| |
Uittrekzel eens briefs van den heer Fitz aan zynen vader.
In de academie der weetenschappen voorgeleezen.
(Journal de Physique.)
Aan Boord van het Schip van m. lancastraux, te Amboin, 30 Sept. 1792.
..... Wy voeren den 16 Febr. 1792 van de Kaap de Goede Hoop af, en hadden zeer slegt weêr, en hooge Zee, toen wy den mond van het Kanaal van Mozambique doorzeilden.
| |
| |
Den 28 Maart, voeren wy zeer digt heen by het Eiland St. Paul, 't welk onbewoond is. 't Zelve stondt als geheel in 't vuur; en wy gisten dat 'er een Vulcaan in woede was.
's Avonds den 4 April, stak de wind met veel gewelds op; de Zee liep hol, en wy hadden geduurigen storm, tot den 18 's avonds; geduurende dien tyd slingerde het Schip geweldig, en wy kreegen, door de hooge Zee, veel waters in. In den nagt tusschen den 16 en 17, werd een gedeelte van het hekwerk met de yzeren standers van 't boord geslaagen door een stortzee.
Eindelyk kwamen wy op den 22 April in de Baay des Tempêtes, (de Stormbaay,) en ankerden den 24 in een heerlyke Haven, welke wy ontdekten, en 'er tot den 24 van May bleeven, zonder, in al dien tyd, eenigen Inwoonder te zien, schoon de plaats scheen bewoond geweest te zyn. - De Bosschen zyn 'er zeer digt, en bykans ondoorganglyk. Op de jagt gaande, doodden wy een Kangaroo van de kleine soort, Pappegaaijen, Aapen, Cormorans, Pelicaanen, en ander Watergevogelte, die zich in eene genoegzaame hoeveelheid opdeeden op de Meiren digt by de Haven.
Het bleek alzins, dat, weinig tyds voor onze aankomst te deezer plaatze, dezelve vry bevolkt moet geweest zyn; want wy zagen op verscheide plekken, Hutten in eenen vry goeden staat; ter zyde van elke Hut vonden wy een hoop uitgebrande schulpen. Het binnenste der Boomen scheen hun tot een stookplaats gediend te hebben; want omstreeks elk deezer Hutten vonden wy weinig groote Boomen die niet van binnen uitgebrand waren.
Op een tocht ter Vischvangst, op eene plaats eenigzins van de Haven verwyderd, ontdekten wy, onder het voortwandelen, een Menschlyk Lichaam, of liever een overschot van 't zelve. Genoeg was 'er aan, om te ontdekken dat het de rest was van een Vrouwlyk Lichaam. 'Er zat nog vleesch op, 't welk afgeknaagd scheen; alles was met zorgvuldigheid geschikt onder een boomschors, waar op men vuur gestookt hadt. Het vleesch scheen, naa het braaden, geëeten te zyn, en misschien was dit overblyfzel dus weggelegd om het te bewaaren. Dit verschynzel deedt ons gelooven, dat de Bewoonders van deezen oord tot de Menschen-ëeters behoorden.
| |
| |
Den 24 van May, deeden wy eene nadere opneeming van eene Straat, door ons ontdekt; wy vonden een doortocht voor beide de Fregatten. Deeze Straat heeft een haarer openingen in de Stormbaay, en de andere omtrent twee minuten Noordlyker dan het Zuidlyk gedeelte van het groot Eiland Maria. Dezelve scheidt de Kaap Tasman van het Land van van Diemen en Nieuw Holland.
Op den 28 May, kwamen wy uit de Straat, en zetten koers na Nieuw Caledonie. Onze overtocht was zeer gelukkig. Wy ontdekten dit Land den 16 Juny; wy zeilden de geheele Zuidwestkust langs, zonder ankerplaats te vinden; de droogten, of Banken, die de kust omringen, maaken dezelve ontoeganglyk. Deeze zelfde droogten strekken zich meer dan zestig mylen uit ten Noordwesten van Nieuw Caledonie, en maaken de Vaart zeer gevaarlyk in deeze streeken: deeze droogten bestaan uit schorren en zandbanken.
Den 9 July, zagen wy het Land der Arsacides, 't geen wy volkomen onderkenden; vervolgens zeilden wy langs de Westkust des Eilands Bougainville heen, 't welk wy met droogten digt omzet bevonden. Men hadt plaatzen, waar wy overvoeren, die by peiling niet dieper bevonden werden, dan drie vademen en een half.
Een zeer opmerkelyke dag voor deezen Zeetocht was de 15 van July. In den morgenstond, ons op omtrent twee mylen afstands van het Eiland Bouca bevindende, een Eiland door bougainville, in den Jaare 1778, ontdekt, zagen wy verscheidene Pirogues, Vaartuigen deezes Eilands, die op ons afkwamen; wy maakten een bylegger om ze op te wagten. Wanneer zy een steenworp van ons af waren, naderden zy niet verder, en beslooten niet digter by te komen, dan naa dat wy alle Tekenen van Vriendschaps-aanduiding, welke onze verbeelding ons kon verschaffen, als uitgeput hadden.
