| |
De val van Amurath, of het lot der dwinglandye.
Een Oostersch Vertelzel.
Laat de Dwingeland beeven te midden van de wreede overleggingen zyns harten. Laat hy weeten, dat hy door de roede der Verdrukkinge zelve in 't einde zal gekastyd worden, en dat het zwaard zyner bloeddorstigheid zyn eigen onmenschlyk hart zal doorbooren. Want Regtvaardigheid en Goedertierenheid zyn de beste Beschermëngelen der Oppermogenheid; en haare Throon moet, om bestendig te weezen, op de Genegenheid des Volks rusten.
Almoran, de Opperheer der Volken, de zwakke Tyran van het Oosten, was van den Throon zyner Voorouderen afgestooten door abulfeda, het Hoofd der Janitzaaren, die zich op den Keizerlyken Sopha zette door zyne Volksbehaaglykheid en Staatzugt; en de afgezette Sultan, veragt door het Volk 't geen hy voorheen onderdrukte, en buiten staat om eenen Aanhang te verkrygen tot het herneemen zyns erflyken Zetels, sleet het rampzalig overschot zyner sleepende dagen onder de verschriklykheden van laagheid en behoefte.
Doch, wanneer de assche van abulfeda mede tot die zyner Vaderen verzameld was, en deeze Kinderen naliet te jong om de zorgen des Ryks te torschen, begon het Volk medelyden te krygen met de ongelukken en rampspoeden des uitgebannen Zoons van almoran; en de Janitzaaren, de bescherming der Geloovigen niet willende overlaaten aan de zorge van eenen onbedreeven Jongeling, riepen amurath uit zyne ballingschap ten Throon, in hoope dat het leed, den Vader overgekomen, den Zoon tot eene lesse zou gestrekt hebben.
Maar altoos is ongeluk geene school van gemaatigdheid, en de zwakke bloem der deugd verbastert ligt in de schaduw. De kanker des wederspoeds was voor den doorlugtigen Banneling het zelfde geweest, als de roest voor de gepolyste oppervlakte van welbewerkt staal; deeze hadt den luister, die een Vorstly- | |
| |
ke ziel moest vercieren, verdoofd en de edele gesteldheid, welke het hart van den Mensch schoonheid byzet, weggenomen.
Kwaadaartige agterdogt beroerde den snooden boezem van amurath; en dolle wraakzugt zette zynen bloeddorst aan.
Amurath was niet op den Throon zyner Voorvaderen gezeten, of zyne helsche Driften borsten in een vloed van wraaklust uit over het ongelukkig Volk. Allen, die hy vermoedde der Familie van almoran gunste toe te draagen, werden onthoofd, of met de koorde gewurgd; de aanbrengers, die hem de ooren vol bliezen van zamenzweeringen, werden met eere en rykdom overlaaden, terwyl de onschuldige Slagtoffers van agterdogt den laatsten adem onder het lyden der schriklykste kwellingen uitbliezen.
De eerste Slagtoffers zyner wraake waren de Kinderen en Bloedverwanten van den laatsten Throonsoverweldiger, en de scepter scheen in zyne hand te beeven, zo lang 'er een overblyfzel van dien Stam bestondt. Diens Wyven en Bywyven werden in eene niets onderscheidende slagting omgebragt; alleen vonden de zodanige verschooning, die door eene alleruitsteekendste schoonheid de dolheid zyner woede leenigden, door in zyn boezem een anderen lust, zo beestagtig als onbeteugeld, te doen opwellen.
Van alle de Kinderen van almoran, ontkwam het selim alleen; die, nog zeer jong zynde, weggedraagen werd op de armen van eene Slaavin, en als een Boer opgevoed in de lachende valeien van Circassia, de wykplaats der onschuld en der liefde.
De onverzaadlyke Dwingeland blaakte van woede over deeze ontkoming, en het lafhartig bloed verliet zyne kaaken als hy aan het verbergen deezes Kinds dagt. Hy stelde een hoogen prys op de hoofden van dit Kind en der Slaavinne, en beval zynen zendelingen, op straffe des doods, deezen te ontdekken.
Achttien Zomers bestraalden, in vredevolle vrugtbaarheid, de landen onder de Heerschappy van amurath; doch de Engel des Vredes belonkte nimmer het boosaartig hart des Dwingelands: achttien Winters waren 'er verstreeken zints de vlugt van het Kind selim, hadden met stormen over de Noordlykste Eilanden geheerscht; en nogthans zag het gelaad van amurath donkerder dan de stormagtige Noorderlugt; want van de gevreesde Vlugteling hadt hy, door al zyn naazoeken en omkoopen, niets ontdekt.
