Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 571]
| |
Over den Invloed van de Verandering der Lugtstreeke op de Plantgewassen.Naardemaal de Planten, op eene zo onmiddelyke wyze, afhangen van de Lugtstreek, in welke zy zich bevinden, ondergaat dezelfde soort verscheide wyzigingen uit de verschillende standen waarin zy zich bevindt: dit is uit het voorverhandelde ten vollen openbaar. - Ons is nog overgebleeven eenige beginzels vast te stellen, ten aanziene van de Veranderingen, die de Planten moeten overkomen, door van Lugtstreek te verwisselen: - en deeze verwisseling moet op een deezer volgende wyzen plaats hebben. Voor 1. door eene Verandering van Lugtsgesteltenisse ter plaatze waar zy zich bevinden. Ten 2. door overgevoerd te worden onder eene andere Lugtstreek, en 't geen noodzaaklyk uit de Aankweeking voortvloeit. | |
De Veranderingen van de Lugtsgesteltenisse eens Lands, en derzelver Invloed op de Planten.De Natuurkundige Weetenschappen, in vroegeren Eeuwe, zo weinig beoefend zynde, heeft men ons slegts zulke weinige wel gestaafde algemeenheden overgereikt, dat het ten uitersten bezwaarlyk valle, met eenige zekerheid, eene vergelyking in 't werk te stellen tusschen den tegenwoordigen en voorleden staat der onderscheide Landen, zelfs van de meestbekende. Dan, niettegenstaande alles wat ons ontbreekt om zekere steunpunten te zetten, hebben wy egter eenige vastgaande kundigheden, op welke wy kunnen afgaan, en eenige Natuurkundige Gewysdens, welke niet gelochend kunnen worden. Ontegenzeggelyke bewyzen toonen aan, dat een Land veel | |
[pagina 572]
| |
warmer geweest hebbe dan het tegenwoordig is. Andere niet min onlochenbaare stukken wyzen uit, dat het tegendeel in andere Landen plaats greep. Derhalven moeten wy van verscheide kanten het Vraagstuk beschouwen, of de Lugtsgesteltenis van onderscheide Gewesten verzagt of verstrengd is: want 'er valt geen twyfel aan, of dezelve heeft die Veranderingen ondergaan. De oude Kronyken der Noordsche Landen gewaagen van Bosschen, die dezelve bedekten; tegenwoordig ziet men 'er bykans geen Boompje. De Boomstammen, begraaven in den grond dier Landen, staaven de waarheid dier overleveringen. ‘Men ziet in de Sagas (Kronyken van Ysland en het Noorden,) dat men oudtyds Bosschen in Ysland hadt: dit wordt bevestigd door de Boomstammen en Wortels, welke men uit den grond haalt, in de moerassige streeken, waar men thans geen het minste Houtgewas aantreft. De Sarturbrand, eene soort van Hout, 't welk verhard is zonder versteend te zyn, levert hier van een ander bewys opGa naar voetnoot(*).’ Die zelfde Kronyken spreeken van den Landbouw op Ysland en in Groenland, en de menigte van Graan, welke men daar inoogste: dan, nu brengen die Landen geen Graan voort, en de Proeven, welke men te laatstgemelde plaatze des genomen heeft, zyn niet geslaagdGa naar voetnoot(†). - Zie daar onlochenbaare bewysstukken, die aantoonen dat de Lugtstreek in de Noordsche Gewesten voorheen min scherp en streng was dan tegenwoordig. In eene Verhandeling, onlangs uitgegeeven, heb ik, door geen min beslissende bewyzen, aangetoond, dat de verkoeling eenpaarig is, en zich niet alleen doet kennen in de gemelde Ysgewesten, maar ook in andere deelen des Aardbodems, door de verlaaging van de plaats waar Houtgewas groeit. Ik heb eenige bewysstukken hier voor opgegeeven uit het geen ik op de Alpen waarnam; doch het ontbreekt ons aan bewysstukken om den loop deezer Verkoeling te berekenen, die, buiten twyfel, zeer langzaam; doch, zo als ik geloof, eenpaarig is. Een deezer meest in 't oog loopende gevallen is een Boom, gevonden door een Jaager, menigvuldige Toisen boven de scheiding van het | |
[pagina 573]
| |