De Vaartuigen deezer Eilanderen zyn zeer wel gemaakt, zy hebben de voor- en agtersteven zeer hoog, en zyn byzonder ligt. Over 't geheel genomen hebben zy de gedaante van een wassende Maan; zy zyn niet wyd, op de banken kunnen slegts twee Mannen zitten. In de kleinste, welke wy zagen, zaten zes man. Dee- | |
| |
ze Inboorelingen hebben dezelfde kleur als die van Mozambique; ook dezelfde weezenstrekken en tongval.
Naa eene menigte geschenken, die wy hun zo goed wy konden van verre deeden toekomen, beslooten zy te naderen: doch zy hielden zich bestendig op drie of vier vademen van boord. Omtrent elf uuren, vervoegde zich een grooter Vaartuig deezes Eilands by die met welke wy dus lange in onderhandeling geweest waren. Het naderde niet dan naa dat de andere toonden, wat zy van ons ontvangen hadden. In alle deeze Vaartuigen heerschte dezelfde orde. Dat het Opperhoofd voerde hieldt zich steeds in 't midden, en roeide niet, gelyk de andere, om. Men onderkende het Opperhoofd gemaklyk aan een witte Schulp, die hy aan den hals droeg, en eene soort van Armband om den slinker arm. In dit grootste der Vaartuigen, telden wy veertig man: op de banken zaten vier Mannen, van welken 'er twee roeiden; de twee anderen waren met boog en pylen gewapend. Het Opperhoofd hadt dezelfde vercierzelen als die der andere Vaartuigen; doch een witte Panas stak in zyn hair: hy stondt overeinde op een bank, en agter hem een ander Persoon van onderscheiding, die zyn knods droeg.
Allen betoonden zy zich zeer vrolyk, en maakten, schoon zitten blyvende op de banken, een sterk dansende beweeging op het speelen van den Vedel, 't geen de derde Luitenant van het Schip de Recherche voor hun deedt. Hy speelde veele Contredanssen; maar Marlborough scheen het meest van alle in hun smaak te vallen. - Allen lieten zy eene groote blydschap blyken, wanneer men hun iets toewierp: als zy het opzamelden, bragt één alleen, die 'er zich naast bevondt, hetzelve in 't Vaartuig: het toegeworpene ging daarop van hand tot hand over, en bleef eindelyk by den voornaamsten in het Vaartuig. Deeze orde, die in alle zonder onderscheid werd in agt genomen, scheen my volstrekt noodzaaklyk; dewyl die Vaartuigen noodwendig, zo iemand uit het een in 't ander overging, zouden hebben moeten omkantelen.
De Vlessen, de Hoeden, de Stoffen, de roode Linten, schonken hun het grootste genoegen; de Brandewyn, waarvan wy hun eenige Vlessen hadden geschonken, viel zeer in hun smaak; veelen dronken 'er uit, en deeden de Vlessen weder digt; dezelve voorts zettende by
| |
| |
andere geschenken, van ons ontvangen: de Hoeden zetten zy op hunne hoofden; ondertusschen een groot vreugdegeroep aanheffende. De Linten, de roode zyden Stoffen, hingen zy om den hals, en sloegen ze om 't lyf. Onder andere dingen hadden wy hun een lange Scheepsbroek toegeworpen; zy bekeeken dezelve, en lagen ze ter zyde. De messen, schaaren, spykers, spiegeltjes, en andere dergelyke kleinigheden, scheenen hunne aandagt niet te trekken: zy deeden ons alleen zien, dat zy het gebruik daar van zeer wel kenden.
Deeze Eilanders scheenen ons toe lieden van goede trouw te weezen; zy gaven van hunnen kant Boogen en Pylen, naa 'er ons het gebruik van vertoond te hebben; buiten twyfel geloovende dat zy ons met die geschenken een zeer grooten dienst deeden; ten dien einde schooten zy een pyl na een vischbank, die op eenigen afstand van ons was; zy gaven ons desgelyks een Schulp, welke hun tot een Armcieraad diende, wierpen ons eenige Nooten toe, en vertrokken omtrent den middag.
In den naamiddag, om drie uuren, kwamen weder drie Vaartuigen aan boord: onder deeze herkenden wy gereedlyk dat, waarmede wy het meest gehandeld hadden. Wy kreegen van hun boogen, pylen, knodsen, en een Zeevogel, dien zy geschooten hadden, in welks lyf nog de pyl zat. Omtrent vier uuren verlieten zy ons, om zich niet te verre van land te verwyderen. Zy scheenen zo wel over ons voldaan, als wy over hun.
De Inboorelingen deezes Eilands zyn van eene kloeke gestalte, vyf voeten en tusschen de vier en vyf duimen lang: zy hadden weinig baards; de hairen waren kort en wolagtig: eenigen hadden de hairen rood geverfd. Hun stem was sterk en scherp, zonder raauw te weezen. Ik merkte op, dat zy Mamnoum zeiden als zy ons de Pylen vertoonden, en Boukè om hunne Knodsen aan te duiden.
