| |
Korte stellingen over de physionomie, vol gens Lavater.
(Journal de Physique.)
Veelen hebben verlangd, een kort, en als in een opslag alles in 't oog doen vallend, Uittrekzel van lavater's Werk te hebben. Ik heb my gezet om 't zelve te vervaardigen, en te volvaardiger deezen arbeid op my genomen, dewyl het, zo ooit, in deeze dagen allernoodzaaklykst is, Menschen te kennen. En de Weetenschap der Physionomie, althans tot een zeker punt, ons tot die kennis opleidt.
Deeze Weetenschap, den Ouden bekend, heeft vaste en zekere beginzels. Elk Mensch bezit dezelve in eene min of meer volkomene maate. Een Kind zelfs heeft 'er iets van. In een kring van onbekende lieden intreedende, zal het zich niet zetten by iemand van een stuursch en streng uitzigt. Altoos zal het zich vervoegen by den zodanigen, wiens gelaat goedheid en minzaamheid aanduidt.
Maar de toepassing deezer Weetenschap is, even als die der Geneeskunde, zeer bezwaarlyk.
Men hebbe de Physionomie uit twee algemeene Gezigtpunten, onderscheiden, te beschouwen.
Het een heeft betrekking op de eerste vorming van geheel het Lichaam; doch voornaamlyk van het Hoofd.
| |
| |
Het ander behoort tot de Opvoeding, de Hebbelykheden, de Leevensomstandigheden, het Staatsbestuur, den Godsdienst, de Gezelschappen, de Lugtstreek, het Voedzel, enz. enz.
Niemand is onkundig hoe zeer veel alle deeze uitwendige oorzaaken op den Mensch werken, en de eerste hoedanigheden wyzigen, die het gevolg moeten weezen van 's menschen Natuurlyk Maakzel.
Het is dit Natuurlyk Maakzel, 't welk de eerste overeenkomsten, van welke wy gesprooken hebben, doet gebooren worden. Deeze Mensch word sterk en kloek, geene zwak en teder, gebooren.
Deeze Mensch brengt by zyne geboorte mede ter wereld een Natuurlyken Aanleg voor Gevoeligheid. - Een ander, in tegendeel, is van veel harder Geaartheid.
De eene Mensch brengt mede ter wereld een Hoofd 't welk een groote menigte van Gewaarwordingen kan bevatten, die zamenvoegen, en nieuwe overeenkomsten ontdekken; met één woord alles om een Genie te worden. - De ander brengt een Hoofd mede ter wereld waarin hy slegts een zeer kleinen voorraad van denkbeelden kan bevatten.
Maar de Opvoeding, de Leevensomstandigheden, de Verkeering, en eindelyk de geheele Leevenstrant, wyzigt alle die hoedanigheden.
Hy, aan wien de Natuur alles gegeeven heeft het geen vereischt wordt om een Man van Genie te zyn, kan een Domkop worden door mangel aan Opvoeding, door zich op niets toe te leggen. - Terwyl hy, aan wien de Natuur veel min gunstig geweest is, veel kan aanleeren door langen en onvermoeiden arbeid.
De groote maate van Aandoenlykheid, welke de Natuur aan cesar geschonken hadt, werd verstompt door zyne Eer- en Staatzugt; en hy deedt misschien meer dan een Millioen Menschen in de Oorlogen, die hy voerde, omkomen.
De Natuur scheen niet gunstig geweest te zyn aan socrates. - Arbeid en Bevlytiging heeft van hem een der beste menschen gemaakt, die by het Menschdom zeer veel verdiend heeft.
Ondertusschen wagte men zich om het denkbeeld te omhelzen van helvetius: Dat alle Menschen, die goede
| |
| |
Zintuigen hebben, eene gelyke Bekwaamheid van Geest bezitten. Deeze Stelling behelst eene groove dwaaling. Ik zou hem vraagen; waarom, onder zo veele duizenden goede Wiskunstenaars, die doorgaans goed bezintuigd zyn, slegts maar één newton gevonden wordt? - Waarom, onder de duizenden van goede Dichters, van welke men 't zelfde als van de Wiskundigen, wat hun zintuiglyk gestel betreft, zou mogen zeggen, maar één homerus, één virgilius, één shakespeare, één corneille, wordt aangetroffen?
De waarheid der zaake is, dat de Opvoeding en de Arbeid, tot een zeker punt, het gebrek aan het Physiek Maakzel kunnen vergoeden; maar het niet geheel en al verhelpen. - Even zo kan Opvoeding en Oefening eenige Lichaamssterkte aan een Mensch byzetten, schoon zy 'er nooit een hercules van zullen vormen.
Deeze onbetwistbaare waarheden wel ten grondslage gelegd hebbende, zal ik nu voorts eenige denkbeelden van den Heer lavater, van het Natuurlyk Maakzel der Menschen, betrekkelyk tot de Physionomie, mededeelen, en 'er myne byzondere waarneemingen nevens voegen.
