Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de veranderingen, welke alle geschapen wezens ondergaan.De beschouwing der geschapen Natuur, en dat met eenige nauwkeurigheid, is zeker voor een redelyk werkend wezen een der aangenaamste verlustigingen; om dat deze bron gestadig nieuwe stof oplevert tot voortreffelyke en Godverheerlykende bespiegelingen, waarlyk zo edel in zich zelve, als vermakelyk voor den geest. - Want bepaalt men zyne aandagt by 't onafmeetelyke van 't Heelal, waarin de afstanden en de grootheid van zommige geschapene voorwerpen ons bedwelmen - of overweegt men die ontzaggelyke ruimte, waarin zo veele werelden zich beweegen, zonder elkanderen in den loop te stuiten, of tegen den anderen aan te botzen, gemerkt de onberekenbare afstanden, in welke zy geplaatst zyn, of het zy men de onberekenbare verscheidenheid der Schepzelen en derzelver onnagaanbare menigte | |
[pagina 425]
| |
van stofdeeltjes, waar uit zy zyn zamengesteld, nagaat - overal treft men een onbegrensbaar veld aan ter bespiegeling. - Want de verscheidenheid der geschapen Wezens is zo talryk, dat, hoe dieper men daar indringe, hoe meer men bespeurt, dat dit een onuitputtelyke bron is. In deze bespiegeling hebben wy ons in vorigen tyd verlustigd; verlustigd in de oneindige Grootheid, Almagt en Wysheid, des ScheppersGa naar voetnoot(*). - Dan geen minder bewys van 's Makers oneindige Grootheid straalt 'er door in die onderscheidene tooneelen van verandering, welke wy dagelyks, en onophoudelyk, voor oogen hebben. Met deze my in eene en andere Verhandeling bezig te houden, zal mogelyk myne Leezers eenige ogenblikken aangenaam kunnen wezen, om dat ze menigvuldige byzonderheden zullen opleveren, die, met opmerkzaamheid beschouwd, dubbel onze aandagt waardig zyn. Alles, wat ons omringt, is der veranderlykheid gestadig onderhevig - ieder geschapen Wezen, van het grootste tot het allerkleinste, is een louter zamenweefzel van toevalligheden, die gestadig veranderen, en by welke geen eogenblik eene vaste, eene bestendige, geduurzaamheid plaats grypt. - Dan de oogmerken des Scheppers in deze veranderlykheid zyn vol aanbiddelyke Wysheid, en ondoorgrondelyke liefde; want het aangename zou, te lang en zonder afwisseling duurende, laf en smakeloos worden, en het verdrietige wanhoopig maken; dus is deze schikking allerheilzaamst voor den mensch. Alles is dierhalven der verandering onderworpen, en daar aan met de wysste oogmerken onderworpen. Niets is 'er bestendig in 't Geheelal, geen Wezen hier van uitgezonderd. Al wat éénmaal geworden is, moet ook éénmaal weêr vergaan. - Al wat op het tooneel verschynt, gaat 'er op zyn tyd weêr af - dit brengt de geschapenheid natuurlyk met zich. - Voor den mensch, voor het vee, voor alle de beesten des velds, voor de vogelen des hemels, en voor de visschen der zee, is 'er een tyd om geboren te worden, en wederom een tyd van te sterven - voor kruiden, voor planten, voor alles wat op en onder de aarde is - voor alles wat zich in de diepe wateren, en onzichtbaar voor 't oog in den dampkring, of elders, bevind, is 'er zo wel een tyd om onder te gaan, als om op te komen en te worden. - | |
[pagina 426]
| |
