Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBetoog, dat de steenen in de vrugten niets toebrengen kunnen tot het doen aangroeijen van steenen in 's menschen lichaam.
| |
[pagina 383]
| |
in de Blaas te veroorzaken; om welke reden men in Steengebreken wel eens het gebruik van Peeren afraad. §. 4. Alhoewel nu dit gevoelen, by kundige Geneesheeren, geenzins ingang vind, zo achte ik het echter der moeite waardig, proefondervindelyk aan te toonen, dat de natuur der steenachtige lichamen in de Peeren geheel verschillende is van die der Blaas: en, om hierin ordentlyk voort te gaan, zal ik, zo kort mogelyk, eerst een denkbeeld zoeken te geeven van den aart des Steens in de Blaas zelve. §. 5. Het steenaartig Samengroeisel, het geen men somtyds in de Blaas der Menschen aantreft, is ons nog niet genoeg bekend, het geen grootendeels door de verscheidenheid der Steenen word veroorzaakt; want, behalven in de grootte, gedaante en couleur, zo verschillen zy zeer, wat betreft derzelver inwendig zamenstel, en de evenredigheid der bestaandeelen. §. 6. In het algemeen kan men vaststellen, dat, wat het laatste betreft, het verschil vooral hierin bestaat, dat zommige, by het verbranden in het vuur, zeer weinig van eene zware koolstoffe achterlaten, andere wederom in evenredigheid meerder aardachtige stoffe opleveren. §. 7. By de Ontleding van een Steen der Blaas, door het vuur, verkrygt men niet alleen veel kolenzuur en ontvlambaar gaz, maar ook verzamelt zich het grootste gedeelte van den Steen in 't bovenste van den toestel in de gedaante van een bruine sublimatie, welke by herhaald sublimeeren wit wordt; dit Zout, het welk het grootste bestaandeel van den Steen uitmaakt, is door scheele ontdekt te zyn een waar eigenaartig zuur, en bestempeld met den naam van Steenzuur (acide Lithique); 'er blyft in de retort een gedeelte Kool over, waarin een weinig kalkaarde, en in 't overgegaane vogt vind men zuiver Berlynsblaauw Zuur, (acide Prussique.) §. 8. Een Steen nu uit de Blaas kan dikwerf voor het meestendeel bestaan uit dit Zuur of gecrystallizeerde Zout, en, gelyk ik reeds gezegd hebbe, in veele gevallen zeer weinig aarddeelen bevatten: aldus vond hartenkiel eens uit 240 gr. van een Steen alleen één grein aarde; en uit dezelfde hoeveelheid van een anderen Steen 2 gr. aarde; doch wederom van een anderen 88 greinen aarde en kool. - Deze Kool is daarenboven zeer ongemak- | |
[pagina 384]
| |
om tot asch te brengen, als in weinige gevallen, wanneer dezelve een weinigje kalkaarde achterliet. §. 9. Het koud water zelve lost weinig van een Steen op; een Steen echter, fyn gestoten en herhaalde reizen met water opgekookt, smolt byna geheel in hetzelve; en van 24 greinen van een Steen zag de Heer fourcroi, dat 'er zich 22 deelen geheel oplosten; doch by 't verkoelen van het water crystallizeerde het Steenzuur (acide Lithique) in naaldvormige Crystallen uit hetzelve; - dus kan men stellen dat de basis van dezen Steen byna geheel in kokend water oplosbaar was. §. 10. Het Kalkwater heeft geen oplossend vermogen op den Steen. - De werking van het met Kolenzuur bezwangerd water is ook onzeker, en vereischt noch veele proefneemingen. - Achard vond de werking van dit Zuur op Steenen, die geheel aan 't vuur vervlogen, zo onbemerkbaar, dat het als geen oplossend middel in aanmerking kan komen. - Tychsen zag met een ander soort van Steenen eene merklyke oplossing. - De proeven van falconer, met het luchtzuur potasch - water, (aqua Mephitica alcalina,) verdienen wel degelyk nader beproefd te worden, alzo dezelve my geenzins nog voldoende voorkomen; wel is 't waar, dat door lang leggen van een Steen in aq. Mephitica dezelve een weinig in gewigt afnam; doch men kan zulk eene bewerking eerder uittrekken dan smelten noemen. §. 11. Vitriool- en Zeezoutzuur hebben weinig werking op den Steen; doch veel werkzamer is het zwakke en geconcentreerde Salpeterzuur, 't welk den Steen geheel oplost, - ook verdient de werking van dit Zuur op den Steen nader onderzoek. - 't Geoxygeneerde Zeezoutzuur ontbindt een fyn gestoten Steen byna geheel; doch dezelve in zyn geheel zynde was de oplossing langzaam en onvolkomen. §. 12. Een Steen, echter, smolt byna geheel in het Alcali causticum, en gaf by die gelegenheid een levendigen Ammoniac - reuk. §. 13. Het Steenzuur (acide Lithique) (§. 7.) is vast en in vorm van Crystallen; in koud water byna onoplosbaar, meerder in kokend water, en, gelyk ik reeds gezegd hebbe, is dit gecrystallizeerde Zuur dat geene, 't welk 't grootste gedeelte, en by zommigen den geheelen Steen, uitmaakt. - Dit Zuur verft de Lakmoestinctuur weinig rood; op het vuur vervliegt hetzelve, en | |