Maar de jalouzy eens Dwingelands is bestendiger dan gedenktekens van metaal, en zyn vermoeden is naspeurender dan het licht uit het Zuid-Oosten. De slaaven van Geweldenaary zyn greetiger in dood te berokkenen, dan de gieren op het aas te zoeken. De verblyfplaats van selim werd gezogt door
| |
| |
Verspieders van het Hof; duizenden hoopten op bevordering en rykdom, door de ontdekking den Vorst te doen hooren.
Doch selim, onkundig van de gevaarlyke waardigheid zyner geboorte, bebouwde steeds met genoegen zyne vreedzaame landhoeve. De heldere beek, die zyn grond vrugtbaar maakte, leschte zyn dorst met haar koel vogt, en het gemurmel van dit beekje streelde hem als hy in bespiegeling nederzat. De boom- en veld-vrugten maakten de lekkernyen uit van zyne tafel, met de melk van zyne kleine kudde. Zyn laage stulp dekte hem tegen de koude van den nagt; zyn welriekende boomgaard beschutte hem voor de hitte des daags; zyn leeven was eene afwisseling van arbeid en genoegen, welke hem gezondheid en sterkte gaf, en van Godvrugtige bespiegeling, gepaard met gebeden, die zyne ziel met hemelsch genoegen vervulden. ô Bedaardheid van bloeiende onschuld en vreugde! ô Heerschappy van landgenoegen en liefde! De vroog 's morgens zingende Vogels, den dageraad verwelkomende, riepen hem tot den arbeid; het gedommel der Honigbyen in zynen boomgaard onthaalde hem op den middag; en het Gevogelte, dat liefdedeuntjes in den avond kweelt, zong hem 's avonds in slaap.
De jeugdige arba hadt de bevalligheid van selim's gestalte gezien, en de tedere zugten gehoord, die de begeerte zyns harten uitboezemden; want de schoonheid van arba hadt het hart van selim bekoord haare zielsbegaafdheden hem nog sterker verrukt, en zyn boezem gloeide van wegen de kuische eenvoudigheid van dit Landmeisje.
Circassia zag nimmer een beminnelyker Paar. Bevallig als de Cederen van den Libanon was de Jongeling, en de Jonge Dogter beminnelyker dan de Myrth in bloezem. Indien waardigheid en ontzag zich vertoonden in den opslag zyner oogen, weltevredenheid en opregtheid blonken op haar glad gelaad. Zyne zwarte oogen stonden, als die eens arends, vol leeven en vuur; de haare kwynden in zagtheid als die eener tortelduive.
Maar rust was voor selim niet bestendig beschooren. De gloeiende wraakzugt des Dwingelands bleef altoos wakker; en, schoon de doodlyke zendelingen zyner wreedheid den vyand zyner vrede niet konden ontdekken, luisterden de helsche magten na de gebeden zyner wraake.
Terwyl murath vol kwelling op het Vorstlyk rustbedde lag, nieuwe wreedheden in zyne ziel smeedende, en ontrust door de ingebeelde gevaaren van den weggevoerden Afstammeling van almoran, stondt hy versteld op de onverwagte verschyning der Slaavinne, die het Kind selim zyner woede ontrukt hadt. De vooren des onderdoms waren in haar voor hoofd diep gedrukt; en, aan het voeteneinde van amurath's
| |
| |
rustkoets staande, liet zy, met eene zwakke stem, zich in deezer voege hooren:
‘ô Onderkoning des Propheets! onsterflyke amurath! Opperste der Vorsten! gevreesd Opperheer der Volken! wil een geduldig oor verleenen aan de woorden eener Slaavinne. Aan my zyn de angstvolle bekommernissen uwer ziele niet onbekend, noch de vrees, welke u beroert wegens het Kind selim, 't geen ik uwer wraake onttrok.
Maar vrede zy den Vorst amurath! dat het hart van den Heer der Volken ruste hebbe! want selim, uw gevreesde vyand, zal in uwe handen geleverd worden!
In Circassia bedekt hy de hooge uitzigten van zyn oproerig harte, en bemantelt zyne stoute eerzugt in de laagheid van een herdersgewaad. Onbekend als de trotsche Erfgenaam van den Verraader almoran, leeft hy in geringen staat en gemaakte tevredenheid; alleen is hy van anderen onderscheiden door den naam van den vergenoegden Landman in de gezegende Hut.
Strek den rechter arm uwer magt uit, en tast het opgroeiend kwaad aan, eer het ryp is. Verplet met uwen oppermagtigen voet den jongen Slang, vóór dat dezelve het vermogen krygt van te wonden.
Niet alleen zal uw toorn zich voldaan vinden in zynen dood; want uw wraak zal ook aan uwe begeerte voldoening verschaffen. Arba, de schoone arba, de roem van Circassia, wier bevalligheden verre de uitsteekendste in uw Serail overtreffen, rust in de armen van uwen Mededinger; arba zal met u op uw bedde rusten, en u in een zee van wellusten doen baaden.’