Deze waarheid is vast en onweerspreekelyk, en heeft plaats omtrent alle Wezens zonder onderscheid. - De Natuur bevestigt deze waarheid dagelyks, met ons geduurig nieuwe voorwerpen op te leveren, dewyl men zyne aandagt op geen enkel voorwerp vestigen kan, of men ontdekt daarin al aanstonds een ongelooflyk aantal van verbazende op elkander volgende veranderingen - dan in het eene voorwerp gaan zy met zeer trage, en in het andere met versneldere, schreden voort. Er zyn, in de Natuur. Wezens voorhanden, die zo duurzaam zyn, en in welke de verandering zo langzaam voortgaat, dat zy schier geheel onzigtbaar is; als by voorbeeld in die ontzaggelyke gevaarten van bergen, klippen en rotzen, die, na zo veele eeuwen geduurd te hebben, nog dezelfde zyn - doch, hoe standvastig zy ook zyn mogen, ze zyn nochtans der verandering, hoe onmerkbaar ook, onderhevig. Hier is de verandering zo langzaam, dat zy daar van den naam dragen van eeuwige bergen en heuvelen. - Andere voorwerpen zyn weêr van eene tegengestelde geaartheid, waarin de veranderingen zo schielyk op elkanderen volgen, dat zy, na opgekomen te zyn, slegts zo veele ogenblikken bestaan, als nodig zyn om hun Geslagt in stand te houden, en, dit verrigt zynde, weêr verdwynen - welke voorwerpen men even zo in het Planten-, als Dieren-ryk, waarneemt. Dan laat ons de aandagt eenige ogenblikken by ons zelven, by ons menschen, bepalen, en wy zullen dra overtuigd zyn, dat wy zelve niet anders, dan een zanienweefzel van gestadige veranderingen, verdienen genoemd te worden. Wat is de mensch tog van zyne geboorte af, tot hy, weder het tooneel dezes levens verlatende, nederdaalt in het graf - wat anders, dan de ware beeltenis van wankelende onstandvastigheid. - In veele zwakheid ontvangt hy het leven, en rekt hetzelve kort of lang; doch, regt ingezien, hoe lang ook, slegts eene reeks van oogenblikken - en welke verbazende, en, zo de bevinding 't ons niet dagelyks leerde, welke ongeloofbare, veranderingen hebben 'er niet plaats in 's menschen korten leeftyd. - Geen voortreffelyker Wezen dan hy, onder alle de Wezens hier op dit benedenrond. - Munt dit wezen niet uit in schoonheid, in voortreffelykheid, in de uitmuntendste natuurgaven, dan wel byzonder wegens zyne redelyke en zedelyke hoedanigheden, boven alles, wat ons in den kring der geschapenheid om- | |
[pagina 427]
| |
ringt. - Het listigst, het doorslepensd, Dier schiet nog ver te kort by den domsten, den onvernuftigsten, Mensch. Dan, hoeveel wy menschen ook mogen vooruit hebben boven alles, wat in deze benedengewesten gevonden word - met dit al zyn wy, by de eerste intrede in de wereld, zeker de onvermogendste en zwakste aller Schepzelen; want geen onder alle de Wezens, welke ons omringen, is by zyne geboorte magteloozer, en langer magteloos, dan de mensch. - Zonder hulp onzer Natuurgenooten, bezweken wy uit magteloosheid even zo schielyk als wy geboren waren, en stierven weldra, zonder eens bewustheid gehad te hebben van ons bestaan. - 't Is waar, het meeste gedierte moet zyn kroost ook een tyd lang behulpzaam zyn; of, by gebrek van ouderlyke zorg, en by gebrek van 't op zyn tyd te voeden, loopen de jongskens gevaar van spoedig te sterven. De moederlyke zorg moet over deze gaan, willen zy dezelve niet door onagtzaamheid verliezen - het geen wel tot beschaming der menschen, veel minder by het redeloos vee, dan onder de redelyke Wezens, plaats heeft; want men vind, onder de laatsten, zommigen laag genoeg, om haar eigen kroost te vermoorden, daar men de eerste haar jongen ziet beschermen, zelfs dikwils ten koste van haar eigen leven. Blyft nu zommig gedierte lang magteloos, en heeft het langen tyd de moederlyke zorg van nooden - nochtans blyft geen Dier zo lang magteloos den onderstand vorderen van anderen, dan de