Om hun tot ons te doen naderen, hadden wy veelmaalen Bouca geroepen, even als de Heer de bougainville gedaan had, toen hy, in den Jaare 1778, zich hier bevondt. Zy herhaalden, gelyk wy, Bouca, Bouca, met een na het land wyzende. Het bleek dat zy meer bezoeks van Europische Schepen gehad hadden: want zy toonden geene bevreemding op het zien der onzen. Zy hadden het voorkomen van een goed verstand te bezitten, en betoonden veel onderwerplykheids aan hun Opper- | |
| |
hoofd; want verscheide keeren lieten zy, op diens eisch, verscheide Goederen gaan na het groote Vaartuig, in 't welk hy zich bevondt. Hunne geheele Wapenrusting bestaat in Boog, Pylen en Knods. De Boogen zo wel als de Knodsen zyn van zeer goede afmeetingen: de greep der Knodsen is vercierd met snywerk van een zeer byzonderen smaak. De Pylen van Bamboes hadden een zeer scherpe punt van zeer hard hout.
Den zeventienden July kwamen wy in Nieuw Ierland, en ankerden in de Haven Earteret: wy toefden 'er den noodigen tyd om water en hout in te neemen. De aanhoudende regenvlaagen, de schraale vischvangst, en de onmogelykheid om met het slegte weêr op de Jagt te gaan, deedt ons het besluit neemen om den 24 te vertrekken; geen vier uuren agter elkander hadden wy in die dagen de zon gezien. Wy moesten daar een onzer Ankers laaten; het ankertouw was door de scherpe koraalbanken doorgesneeden, en het weêr gedoogde niet 't zelve te zoeken.
Wy zeilden langs het Zuidwestlyk gedeelte van Nieuw Ierland, en herkenden, in het voorbyzeilen, de Eilanden York, Sandwich, Biron, Nieuw Hanover, Portland, en meer andere.
Op den achtëntwintigsten verkenden wy de Admiraliteits Eilanden; wy bezogten 'er eenige, en hadden, verscheide keeren, gesprekken met de Eilanders, die wy zeer vreedzaam vonden, wat ook voorgaande Zeelieden ten tegendeele van hun mogen gezegd hebben. Het eenig Wapentuig, 't welk zy hadden, was een Sagaye, welke niets anders is dan een boomtak, aan welks dikste einde een scherpgemaakte steen vastgehegt is. Wy hebben 'er twee van gekreegen. Deeze Eilanders zyn volstrekt Menschen van 't zelfde slag als op Bouca. Dan hunne Vaartuigen zyn voor en agter laager dan der Boucaërs; ook hebben zy raamen ten tegenwigt, en zeilen zeer goed.
Den 2 Augustus zagen wy de Eilanden der Anachoretten: de Bewoonders kwamen ons voor, van denzelfden aart te weezen als die der Admiraliteits Eilanden. De drie volgende dagen zeilden wy voorby dezelfde Eilanden; gemaklyk konden wy 'er vier en dertig tellen.
Op den 14 verkenden wy de Verraaders Eilanden, op den 18 Nieuw Guinée, 't welk wy langs zeilden tot de Straat van Pitt, die wy den 23 voorbyvoerer.
Den 28 zagen wy Ceram, en kwamen eindelyk op den
| |
| |
6den van September te Amboin. Het Kasteel, tegen over 't welk wy voor anker leggen, wordt dat der Nieuwe Overwinning geheeten. Het is redelyk wel aangelegd, weinig versterkt; doch zeer wel van Geschut voorzien. De Stad, schoon ongeregeld gebouwd, is vry net.
By onze aankomst alhier, maakte men eenige zwaarigheid om ons te ontvangen, vreezende dat wy ten oogmerk hadden het Kasteel te belegeren, de Volkplanting te vermeesteren, en de Speceryhandel te overweldigen. Men hieldt raad; en, naa ons toegelaaten te hebben, gaf men alleen den Officieren verlof om aan land te mogen komen. De Scheepsvoogd, die wist hoe zeer het Volk noodig hadt aan wal te gaan, om door wandelen zich te verfrissen, verwierf daar toe, in 't einde, verlof. Naa dat hy zich nader had bekend gemaakt, werd hy ontvangen met alle eerbetooningen aan hem verschuldigd, en genoot alle oplettenheid, welke hy zo wel verdient.
Dit Eiland is zeer ryk in Muscaatnooten en Kruidnagelen, en behoort bykans geheel den Hollanderen: dan zy voeren nog kryg met de oorsprongelyke Bewoonderen. - Het verblyf alhier verschaft ons alle mogelyke ververschingen, en wy vinden ons in staat gesteld, om ons, voor een gedeelte, toe te rusten tot de Reis, welke wy af te leggen hebben, eer wy te Batavia komen. Tot hier toe zyn wy zo gelukkig van nog niemand aan ons boord verlooren te hebben; de Recherche is ongelukkiger geweest, door het verlies van den Oppertimmerman, en nog twee anderen van het Scheepsvolk. |
|