De Dwingeland riep uit, met boosaartige vreugde: ‘Ik zeg u dank voor de gebragte tyding. Dierbaar is de boodschap door u gebragt, groot zal uw loon weezen. Doch vooraf zult gy lyden voor de kwellingen, welke gy my veroorzaakt hebt, door mynen vyand zo lang te verbergen. - Lyfwagten, brengt het straftuig; want, daar de belediging voorging, moet ook de straffe de belooning voorgaan.’
‘Monster!’ riep de ter straffe veroordeelde uit, daar zy eene reusagtige grootte aannam op schriklyke tanden knerste, en vleugels uit de misvormde schouders te voorschyn kwamen, ‘Monster! uw wraak en straftuig zyn vrugtloos. De vlugteling, dien gy vreest, moge gevonden worden ter plaatze door my aangeduid; maar de Engel des doods heeft de opregte Slaavinne uwe magt ontrukt.’
Een vervaarlyke donderslag deedt het Serail schudden terwyl zy sprak, en het gedrogtlyk spookzel verdween in de lugt.
| |
| |
Amurath deedt terstond zyne ontstelde Lyfwagten te voorschyn treeden, zondt hun uit om den gedoemden selim en arba op te zoeken; hy beval dat ze in zyne Vorstlyke tegenwoordigheid zouden gebragt worden, opdat zyne oogen zich mogten verzadigen met de doodstraffende pynen, die de een leedt, en zyn wellust voldoening vinden in de bekoorlykheden van de andere.
De Janitzaaren verwylden niet om den hun gegeeven last te volvoeren. Het geen kwaads vermoedend Paar genoot al den wellust van een genoeglyk onderhoud over de zegeningen reeds genooten, en het heil 't welk hun wagtte, gezeten in den boomgaard, toen die Boodschappers van kwaade tyding, op 't onverwagtst, zich vertoonden in 't verblyf des Vredes. Selim en arba stonden verbaasd. Maar vrees en schrik vervulden hun ten eenemaal, wanneer de aanvoerder der Bende selim opriep, en den last van den Tyran amurath te voorschyn bragt.
Nu eerst begreep selim de woorden, welke zyne vermeende Moeder met stervende lippen gesprooken hadt; in haare laatste omhelzing badt zy, dat vergetelnis voor altoos het geheim zyner Geboorte mogt bedekken. - Arba rukte haar hoofdcieraad af, hief de in traanen zwemmende oogen ten hemel, riep God en den Propheet om hulpe aan. - Selim was als in een Standbeeld van wanhoop veranderd, en kon alleen zyn boezemsmert door gillen uiten.
De medogenlooze Janitzaaren voerden de verdediglooze prooi mede; wanneer de beek, die selim's landhoeve bewaterde, schielyk tot een geweldigen waterstroom opzwol, die de gevangenen en de Janitzaaren beiden medevoerde. Toen het watergeweld bedaarde, en de beevende Janitzaaren den anderen oever bereikt hadden, vonden zy de schoone arba in hunne armen, half dood; maar selim was nergens te zien.
Schrik en verlegenheid greep de uitgezondene Bende aan; en, tot hunnen woedenden Heer niet durvende wederkeeren zonder den gevreesden Zoon van almoran, beslooten zy zich over het land te verspreiden, om deezen leevend of dood te vinden.
Selim was ondertusschen door den waterstroom zeer verre weggevoerd, en buiten zich zelven op den drooge gedreeven, aan den kant van een afgelegen bosch. De koesterende Zonnestraalen deeden welhaast het overgebleven vonkje leevens aangloeijen; en de Zon van almoran herleefde als 't ware. Verwilderd zag hy rond; doch te vergeesch zogt zyn oog het voorwerp van zyn hart. Vertwyfeldheid greep zyne ziel aan, en, onzeker over het lot van arba, begon hy zich te beklaagen over het geluk, 't welk hem, in den warervloed, van verdrinken gered hadt. - Een schielyk opkomend licht straalde door het bosch, en in een wolk van welriekende krui- | |
| |
deryen, die de beste van Arabie te boven gingen, verscheen voor hem de geest van nouradin, en voerde hem deeze taal te gemoete:
‘Wanhoop niet, ô getrouwe Minnaar van de deugdzaame arba! Wanhoop niet, bestemde Beheerscher van de Volken in het Oosten! Veilig is het voorwerp uwer liefde van den overweldigenden vloed, en de bescherming van nouradin zal haar ongeschonden voor uw bedde bewaaren. Rys op, edel Jongeling! tot het volvoeren van grooter bedryven; luister na de stem des roependen Vaderlands. De verschriklykheden der verdrukking gaan allerwegen onbedwongen haaren gang, en gy, gy alleen, kunt het schild weezen van een vertrapt Volk. Naardemaal amurath niet wil gedoogen dat gy in vrede een Onderdaan zyt, moet gy het besluit neemen om door Oorlog Souverain te worden. De Volken zyn ten Opstand gereed; het gebrek aan eenen Aanvoerder is, tot heden toe, de eenige zekerheid geweest van den onmenschlyken Dwingeland. Dit gebrek heeft opgehouden; en ik zal zorg draagen, dat, onder zulke vermommingen als noodig zyn, aan de Wereld uw oogmerk en verblyf bekend worde.