Mensch. - Eenige jaren zelfs verloopen 'er, voor hy op zich zelven kan staan, en de hulp van andere missen; en hoe lang duurt het niet, voor men zich van de noodzakelykste noodwendigheden kan voorzien - en hoe lang dat men nog door onmagt, door louter onvermogen, zou vergaan? - In dezen toestand blyft de mensch eenige jaren zelfs, zo lang wel als de gansche leeftyd van zommige andere gedierten duurt. Dan welke verbazende veranderingen ondergaat men niet van zyne geboorte af, zyn gansche leven door! - Zal men van alle menschen, welke ter wereld komen, - zal men 'er wel een enkelen aantreffen, dien men kent, wanneer men ze, zints hunne geboorte, niet voor ze hunnen volkomen wasdom ontvangen hebben, ooit intusschen gezien had, zou men 'er uit zo veele duizen- | |
[pagina 428]
| |
den wel een enkelen meer kennen? - gewis geen enkel eenen. Zo groot is de verandering, welke ieder mensch ondergaat in de tusschenruimte van eenige weinige jaren - zo ontwikkelen zich langzamerhand de deelen - zo ook de zielsvermogens, tot zo lang, dat men zyn volkomen wasdom heeft - tot zo lang, dat men tot een volkomen Mensch is opgegroeid. Ziet daar zulke verbazende veranderingen ondergaan wy allen, geen uitgezonderd. - Dan laten wy ons nog by eenige andere omstandigheden stil houden, en ons bepalen by den mensch in beschouwing als wereldburger, by zyne eerste intrede in dezelve. - Ziet men hem hier op het tooneel verschynen met luister - met vorstelyke pragt - met die voortreffelykheid, welke hem, boven alles, waardoor hy omringd word, doet uitmunten? - Niets van dit alles! - Het is 'er in tegendeel zo ver van daan, dat hy, by zyne geboorte, veeleer onder de minste der geschapen Wezens geteld moet worden. - Geheel naakt komt hy ter wereld - en dus verschynt hy op het tooneel, zonder glans - zonder luister - zonder kragt - zonder eenige de minste vermogens - even zo wel zonder natuurlyke als zedelyke. - Met een klagend geluid geeft hy zynen drukkenden nood te kennen - een klagend geluid, waar mede hy tevens zyn onvermogen en elende schynt te beweenen. - Maar wie zou nu, na verloop van eenige jaren, zeggen, den mensch in zyne voortreffelykheid beschouwende, verrykt met de uitmuntendste gaven - natuurlyke en zedelyke - wie zou zeggen dat zelfde schepzel te aanschouwen, dat men te voren zo magteloos had zien liggen - zien liggen buiten vermogen om zich zelven iets te kunnen toevoegen; nog onlangs zonder gedaante - nu zo schoon en luisterryk - flus zonder aanzien, en nu stapt hy met het hoofd naar boven, in eenen verheven staat, met eenen fieren moed, daar henen, en blinkt nu in luister boven al 't geschapene uit. - Dat zelfde onmagtig Wezen onderzoekt nu de geheime schuilhoeken der Natuur - het bestaan en de vermogens van het geschapene, en deszelfs wyzo bestemming. - Welk eene verbazende verandering! - eerst minder te zyn dan een kruipende aardworm, en daarna een Wezen te worden, dat de bestemming der Schepping zelfs leert doorgronden! Dusdanig eene verandering mag men in de daad groot | |
[pagina 429]
| |