tegenwoordig begroeide deel der Bergen; en op eene plaats, waar geene menschlyke kragt dien Boom heeft kunnen brengen. Maar, ten zelfden tyde dat men stukken aantreft, die toonen, dat, in lang voorleeden tyden, de Noorderbreedten eene veel warmer Lugtstreek hadden, dan tegenwoordig; vindt men andere bewysstukken, van geen mindere geloofwaardigheid, dat andere Oorden veel kouder geweest zyn, dan tegenwoordig. Rollin verhaalt, dat, in zeker jaar, te Rome, de Sneeuw veertig dagen agtereen bleef liggenGa naar voetnoot(*). Juvenalis lacht met de goede Vrouwtjes van zyn tyd, die het Ys in den Tyber deeden breeken, om 'er Wasschingen in te doen, aan welke zy groote kragt toeschreevenGa naar voetnoot(†). Deeze twee plaatzen wyzen uit, dat ten dien tyde de Lugtsgesteltenisse te Rome was gelyk die thans te Parys is; want tegenwoordig bespeurt men te Rome slegts 's morgens eenig Ys in de Fonteinen, aan de Noordzyde, en de Sneeuw blyft 'er niet liggen. Ovidius spreekt van de Lugtstreek aan de Zwarte Zee, gelyk men thans zou spreeken van die aan de Witte Zee. Ik wil toestaan dat hy als Dichter wat vergroot hebbe; maar dit heeft zo verre niet kunnen gaan, dat hy den tegenwoordigen staat van de Crim met zo zwarte kleuren zou schilderen. De verhaalen van de eerste Vastigheden aan de Rivier St. Laurens gewaagen van eene koude, welke men 'er tegenwoordig niet gewaar wordt. Naardemaal de veranderingen trapswyze zyn toegegaan, zyn ze als onder onze oogen geschied, en wy kunnen de vroegste berigten niet in twyfel trekken. De grondontginningen, welke plaats gehad hebben in het Noorden van Europa; de verwoesting dier onmeetelyke Bosschen, welke Duitschland bedekten; eindelyk de vermeerdering der Bevolking, welke 'er het gevolg van geweest is, zyn oorzaaken van de verzagting der Lugtstreeken in de Zuidlyke Landen. De Noorde en Noordooste winden kwamen 'er voorheen niet, dan naa dat dezelve over deeze vogtige Bosschen waren heen gewaaid, | |
[pagina 574]
| |
daar dezelve tegenwoordig heen gaan over opene vlakten, waar de wederkaatzing des lichts de Lugt verwarmt, waar eindelyk eene menigte van vuuren, by aanhoudenheid gestookt, den geheelen staat des Dampkrings veranderen. - De grondontginningen, welke plaats gehad hebben in Noord-America, zyn desgelyks oorzaak van de verzagting der Lugtstreeke. Dus strekken die gebeurtenissen, welke tegenstrydig schynen, om elkander op te helderen. Alle Lugtstreeken neigen, door eene eenpaarige en voortgaande strekking, tot verkoeling; en, indien eenige warmer worden, geschied zulks door plaatslyke oorzaaken, die de algemeene orde niet omkeeren. Men kan, eindelyk, by de verandering der Lugtstreeke, uit Natuurlyke oorzaaken herkomstig, de zodanige voegen, die ter hoofdoorzaak hebben de wyzigingen, welke de Mensch daar veroorzaakt door zynen arbeid. Een boschagtige grond, welke men van Houtgewas ontledigt, een Kanaal of een weg ergens aangelegd, een opgedroogd Moeras, en duizend andere werken van 's menschen hand, veranderen de natuur van eene ligging, en by gevolge de gedaante der Gewassen, die daar groeijen. Door dit middel wordt de wederkaatzing min of meer sterk, de Dampkring is min of meer doorschynend, en de Planten draagen min of meer den indruk der Lugtstreeke, aan welke die ze vormt het naaste bykomt. Zo zal een uitgedroogd Moeras, geduurende een aantal jaaren, Waterplanten of Tweeslachtige Planten vertoonen, gegroeid in een veel drooger grond; dat is te zeggen, veel kleinder, veel sterker, veel takkiger; de Planten der Bosschen worden met Wolstoffe bezet, en neemen af in grootte in het jaar, 't welk op het omhakken der boomen volgt. Men kan, derhalven, de veranderingen, welke de Planten ondergaan zullen, voorzien, naar de opgegeevene gevallen in dit Artykel, en welke ons nieuwe ontdekkingen zullen verschaffen. Eene andere zeer opmerkenswaardige byzonderheid is het te voorschyn komen van nieuwe Soorten, in eerst omgewerkte gronden, als ook in nieuwe gronden. De Planten, welke zich vertoonen naa eene omkeering, zyn dezelfde niet die 'er voorheen bestonden. Alle Schryvers over de Natuurlyke Historie der Planten hebben waarneemingen van deezen aart, die meer of min zonderling zyn. - Van waar hebben die Planten haaren oorsprong; dewyl | |