Hoewel het geheele Lichaam eens Menschen iets Physionomisch hebbe, en de Schilders en Beeldhouwers het oog slaan op alle deelen, van den hoofdschedel af tot de voetzoolen toe, heeft de Heer lavater zich voornaamlyk bepaald tot het Hoofd, als het voornaamste gedeelte van de Physionomie.
Hy verdeelt het Hoofd in drie deelen.
1. Van den Kruin tot de Oogen ingeslooten.
2. Van de Oogen tot den Mond ingeslooten.
3. Van den Mond tot het begin van den Hals.
Het eerstgemelde gedeelte drukt, volgens lavater, de bekwaamheid uit der verstandlyke Vermogens.
Het tweede gedeelte drukt de schoone zedelyke Aandoeningen uit.
Het derde gedeelte wyst de grovere Driften aan.
| |
Van de Physionomie met betrekking tot de Bekwaamheden van den Geest of het Verstand.
De bekwaamheid der Verstandsvermogens doet zich meest aan het Voorhoofd kennen.
Een breed Voorhoofd, en een Hoofd een weinig groot
| |
| |
naar evenredigheid des Lichaams, zonder egter overstallig groot te zyn, kundigt doorgaans Talenten en Geest aan.
Een breed Voorhoofd, niet al te hoog, bykans perpendiculair, in een Hoofd aan den grooten kant naast, strekt ten blyke van bekwaamheid om te denken, van geschiktheid tot rekenen en Wiskundige Weetenschappen.
Een Voorhoofd min breed dan het gemelde, meer verheeven, en een weinig agterwaards vallende, dat wil zeggen zich van den perpendiculair verwyderende, kundigt Verbeeldingskragt aan. Dit is het Voorhoofd der Dichteren en der Redenaaren.
Een hoog Voorhoofd, agterwaards wykende, doch naauw en gedrukt aan de slaapen des Hoofds, duidt eene leevendige, losse, Verbeeldingskragt aan, en eene overhelling tot Dwaasheid. Dit is het Voorhoofd der kleine Poëeten.
Een rond Voorhoofd, voorwaards gebuld, buiten den loodlyn vallende, strekt ten betoone van weinig Oordeels. - Het kan zamengaan met Talenten, indien het Hoofd anders groot is.
Een klein, smal en laag, Voorhoofd kundigt weinig Talenten aan.
De tusschenstanden tusschen deeze vyf Hoofdbyzonderheden geeven ons tusschenstanden van bekwaamheid, en onderscheide graaden van verstandsvermogens.
Het Voorhoofd, by voorbeeld, 't welk tusschen het eerste en tweede opgegeevene invalt, zal diep denken met verbeeldingskragt paaren: dat wil zeggen, dat een breedgenoeg Voorhoofd, 't welk verheeven, en agterwaards wykende, is, eene bekwaamheid aankundigt tot denken, gepaard met verbeeldingskragt. Dit is het Voorhoofd van den Metaphysicus, van den Zedemeester, van den grooten Redenaar, den uitsteekenden Dichter; Menschen die het schitterende der Verbeeldingskragt met de bondigheid des Oordeels paaren.
't Geen invalt tusschen het Voorhoofd van de tweede en de derde soort, verschaft ons de Koppen der Dichteren, Redenaars en Kunstenaars, van den tweeden rang.
Het Voorhoofd, voorwaards bultig en rond, kan, indien het breed is en een weinig verheeven, zich met denken vereenigen.
Dit zelfde Voorhoofd, zonder zo breed t zyn, maar als het verheeven is, kan nog Talenten bezitten.
Eindelyk, die vier soorten van Voorhoofden, aan het
| |
| |
laatstgemelde naderende, dat wil zeggen, verminderende in uitgestrektheid en breedte, wyzen de onderscheidene asneemingen van den geest, in alle soorten, uit.
Het Agterhoofd, meer of min uitgebreid, kundigt desgelyks meer of min bekwaamheid van den geest aan.
| |
Van de Physionomie met betrekking tot de Zedelyke Hoedanigheden.
De Zedelyke Hoedanigheden doen zich meest kennen aan de middelste en benedenste gedeelten des Gelaats.
Men onderscheidt hoofdzaaklyk de volgende deelen.
