de tyd, ongelukkig, mogt komen, wanneer de eenvoudigheid en spaarzaamheid onzer Leevenswyze u mogt doen wenschen ze weder te neemen. Hoe verstandig ook het besluit moge weezen, 't welk gy genomen hebt, het komt my te schielyk en te verhaast voor. Gy zoudt u, wanneer het te laat is, des kunnen beklaagen. Gy zult, derhalven, de proeve mogen neemen van onze Leevenswyze, zo lang het u behaagt. Gy hebt vryheid onder ons te verblyven; en, indien onze Leevenswyze u niet bevalt, wil ik het, op geenerlei wyze, buiten uwe magt stellen, uwe Giften te herneemen, en uit ons midden te vertrekken als het u behaagt.’
Alimek, gelukkig door de ontvangene toestemming, verwisselde de ydele denkbeelden, die hem zo langen tyd gefolterd hadden, voor Arbeidzaamheid, Spaarzaamheid, en Weltevredenheid. Welhaast smaakte hy dat zuiver genoegen, die volkomene Zielsvoldoening, welke hy te vooren niet kende. Eenigen tyd verliep 'er in 't genot van het besluit door hem genomen. De belooning zyner gedaane keuze telken dage ondervindende, was hy bedagt om zyn Leevensgeluk te voltooijen, en zich, voor altoos, in dien zaligen oord neder te zetten. De braave Land- | |
| |
bewooner hadt eene Dogter, zo schoon als deugdzaam. - Alimek, denkende dat hy eene genoegzaame proeve van wysheid gegeeven hadt, oordeelde dat hy haar ter Vrouwe mogt vraagen, zonder vreeze voor weigering van haaren Vader te moeten dugten. Maar de laatstgemelde kende de onbestendigheid van het menschlyk hart; hy wantrouwde, in den beginne, dat van alimek, en begeerde, dat de Proeftyd nog eenigzins zou verlengd worden. In 't einde, ontdekkende dat alimek geheel gelukkig was in zyn tegenwoordigen staat, en geen de minste neiging tot verandering liet blyken, besloot hy de voldoening van diens wenschen niet langer te verwylen.
Alimek, dus den staat van Geluk, welken noch Rykdom, noch Wellust, noch Eere, hem hadt kunnen verschaffen, verkreegen hebbende, was zeer bezorgd om de Beurs en den Ring op zulk eene wyze te begraaven, dat niemand, door dezelven te vinden, even als hy gedaan hadt, de heillooze begeerte zou bekruipen om zich zelven elendig te maaken, door het Geluk te zoeken waar het zeldzaam, of nooit, te vinden is. |
|