[pagina 575]
| |
gelykaartige niet bestaan dan op eenen zeer grooten afstand? Was derzelver zaad bedolven in den grond tot eene zeer groote diepte? Maar zints welk een tydperk kan het daar geweest zyn? Is het 'er door de winden gebragt? Maar hoe kunnen deeze Zaadkorrels zo groote afstanden overtrekken? Hangen de Planten derwyze van eene ligging af, dat een zamenloop van beginzels dezelve kan doen te voorschyn komen? Maar deeze zamenloop is niet beweezen. - Men kan de Natuurkundigen niet te sterk uitnoodigen, om een waakzaam oog te vestigen op de veranderingen, welke in hunne nabuurschap voorvallen; zy moesten lysten maaken van de Planten, welke 'er voorheen groeiden, en de Planten bewaaren, die van derzelver gedaante getuigenis droegen; vervolgens, elk jaar, ze vergelyken met de dan groeiende Planten, om dus te bevestigen de verandering van gedaante in de oude, en op te maaken welke nieuwe Soorten zich voordoen. Dergelyke waarneemingen, eenigzins veelvuldig gedaan, zouden van grooten dienst weezen voor de Kruid- en Plantkunde: dewyl zy zouden strekken om de waarneemingen, reeds gedaan, over den Invloed der Lugtstreeke, te versterken, of de dwaalingen, daar in gesloopen, te recht te brengen. Men voege nog by deeze Ontginningen de Nieuwe Eilanden, die zich vormen, 't zy door Vulcaanen, 't zy door langzaame werkingen der Natuure; allengskens worden zy bezet met Gewassen: de wyze, op welke zy daar groeijen, moet de nieuwsgierigheid der Natuurkundigen opwekken. Laaten wy hun hooren die met cook gereisd hebben. ‘In de Baai der Possessie hebben wy twee rotzen gezien, waar de Natuur haare groote werkzaamheid der Groeijinge begint. Zy heeft reeds een klein bekleedzel van grond gevormd op den top der rotzen; doch haare werkingen gaan zo traaglyk voort, dat men 'er tot nog maar twee Planten heeft, een Grasplant, en eene soort van Pimpernel. In Terre de Feu, het Vuurland, na het Westen, en in het Staaten Land, verzamelt zich in de holligheden en de spleeten der verbaazende rotsspitzen, uit welke deeze landen bestaan, een weinig vogtigheids, en de geduurige schuuring der afgebrooke rotsstukken veroorzaakt kleine deeltjes, eene soort van zand. Daar groeijen, in een stilstaand water, allengskens eenige Planten, | |
[pagina 576]
| |
tot de Algas behoorende, van welke de zaaden te dier plaatze gebragt zyn door de Vogelen; deeze Planten laaten, op 't einde van elk saisoen, iets aardagtigs over, 't welk van jaar tot jaar toeneemt.’ - Het valt my bezwaarlyk te begrypen; hoe de Zeevogelen, de eenige die zich in deeze streeken onthouden, 'er Zaadkorrels kunnen overbrengen; dewyl deeze soort van Vogelen, gelyk bekend is, alleen by Visch leeft. ‘Alle de Planten deezer Gewesten groeijen op eene wyze aan dezelve byzonder eigen, en geschikt om aarde te brengen op de onvrugtbaare rotzen. Naar gelange deeze Planten opschieten, verspreiden zy zich in steelen en takken, die zich zo digt by elkander houden als mogelyk is; zy verspreiden dus nieuwe Graankorrels, en bedekken, in 't einde, eene groote streek lands. De vezels, de wortels, de steelen, de benedenste bladen, verrotten allengskens, en vormen eene soort van Veengrond, welke met den tyd aarde wordt. De digte zamenvoeging dier Planten belet de vogtigheid daar beneden uit te waassemen, verschaft dus voedzel aan het bovenste gedeelte, en bekleedt eerlang eene gansche uitgestrektheid met een bestendig groenGa naar voetnoot(*).’ Men kan, eindelyk, te raade gaan met de wyze waarop de Lavas ongemerkt ten groei geschikt wordenGa naar voetnoot(†). Niemand der Schryveren over dit stuk heeft de wyze nagespeurd op welke deeze Planten gebooren worden, of derzelver overeenkomst met de Planten in de nabuurschap. Dit blyft, derhalven, een stuk voor nader onderzoek. - Onlangs heeft zich, niet verre van Ysland, een Vulcanisch Eiland opgedaan: dit is eene schoone gelegenheid voor de Natuurkundigen in 't Noorden, om ons te onderrigten van de wyze hoe het daar met den groei toegaat. Buiten twyfel zal men niet veronderstellen, dat de Vulcaan, ten zelfden tyde met de Lava, de Zaaden der Planten, welke daar groeijen, zal hebben oogeworpen. | |