Maar dat selim altoos bedenke, te midden van de verzoekingen der Oppermogenheid, dat het Deugd en Voorzigtigheid is, waarom hy ten throon geheven wordt. Laat geene grootheid u bedwelmen, noch overvloed u verleiden; bewaar in deezen Staatswissel de Deugden, welke u in laagen Stand vercierden. Dat het heilloos voorbeeld van amurath van u met verfoeijinge herinnerd worde; dat zyn vast naderend lot u eene altoosduurende lesse verstrekke. Zo zal selim bedenken, dat de Scepter zyne handen aanbetrouwd is om Goedertierenheid en Regt te oefenen; en zyn dankbaar Volk zal zyne voorspoedige Regeering zegenen.’
De geest van nouradin verdween, dit gesprooken hebbende. De verbaasde selim bleef op den grond uitgestrekt liggen, stortte zyne dankbaare ziel voor den goeden alla uit, smeekende om sterkte om wederstand te kunnen bieden aan de verzoekingen, met welke vleijery, en de trots van volslaagene Oppermagt, niet missen der Vorsten Throonen te omringen.
Het nieuws van selim's ontkoming verspreidde zich welhaast door het misnoegde Ryk; en het verdrukte Volk, hem als een Engel der Verlossinge aanziende, vervoegde zich terstond by hoopen tot zynen Standaard; de Janitzaaren zelve, die de schoone arba gegreepen hadden, bewust dat de dood hunne onvermydelyke straffe zou weezen, als zy tot den Dwingeland wederkeerden, wegens het laaten ontsnappen van selim, kwamen tot hem, zo ras zy diens verblyf vernamen,
| |
| |
boogen zich voor hem neder, en riepen hem voor hun Sultan uit; schenkende hem ten zelfden tyde een schat, dien hy boven Scepter en Vorstlyken Hoed waardeerde; de ongeschonden bewaarde arba.
De beevende Tyran vernam de tyding des Opstands met geweldigen schrik, sloot zich in zyn Serail op, en gaf zich aan wanhoop over. In dit verblyf bleef hy verwilderd en besluitloos, tot het omringd was door selim en diens Krygsbenden. Terstond werden de poorten door de Huisbedienden geopend, die zich verheugden hun hof te mogen maaken by den nieuwen Sultan, door het verraaden van een Monster, 't geen zy tot duslang met schrik gehoorzaamd hadden.
Selim, binnen getreeden, stak het Zwaard in den boezem des Dwingelands; uitroepende: ‘Dit zy het Lot van Overheersening en Wreedheid! Dat in deezer voege altoos de vermoedens van bloedgierige Dwingelanden daadlyk bestaan krygen, door de barbaarsche middelen, welke zy gebruiken om ze voor te komen! - Het zy onze hoogmoed, te regeeren door de toegenegenheid onzes Volks; onzen throon bestendig te maaken door Menschlievenheid en Regtvaardigheid; en die voor onze Naakomelingschap te verzekeren, door, in elk jeugdig hart, de grondbeginzels van Wysheid, Goedertierenheid en Godsdienst, aan te kweeken.’
Selim beval voorts, dat geen Slagtoffer anders dan amurath, van welk een rang ook, zou worden opgeofferd; ten einde de strikte Regtvaardigheid zyner volgende Regeering, op zulk een breeden grondslag van Goedertierenheid gevestigd, vry mogt weezen van allen blaam van strengheid of persoonlyke wraakzugt; en hy met eerbied, niet met schrik, van zyne Onderdaanen beschouwd worden.
De Opstand bedaard zynde, geleidde selim de schoone arba tot zynen Staatsthroon, en beval de deuren van het Serail open te zetten waar door men den Vorst met zyne overschoone Circassische arba aanschouwde. Veele jaaren lang hieldt zy alleen hem in haare liefde geketend, en zy deelde in het geluk van een magtig en deugdzaam Souveram, onder wiens Regeering, schoon de Ondeugd soms de straf ontdook, de beledigde nooit te vergeefsch om herstel smeekte, en de deugdzaame nimmer onbeloond bleef. |
|