en verbazend noemen; en dat zou ze zyn, ware men aan dezelve door gewoonte niet ongevoelig geworden. - Dan deze groote verandering heeft onlochenbaar plaats, by een ieder zonder uitzondering - by den eenen gaat ze wel met trager, en by den anderen met sneller, schreden voort; maar meestal op eene bykans onmerkbare wyze. - Hoe ongevoelig, en schier onmerkbaar, ontwikkelen zich de vermogens, zo wel de natuurlyke, als zedelyke, der Kinderen, tot zo lang dat zy gevormd zyn tot volkomen menschen. - De ligchamen zetten zich ongevoelig uit, door de langzame vermenigvuldiging der stofdeeltjes. - De ligchamen groeijen aan in dikte en lengte, en, dus toeneemende, hebben zy allengs een uitgebreider volumen noodig, en deze aangroeijing blyft voortduuren, tot zo lang, dat de ligchamen hunne volkomen grootte hebben. - In de zedelyke vermogens der menschen, word geene mindere verandering bespeurd. - Met dezelfde langzame schreden gaat deze verandering voort. - De verstandsvermogens groejen aan; doch ontwikkelen zich langzaam; en deze verstandsvermogens wassen ook zo lang aan, tot zy, eene zekere hoogte bereikt hebbende, weder afneemen, en dit geschied meestal even op zo eene onmerkbare wyze als ze zyn toegenoomen. Ziet daar eenige veranderingen opgegeven, welke de mensch ondergaan moet vóór hy gevormd is tot die volmaaktheid, tot welke men hem ziet opklimmen, om onder al 't geschapene uit te blinken, en tot een meesterstuk in de Natuur te worden, dat alom den naam van zynen Maker verbreid, en groot maakt - tot een meesterstuk in de Natuur, waarin zich als in een kleine Wereld in één middenpunt zamen vergaderen alle die schoonheden, welke zich afzonderlyk verspreiden in al het geschapene - waarin zich alles zaam vereenigt, om de Grootheid, de Wysheid en al den Luister, des Scheppers te verbreiden - verëenigd, om den Mensch ook zelve te doen uitmunten boven alle zyne medeschepzelen - boven de redelooze beesten - boven alles wat in de schepping gevonden word - om te doen zien den verren afstand tusschen hem en het ryk der mineralen, tusschen hem en het groeibare, tusschen hem en al het overig gedierte - daar tog het plompste Mensch nog in staat is, om het doorslepensd Dier te bedwingen en te bestieren. | |
[pagina 430]
| |
Dan in hoe veele andere gevallen ondergaat daarenboven vaak de Mensch niet de grootste veranderingen. - Op aarde is 'er geen staat, hoe gevestigd ook, bestendig - onze standen zyn aan oneindig veele wispeltuurige veranderingen onderhevig. Van daag leven wy in vreugd, en hebben de vervulling onzer begeerten - en morgen dompelt ons een onvoorzien geval in de onttoostbaarste droefheid. - Heden heeft men van alles overvloed, en morgen lyd men aan alles gebrek. - Heden is men ryk, en heeft zyne schatten opgehoopt als bergen - en morgen is men arm en berooid. - Van daag zit de Vorst nog vast, en, zo het schynt, onwankelbaar, op zynen Throon, - morgen tuimelt hy uit de hoogte in de laagte, in de diepste en laagste veragting neder. - Heden is hy nog de toejuiching des Volks, - en morgen verkeert dezelve in de grootste smaad en vervloekinge. - Heden zit hy nog vol Majesteit, gekleed in Purper, terwyl eene gouden Kroon zynen schedel dekt - en morgen word hy omhangen met het kleed van de diepste vernedering. - Heden rust de Vorst nog op het zagtste Zwanendons - en morgen - ja morgen ligt hy in eene lage - eene veragtelyke boeren stulp op een handvol stroo - nagejaagd door zyne vyanden, welke hem hittiglyk vervolgen. Zo loopen zy het meest gevaar, die verheven zyn in hoogheid boven anderen - en de verandering, die ze ondergaan, is des te grooter, en des te treffender; want, schoon deze veranderingen ook plaats hebben ondere lagere rangen en klassen van menschen, is dezelve nochtans onder de eerste nog oneindig treffender en gevoeliger, dan onder de laatste. - Onder den lageren en minderen rang van menschen heeft ook de verandering van staat