[pagina 577]
| |
Overbrenging der Planten van de eene Lugtstreek in de andere.Het ontbreekt ons aan opgegeevene gevallen over dit belangryk gedeelte in het Ryk der Planten; naardemaal de vroegste Reizigers verzuimd hebben ons te onderrigten van de eerste veranderingen der uit Europa na de Indien overgevoerde Planten; tegenwoordig ziet men die 'er daadlyk groeijen, naa een lange reeks van voorgaande gelyksoortige Planten, alleen onder de gedaante welke de Lugtstreek dezelve heeft ingedrukt. Daarenboven strekt het weinige, 't geen ons de Reizigers doorgaans wegens de Planten berigten, niet zeer om ons vertrouwen in te boezemen. Strydige Planten voegen zy zamen op één grond. Zulke berigten boezemen wantrouwen in. Niet dan een klein aantal zeker gaande gevallen hebbende, zal ik ze zamenvoegen, zonder ze aan een en hetzelfde beginzel te onderwerpen. | |
De Overbrenging der Planten in een warmer Lugtstreek.Labat, een der oudste Reizigeren die ons in dit geval weet voor te lichten, geeft onder andere de volgende gevallen op, die te weetens- en te meldenswaardiger zyn, dewyl hy zich op onze Eilanden bevondt op een tyd, niet verre verwyderd van dien, dat de Planten uit Europa eerst waren overgevoerd. ‘De Bloemkoolen groeijen 'er volmaakt. Het is genoeg 'er een te hebben om in korten tyd een geheelen tuin te vullen; want, dezelve afgesneden zynde, geeft de stronk eene menigte van afzetzels uit, die men zodaniger wyze kan behandelen, dat men niet weder noodig heeft te zaaijen. De Wynstok, die men op de Eilanden geplant heeft, rechtstreeks uit Frankryk komende, heeft veel moeite om zich aan dit land te gewennen, en zelfs tot deezen tyd toe worden de Druiven niet volkomen ryp. Dit is geen gevolg van de warmte, of van het voedzel 't welk de Wynstok uit den grond trekt, maar het ontstaat uit de warmte en vogtigheid der Lugtstreeke: de Druiven worden 'er te schielyk ryp, en de eene aan denzelfden tros voor de andere; derwyze, dat men aan | |
[pagina 578]
| |
denzelfden tros rype Druiven, gezette, en andere als nog in bloei, aantreft. - De Muscadel, hier uit Madera en de Canarische Eilanden gekomen, heeft dit gebrek geheel niet, en rypt volkomen.’ Dit geval is zo veel te aangelegener, daar de Wynstok, uit de Canarische Eilanden komende, die reeds een tusschenstand doorgegaan was, den invloed der Lugtstreeke meer ondervonden hadt, dan die rechtstreeks uit Frankryk kwam. ‘Ik heb ondervonden, dat de Erten, uit Frankryk hier gebragt, de eerste keer geplant zynde, zeer weinig gaven; de vervolgens geplante gaven meerder; de derde keer bragten zy overvloedig voort in getal, en van eene uitsteekende grootte. Een Inwoonder van myne Parochie, sellier geheeten, zaaide Tarwe, die uit Frankryk gekomen was; dezelve schoot zeer wel op; maar de meeste Airen waren ledig; de andere hadden slegts weinig Graankorrels: doch deeze eigengeteelde, gezaaid zynde, groeiden allerheerlykst op, schooten de schoonste Airen, en zo vol als men zich kon verbeeldenGa naar voetnoot(*).’ Du tertre, die, naa labat, in America gereisd heeft, bevestigt het gezegde van deezen Reiziger, en, volgens beider berigt, staat het vast, dat de meest by ons bekende Moes en Keukengewassen 'er zeer wel voort willen, en goed zaad opleveren. - Dat de Raapen en Uijen van zaad uit Europa zeer wel voort willen; doch dat de zaaden hier van, in America verzameld, schraale vrugt geeven; als mede dat de Zuuring 'er nooit in 't zaad schiet. De Schryver van een Reisverhaal na Martinique, in den Jaare 1751 gedaan, vermeldt mede, dat de Uijen en Prei 'er altoos schraal zyn, en niet bloeijen. Hy voegt 'er by, dat de Giroffels nooit bloem schieten, welke moeite men ook aanwende, als mede dat de Aardbezien en Appelboomen weinige en slegte vrugten geeven. | |