[pagina 385]
| |
laat een weinig Kool achter; levert met de Metalen Alcalien en aarde - verbindingen op, die men Lithiates noemt; heeft meer verwandschap met de Alcalien dan met de aarden, en laat zich door het Kolenzuur uit deszelfs verbindingen stooten. - Ondertusschen scheelt 'er nog zeer veel aan, om de natuur en den aart van dit Zuur te kunnen bewyzen. - De Heer fourcroi denkt, dat het acide Lithique eene modificatie is van het Pruisch, of Berlynerblaauw Zuur, met dit onderscheid, dat het laatste meer Oxygene in zich bevat: 't schynt dat 't Steenzuur een samenstel is uit Koolstof, Stik of Salpeterstof, een weinig Oxygene en Hydrogene. §. 14. Behalven dat men door het vuur en door 't smelten van een Steen in zuiver kokend water zich het Steenzuur kan bereiden, zo is echter de manier des Heeren fourcroi het geschiktste om dit Zuur zeer zuiver te verkrygen. - Om dit te doen, smelt men den Steen in zuiver bytend Planten-loogzout; in vier oncen van eene oplossing van dit Zout (wegende 54 gr. meerder dan 't water onder den inhoud van een once) smolten 90 gr. Steen, en leverden een Middenzout (Lithiate de potasse genaamd), op. - Door, in de oplossing van dit Zout, gedestilleerden AzynGa naar voetnoot(*) te laten invallen, vereenigde zich de Azyn met het Alcali, en de Steenstof wierd nedergeploft in de gedaante van zware witte melkachtige streepen, en 'er ontstond een nederplofzel, 't welk zeer teder was, en zo ligt als Styfzel; doch, van naby beschouwd, bevond men dat hetzelve bestond uit zeer fyne en zeer glinsterende Crystallen, welke alle de eigenschappen van zuiver Steenzuur vertoonden. - En, volgens de berekening des Heeren fourcroi, leverden 74 greinen Lithiate de potasse (Steenzuur-Plantenloogzout) 45 greinen gecrystallizeerd Steenzuur op. §. 15. Deze eigenschappen toonen nu genoegzaam aan, dat de Steen der Blaas grootendeels bestaat uit het Steenzuur (acide Lithique,) dat, behalven dit, 'er eenige zeer geringe deeltjes Kalkaarde in dezelve aanwezend zyn, en, volgens andere proeven des Heeren fourcroi, vind men meestal in de Steenen der Blaas een weinig Phosphorzuur-Ammoniac-Zout en Phosphorzuure Soda, welke laat- | |
[pagina 386]
| |
ste dikwerf in kenbaare Crystallen tusschen de verschillende beddingen des Steens aanwezend is. §. 16. Dit zy genoeg van den Steen der Blaas; veel moeite, en onophoudelyk onderzoek, zal ons denkelyk noch inleiden tot de nadere kennis van de natuur van een vyand, welke aan het Menschdom zo veele sinerten toebrengt, en die, in weerwil van den grooten voorraad van hulpmiddelen tegen dezelve, onze kunde noch trotseert. - Ik bedoele hier de zogenaamde Lithontriptica, of Steenbreekende Middelen. - De Zuuren, en vooral het Alcali causticum, kunnen alleen den Steen smelten; doch op welke wyze kan men deze in de Blaas brengen? - Misschien zouden inspuitingen wel het meeste uitrichten, en, wat deze manier aangaat, zo verdient de Methode van crosfield nader onderzoekGa naar voetnoot(*). Alle andere middelen zyn, wanneer 'er reeds een Steen in de blaas of nieren aanwezend is, geheel zonder werking en onnut. - Geen kruid of eenig ander bestaandeel van het Plantenryk kan den Steen oplossen; noch 't middel van Juffrouw stevens; noch 't Kalkwater van whyt; noch 't door hulme aangeraden Luchtzuure water, of andere midden-Zouten, zyn hier toe in staat. - Met regt vraagt zeker geleerde, of 'er wel een Lithontripticon bestaat, het geen men inwendig kan gebruiken? en hy houd het voor de beoefenende Geneeskunde nadeelig, dat men, door het aanraden van onnutte middelen, de geneezing uitftelt van eene Ziekte, die alleen door het Mes en eene bekwame hand kan geneezen worden. Dit zy genoeg van den Steen der Blaas, ik ga over tot die der Peeren. §. 17. Duhamel heeft aangaande de Peeren zeer belangryke Verhandelingen geschreeven, en heeft byzonder acht gegeeven op de Steenkorrels in dezelve, en bevond dat zommige Peeren als 't ware met een Steen- | |
[pagina 387]