en stand veelal plaats - zo ziet men dagelyks dezen vernederd en geenen verhoogd. - Hoe veele gegoede lieden worden niet verarmd, die kort te voren nog in ryken overvloed geleefd hebben - en, in tegendeel, hoe veele anderen ziet men, uit de laagte opgetrokken, nu in voorspoed leeven, die nog kort te voren met veele tegenheden en rampspoeden te worstelen hadden. - Koning Salomo had Heeren te voet zien gaan, en Knegten als Heeren te paard zien ryden - zo wisselvallig is het lot der stervelingen. Aldus ondergaat de mensch, in allen opzigte, zo veele en menigvuldige veranderingen van zyne allereerste ver- | |
[pagina 431]
| |
schyning op het tooneel des levens, tot hy van het zelve wederom afstapt. - Dan dit afstappen van het tooneel is zeker het allergewigtigst tydpunt, en in welk de grootste verandering gebeurt. - Ziekten en ongemakken doen den mensch ook eene groote verandering ondergaan, zo dat veele menschen, na eene langduurige ziekte, geheel onkenbaar zyn; dit zelfde vindt ook dikwils plaats by wederwaardigheden of geleden ongemakken. Hy, die onlangs nog de schoonste gedaante had, en zich vertoonde in de bloejendste gezondheid, is thans een geraamte, en schier ten eenemaal onkenbaar geworden. - Duizende ongenoegens, wederwaardigheden en ziekten, bestryden vaak den sterveling - folteren hem geweldig, zo dat zy hem niet zelden zyn geheele gedaante ontneemen, misvormen, en geheel onkenbaar maken. - Hoe dikmalen vertoonen zich zulke verschynzels niet, en hoe een groot aantal vindt men 'er in de zamenleving, welk onophoudelyk met ziekten moeten worstelen, en die even daardoor aan de grootste en veelvuldigste veranderingen onderhevig zyn. - Zo is de mensch dan van zyne geboorte af wankelend, onstandvastig en zeer aan verandering onderhevig - geene bestendigheid, geene standvastigheid, is by hem; want zyne gesteldheid is zodanig, dat zy hem vatbaar maakt voor alle toevallen en wisselvalligheden des levens, met welke men dagelyks te kampen heeft - terwyl duizend bykomende toevallen deze onbestendigheid nog des te grooter maken, en menigvuldiger, waardoor in de daad de gansche leeftyd van den mensch een onafgebroken tooneel van op elkander volgende veranderingen oplevert, die, even gelyk de golven der zee, door den wind aangezet, onophoudelyk de een den anderen volgt. - Deze veranderingen, welke ieder mensch geduurende zyn leven ondergaat, worden zeker nergens meer door vermenigvuldigd dan door ongemakken, ziekten, toevallen en wederwaardigheden, welke, als schakels aaneen hangende, den mensch tot een allerveranderlykst en onstandvastigst Wezen maken. Dan eindelyk speelt de mensch zyn laatste rol op het tooneel, om 'er voor altoos af te stappen. - Het gordyn zal vallen - de dood verschynt - alle rollen zyn uitgespeeld, en dan gebeuren 'er de allergrootste veranderingen. - De Dood, en alle zyne gevolgen, misvormt ten eenemaal het Lichaam. - Het verandert in een- | |
[pagina 432]
| |
roerloos Lyk - al ras ontbinden de zaamvereenigde deeltjes; worden vaneen gescheiden, en keeren tot de aarde, onze algemeene Moeder, weder - welke, na den Geest van het stof, met welk het te vooren zo nauw vereenigd was, afgescheiden te hebben, het werk eindelyk voltooit, en de grootste verandering den Mensch doet ondergaan. Ik zal deze stof, indien God my lust en gezondheid schenkt, en my daartoe de gelegenheid en tyd niet benomen worden, vervolgen, en dezelve tragten in twee volgende Verhandelingen af te werken.
C. v.d. G. |
|