De Overbrenging der Planten in een kouder Lugtstreek.Een groot aantal dier Planten, welke thans onze Hoven vercieren, hebben haare herkomst uit veel warmer Lugtstreeken dan Europa, en zelfs dan die welke tus- | |
[pagina 579]
| |
schen de Keerkringen liggen: maar, vermids die Planten, eer zy aan onze Lugtstreek gewend zyn, tusschenstanden doorgegaan hebben, 't zy in onze stookkassen, 't zy in trapswyze tot ons te naderen, valt het zeer bezwaarlyk de uitkomsten te bepaalen, welke van die eener langduurige aankweeking moeten onderscheiden worden. Van deezen aart zyn, onder veele andere, de Basilicum en de Ricinus; en de meest in 't oog loopende verandering, welke deeze Planten ondergaan hebben, bestaat in de vermindering van derzelver duurzaamheid: want zy zyn, in derzelver geboortegrond, altoos groenend, en derzelver zaaden worden ryp in één saisoen in Europa. Zy hebben, ten zelfden tyde eene vermindering in de grootte ondergaan, geëvenredigd aan de verandering in duurzaamheid. De Ricinus, die in de Indien eene Plant oplevert van twaalf tot vyftien voeten hoog, en zelfs eene soort van boomgewas mag heeten, komt hier, in 't verloop van één zomer, niet hooger dan vier of vyf voeten, en draagt zaaden. De Basilicums, die in de Indien eene soort van Houtgewas mogen heeten, zyn hier kleine Plantgewassen. De Natuurkenners, die deeze Planten, in de Indien en in Europa, zien, zouden zeker nog andere verschillendheden opmerken. Het dunkt my gepast, hier eenige aanhaalingen aan toe te voegen over de aankweeking van Planten van Europa in koude Landstreeken, om ter vergelyking te dienen met dezelfde Proeven in de Indien genomen. ‘De oude Schryvers leeren ons, dat de Landbouw op Ysland niet verwaarloosd wierd; dewyl zy gewaagen van daar ingezameld Koorn. Eenige Inwoonders hebben, in onze dagen, de proeve genomen om Graanen te teelen; maar bykans zonder eenigen goeden uitslag. Thodal, Gouverneur van dat Eiland, liet, in den Jaare 1772, Gerst zaaijen, die zeer weelig opschoot, en hoop gaf op een goeden Oogst: doch men zamelde slegts eenige weinige korrels inGa naar voetnoot(*). De Major behm verhaalde cook, dat hy de proeve genomen hadt met eenige Moeskruiden; doch dat dezelve mislukte; dat de Kool- en Slaa-planten niet slooten; dat de Erten en Boonen zeer lange stengen uitschooten, dat deeze bloeiden en schokken gaven; maar | |
[pagina 580]
| |
die ledig bleeven. Hy voegde 'er nevens, dat hy zelve te Bolcheretch de aankweeking ondernomen hadt van verscheide Meelplanten; zy hadden, over 't algemeen, hooge en sterke scheuten, welke airen droegen; doch hy hadt 'er nooit Meel van kunnen bekomenGa naar voetnoot(*). Wat de Moeskruiden betreft, deeze slaagen by lange na op Kamschatka niet even goed. Kool, Erten, Salade, bragten alleen bladen en stengen voort. De Kool en de Salade slooten nimmer. De Ertplanten groeiden en bloeiden omtrent den Herfst, zonder schokken te geeven. De Kruiden, die veel vogtigheids noodig hebben, als Raapen en Radys, slaagden zeer welGa naar voetnoot(†).’ Ten besluite: men kan aan de Natuuronderzoekeren niet te sterk aanbeveelen dit gewigtig gedeelte van de Plantkunde; want, zo ras de verscheidenheden der Planten, en bovenal de oorzaaken dier verscheidenheden, bekend zullen zyn, gaat het vast, dat de Plantkunde ontheven zal worden van eene menigte onzekerheden, ten opzigte van de onderscheiding in soorten en verscheidenheden, die, tot heden toe, van het woord des Meesters afhangen: daar men geen vastgaande Regels heeft, om 'er volgens te oordeelen. |
|