| |
korst of bekleedzel omvat zyn, 't welk bestaat uit zeer fyne kleine Steentjes, en dat het merg van de Peer zelf doorzaaid is met veele Steenen, welke somtyds tot eene aanmerkelyke grootte aangroeijen. Wat de natuur echter van deze Steenen betreft, zo wist men niets anders, dan dat zy, op het vuur brandende, eene reuk gelyk gebrand brood van zich gaven, en dat veele in water en in wyngeest oplosbaar waren. - De Heer vauquelin stelde echter eenige Proeven in het werk om den waren aart dezer voortbrengzels nader te ontdekken. - Hy namenlyk deed zyne Proeven op de Steenen van eene Peersoort, St. Germain genaamd, welke ik hier laat volgen. §. 18. ‘De couleur dezer Steenen is geelachtig, indien men dezelve aan de lucht en het licht blootstelt; zy zyn buigzaam en zeer ongemaklyk om fyn te stoten. §. 19. ‘Eerste proef: op een gloeijende kool geworpen, branden zy, en leveren een zeer prikkelenden reuk op; vervolgens worden zy zwart, en gaan tot asch over. §. 20. ‘Tweede proef: tot poeder gestoten, ontstaat 'er geen opbruisching met de Zuuren, voornamenlyk niet met het Zoutzuur, en de Alcalien ploffen niets neder uit de Zuuren, welke geduurende eenigen tyd op de Steenen gestaan hebben. §. 21. ‘Derde proef: 25 greinen van deze Steenen tot poeder gebragt, en in een oplossing van zuiver Plantenloogzout gelegd, hebben, koud zynde, niets aanmerklyks voortgebracht; doch, gewarmd zynde, heeft de Steen en de oplossing eene geele coleur aangenomen. Na dat het Mengzel eenige minuten gekookt had, heeft men het van 't vuur afgenomen; de Steen was vyf greinen verminderd, en het Zoutzuur scheidde uit de oplossing, wel is waar, vier à vyf greinen van eene Zelfstandigheid, welke veel geleek na het Steenzuur (acide Lithique) dat men op deze wyze nederploft; doch die, onderzogt zynde, in natuur gelyk was aan 't Styfsel. (Amidon) (§. 14.) §. 22. ‘Vierde proef: 't Niterzuur smolt deze Zelfstandigheid met opbruisching; en neemt, gelyk ook de Steen, een geele oranjecouleur aan: 'er wierd Niter, Stik en Kolenzuur gaz ontwikkeld. - 'Er bleven in den kromhals veele Plantenzuuren, als het Zuuring, Citroen- en Appelzuur, en het Niterzuur houd een ge- | |
[pagina 388]
| |
deelte der stof opgelost, het welk men niet door een Alcali kon afscheiden. §. 23. ‘Vyfde proef: 50 Greinen van deze samengroeizels wierden in een retort gedestilleerd, en men kreeg, 1. 4 Cubic duim luchtaartige vloeistof, bestaande uit ¼ Kolenzuur en ¾ Kolenzuure ontvlambare lucht. - 2. 30 Greinen eener geele zeer zuure vloeistof, welke een prikkelenden reuk had, en naar het Peeren-houtzuur (acide Pyroligneux) geleek. - 3. 5 Greinen dikke, geele, zeer scherpe, Oly, welke eenige blyken van Koolzuure Ammoniac gaf. - 4. 12 Greinen Kool. Door het vergelyken van het gewigt dezer voortbrengzels, blykt het, dat de vier duimen verkreegen gaz in gewigt aan 3 greinen gelyk zyn. §. 24. ‘Zesde proef: de 12 greinen verkregene Kool (§. 23.) wierden, met toelating van de lucht, verbrand, en lieten 2 greinen witte asch na, welke zuivere Kolenzuure Kalkaarde was. Deze proeven zyn voldoende, om aan te toonen, dat de steenaartige samengroeizels in de Peeren, uit geen Kalkaarde, noch uit Phosphorzuure Kalkaarde, noch uit Steenzuur, bestaan, gelyk men gegist had, maar alleen eene houtaartige verward gecrystallizeerde stoffe is, in aart gelyk aan den boom, die de vrugt voortbragt; en alleen vermengd is met een weinig Styfzeldeeltjes. §. 25. Bygevolg zyn de Steenen der Peeren in geenen deele bekwaam om den Steen in de Blaas te veroorzaken, met welken zy geen overeenkomst hebben. Zy kunnen de lieden die dezelve veel gebruiken, voornamenlyk indien de vrugten ryp zyn, niet meer ongemak doen, dan kleine brokjes hout zouden veroorzaken. Men kan dezelve vergelyken by de vezelachtige en grove deeltjes, welke in de sappen der vrugt blyven. Zy kunnen dus in allen geval alleen maar een weinig zwaar en moeilyk te verteeren zyn voor tedere of zwakke magen; doch de meeste Menschen verteeren hen wel. Dit geval geeft ons wederom een bewys aan de hand, wat nuttige uitvindingen en heilzame verbeteringen het Menschdom verkrygt van de fraaiste aller Weetenschappen, de Scheikunde; en geeft ons hoop, van eenmaal, door derzelver hulp, meerdere geheimen der natuur, tot heil van 't algemeene Menschdom, te zullen erlangen. |
|