Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 459]
| |
voor dertig stukken Zilvers: voor dit geld kan ik een nieuwen Tulband en een taffen Kleed koopen; dit zal ik met een purperen zyden Gordel vastbinden. De Jonge Dogters zullen my met een gunstig oog beschouwen, en ik zal in de Mosqué onder myne Medeburgers uitsteeken!’ Terwyl de Boer in deezer voege denkbeeldig zyn geluk vervroegde, beraamden drie Schelmen het plan om hem te berooven van zyne schatten. Terwyl hy traaglyk voortreedt, wist een hunner de bel van den hals der Geite los te maaken, en aan den staart des Ezels te binden, zonder dat de Boer, diep peinzende op zyn aanstaanden gelukstaat, zulks bemerkte; en hy voerde de Geit weg. - De Boer, op zyn Ezel voortrydende, en het geluid des bels hoorende, hadt geen het minste denkbeeld van het verlies hem toegebragt. Dan, kort hierop terugge ziende, ontdekte hy, met zo veel verbaasdheids als smerte, dat het Dier, 't geen zulk een aanmerklyk gedeelte van zyn schat uitmaakte, weg was; en hy vroeg, met de uiterste verlegenheid, aan de weinigen, die hem op den weg tegenkwamen, na zyne Geit. Onder de lieden, welken hy aansprak, was een tweede der Roveren, die hem zeide: ‘Ik heb daar ginder in het veld een Man gezien, uit al zyn magt loopende, een Geitenbok draagende.’ - De Boer steeg terstond af, en verzogt den, zo hy waande, verpligtenden Vreemdeling, zyn Ezel vast te houden, ten einde hy geen tyd mogt verliezen om den Dief te agterhaalen. Hy ving terstond zyn nazetten aan; en, te vergeefsch den hem aangeweezen weg afgeloopen hebbende, kwam hy, ten einde adem geloopen, ter plaatze vanwaar hy heengegaan was; doch vondt 'er noch zyn Ezel, noch den bedriegenden Onderrigter, aan wiens oppassing hy zyn Beest hadt toevertrouwd. Toen hy, diep denkende op zyn geleden verlies, her- en derwaards zwierf, vervuld met schaamte en leedweezen, werd zyn oor getroffen door het jammerend geluid van een arm Man, die aan den kant van een waterpoel zat. Hy vervoegde zich derwaards, om deel te neemen in het lot van zyn vermeenden Drukgenoot, en vroeg hem na de reden van dit gejammer. - ‘Helaas!’ zeide de Klaager, op een hartbreekenden toon, ‘terwyl ik hier nederzat om myn dorst te lesschen verloor ik in 't water een Kistje met Diamanten, 't geen ik den Caliph van Bagdad moest bezorgen; en ik zal met den dood gestraft worden, wegens het vermoeden, dat ik een zo kostlyken schat verborgen, en ten mynen voordeele te zoek gemaakt heb.’ - ‘Waarom,’ sprak de Boer, verwonderd over de domheid deezes Mans, ‘waarom springt gy niet in het water, om 'er het Kistje uit te haalen?’ - De Man gaf, op een zich beklaagenden toon, te ken- | |
[pagina 460]
| |
nen: ‘Omdat dit water diep is, en ik noch duiken kan, noch zwemmen; maar, wilt gy my dien goeden dienst doen, ik zal 'er u dertig stukken Zilvers voor schenken.’ - De Boer nam dit aanbod met verrukking aan; en, terwyl hy zich van alle zyne Kleederen ontdeedt, stortte hy zyne dankzeggingen uit aan den Propheet, wegens deeze ter goeder uur gekomene uitredding in zyne verlegenheid en behoefte. Maar, op het eigenste oogenblik dat hy zich te water begaf om 't gewaande Kistje duikende te zoeken, nam de Man, (die een der drie Rovers was, welke het plan gemaakt hadden om hem van alles te ontzetten,) alle zyne Kleederen weg, en bragt ze by zyne Makkers. Zo werd de Chaldeesche Boer, door Onoplettendheid, Eenvoudigheid en Ligtgeloovigheid, ontzet van zyne geringe bezittingen; en hy haastte zich om na zyne Stulp terug te keeren, met geen ander dekzel zyner naaktheid, dan een gescheurd gewaad, 't welk een Barmhartige hem onder den weg leende. |
|