I. |
Het Oog. |
II. |
Het Ooglid en de Wenkbraauw. |
III. |
De Neus. |
IV. |
De Zigomatieke Boog. |
V. |
De Kaaken. |
VI. |
De Lippen. |
VII. |
De Kin. |
VIII. |
Het Oor. |
IX. |
Het begin van den Hals. |
I. Het Oog is, naar het zeggen van allen, die den Mensch ten voorwerpe hunner betragtende naspeuringen gesteld hebben, de Spiegel der Ziele. Geen deel des Menschen schildert in dier voege de Aandoeningen. Men onderscheidt, een leevendig Oog, een stoutmoedig Oog, een fier Oog, een hoogmoedig Oog, een gevoelig Oog, een goed Oog, een droefgeestig Oog, een vrolyk Oog, een wellustig Oog, een geestig Oog, een dom Oog, enz. enz. De onderscheidene hoedanigheden van het Oog doen zich kennen - door de grootte, - door de kleur - door de beweegingen - door de leevendigheid des Oogappels - den opslag - de helderheid.
II. Het Ooglid heeft veel invloeds op het Oog. Indien het fyn is, met goede hairen voorzien, zich met stoutheid opent, duidt het goede Character-hoedanigheden aan.
Een naauw en hangend Ooglid, in tegendeel, strekt ter aanduiding van gebrek aan Character.
Een welgevormde Wenkbraauw, niet te dik, niet te schraal, van hair voorzien, wyst Verstands-hoedanigheden aan.
| |
| |
Een welgehairde Wenkbraauw strekt ten blyke eens Mans van Character.
Verheevene en uitgestrekte Wenkbraauwen duiden Trots en Hoogmoed aan.
Hangende Wenkbraauwen zyn tekens van Zwakheid.
De Wenkbraauw noch te uitgestrekt, noch nederhangende, is een schets van goede Hoedanigheden.
Alle zeer boogswyze gevormde Wenkbraauwen geeven weinig bekwaamheids, of nietsbeduidenheid, te kennen.
Langwerpige Kreuken tusschen beide de Wenkbraauwen, en op het Voorhoofd, kundigen een hard Character aan.
Rechtstandige Kreuken tusschen de beide Wenkbraauwen, en op het Voorhoofd, strekken ten betoon van een somber, onrustig en agterdogtig, Character.
Oogen, te wyd van elkander staande, als mede te veel van elkander verwyderde Wenkbraauwen, heeft men te houden voor een teken van een gebrekkig Character, en geeven een plat voorkomen.
Oogen, te naauw aan elkander naderende, duiden meer of min Dwaasheid aan.
III. De Neus is een der schoonste gedeelten van het Aangezigt. Dezelve biedt ons twee voornaame Characters aan.
Een dunne en tedere Neus kundigt veel Aandoenlykheids en Scherpzinnigheids aan, bovenal indien dezelve vry lang is.
Een dikke en stompe Neus geeft mangel aan Aandoenlykheid te kennen. - In dit geval zyn veele tusschenstanden in opmerking te neemen.
Een zeer kleine Neus kundigt geringe Bekwaamheden aan.
De Arends-Neus strekt ten blyke van goede Hoedanigheden.
De opgewipte Neus, dat wil zeggen, die aan het einde opwaards kromt, duidt Ligtvaardigheid van Character aan, en zomtyds Onbezonnenheid, bovenal by de Vrouwen.
Het naauwe en boogswysloopende Neusgat duidt iemand van Character aan.
Het wyd openstaande Neusgat geeft woeste Driften te kennen.
Het open en hangend Neusgat spelt Zwakheid.
De overgang van het Voorhoofd na den Neus verdient mede gadegeslaagen te worden. Is dezelve volstrekt plat,
| |
| |
dit duidt Zwakheid aan, en weinig Vermogens; maar eenige Goedaartigheid. Dit treft men aan by veele Vrouwenbeelden der Oudheid.
Deeze overgang, al te diep gegroefd, tekent Gebrek aan Oordeel.
Eene middelmaatige holte beduidt Bekwaamheden en Talenten.
IV. De Zigomatieke Boog, wel uitgedrukt, duidt een Man van Character aan.
Deeze weinig zigtbaar, betekent Zwakheid en Goedaartigheid.
V. De Kaaken, welker Spieren gespannen zyn, geeven iemand van Character te kennen.
Wanneer de Spieren weinig gespannen zyn, mag men tot Zwakheid besluiten.
VI. De Lippen, de zetel eener groote Gevoeligheid, schilderen ons meer byzonder de zinnelyke Driften af; als Liefde tot de Vrouwen, Trek tot het maaken van goeden cier, enz. Niet te min geeven ze ook andere Neigingen te kennen.
Dikke Lippen strekken ten betoon van Geneigdheid tot zinnelyk Vermaak, tot Tafelweelde en Wellust.
Indien de Lippen zeer dik zyn, en als omgekruld, kundigen zy die Geneigdheden in eene zeer hooge maate aan.
De Benedenlip verder dan de Bovenlip uitsteekende, en een weinig nederhangende, beduidt de hoogste maate van grove Driften.
Dunne Lippen duiden Gevoeligheid aan.
Gelyke Lippen, van eene middelmaatige grootte, en de een niet over de ander heensteekende, spreeken voor een goed Character.
De Bovenlip over de Benedenlip heensteekende, duidt Goed- en Gulhartigheid aan.
De openstaande Mond is het teken van een Botterik.
Regte Lippen en een geslooten Mond betekenen vastheid van Aart en bestendigheid van Character.
Geslootene Lippen, die een boog maaken, duiden Strengheid aan.
Opgeschorte Lippen geeven een spottenden Aart te kennen.
Aan de hoeken nederhangende Lippen duiden Versmaading aan
| |
| |
De Nyd vertoont zich door het opligten der Lippen aan eene zyde.
VII. De Kin en het onderste Kaakebeen, waarvan de Spieren zeer zamengetrokken zyn, duiden Vastheid en zelfs Strengheid aan.
De uitsteekende Kin is een teken van Geestkragt, indien dezelve van eene middelbaare grootte is.
Een uitsteekende scherpe Kin geeft List en Loosheid te kennen.
De Kin, benedenwaards ingetrokken, en zich van den sopboog verwyderende, geeft doorgaans Zwakheid te kennen.
Intusschen kan die zelfde Kin by een vast Character plaats hebben, indien het Voorhoofd teffens agterwaards trekt.
Een rechte Kin, die noch uitsteekt noch na agteren trekt, tekent doorgaans een goed Character.
VIII. Het Oor, welks Zoomen geslooten zyn, betekent een Man van Character.
Het slaphangend Oor is een teken van Zwakheid.
IX. Een Hals, eer dik dan dun, waar van de Spieren zich gespannen vertoonen, beduidt Vastheid en Sterkte van Character.
Een dunne lange Hals, met slappe Spieren, tekent Zwakheid.
Dit zyn de voornaamste Physionomische Characters van de zigtbaarste deelen des Hoofds.
Doch 'er doet zich eene zwaarigheid op. Een gedeelte duidt zomwylen eene hoedanigheid aan, terwyl een ander gedeelte het tegenovergestelde te kennen geeft. Men moet derhalven weeten te onderscheiden, welk van die beide het meest heerschende is. Deeze ongelykaartigheid ontstaat doorgaans uit tweede oorzaaken, als de Opvoeding, Hebbelykheden, enz. By een Mensch, wiens dikke en als omgekrulde Lippen eene overheerschende neiging tot zinnelyk vermaak aanduiden, en die, door eene gestadige oplettenheid, dier neiging wederstand gebooden heeft, waar toe zyn natuurlyke aanleg hem vervoerd zou hebben, zal de Physionomie eene andere uitdrukking aanneemen, en de Lippen zullen ongelykaartig zyn met de rest des gelaats. - By Persoonen, die het van hun belang vinden zich te vermommen, gelyk de Hovelingen, treft men veelal ongelykaartige deelen aan in hun gelaat.
| |
| |
Het is alleen door zeer naauwkeurige Waarneemingen, dat men in staat wordt om alle die schakeeringen te leeren onderscheiden, en dit maakt de Physionomie zo moeilyk.
Men noemt eene Physionomie gelykaartig, wanneer alle deelen dezelfde Driften aanduiden.
De Physionomist zal ook agtgeeven op alle de Houdingen des Lichaams.
In 't algemeen, zullen Spieren die veel uitdrukken, on een vaste Tred, een Man van Character aanduiden.
Een onvaste Tred, zwakke Spieren, die weinig uitkomen, duiden Zwakheid en Kleinmoedigheid aan.
Maar 'er zyn veele tusschenschakeeringen. De Tred van een braaf en moedig Man is de Tred niet van een Trotsaart, die, vol versmaading van anderen, zynen weg vervordert - schoon zy beiden een vasten en stevigen Tred hebben.
De Physionomie behoort de uitdrukking der Driften gade te slaan op het oogenblik dat zy zich ontwikkelen, Zy schilderen zich alle in de oogen en in de andere gelaatstrekken. Dit is het tydstip van het Maximum van derzelver uitdrukking. Deeze beweegingen der gelaatstrekken, zich dikwyls vernieuwende, drukken eindelyk in 't geheele gelaat die merktekens: en dit is oorzaak der Physionomie van den tweeden rang, of van die, welke onafhangelyk is van de eerste vorming des gelaats.
Men moet desgelyks wel agtgeeven op de Temperamenten. By Menschen van eene droesgeestige gesteltenisse, en bovenal de galagtige, die gespannen Spieren hebben, zal men doorgaans werkkragt vinden en Character, en gevolglyk sterke Driften, en doorgaans Geestvermogens.
By Menschen van een Bloedryken aart, en bovenal by de Slymagtigen, die veel zwakker Zenuwgestel omdraagen, zal men min Kragts, meer Zwakheids, vinden, en zagter Driften aantreffen. Doch zy hebben ook doorgaans een mindere maat van Talenten. |
|