Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 373]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Stellingen van een leergierigen, opgegeeven ter beproeving tot nadere onderrigting.1ste Stelling.Iemand, by het licht van 't Euangelie leevende, en van hetzelve daadelyk gebruik maakende, kan in de Godlyke Waarheden dieper leeren inzien, en op dezelven beschouwelyk verhevener denken, dan een Heiden, - de Redeneeringen in den Bybel mogen tog niet geagt worden op het verstand van een nadenkend mensch minder invloed te hebben, dan de bespiegelingen en lessen der Heidensche Philosophen; nu zyn 'er Historische Voorbeelden genoeg, van Heidenen, die op het hooren van Wysgeerige Voorstellen zeer opgeklaarde denkbeelden hebben verkregen: en zou dan de Leere, die uit God is, van minder kragt zyn? ik denk, volgens Hebr. IV:12, neen. - Het steunt ook op de ervarenheid onder de Christenen, in lieden van kunde, die, schoon in den grond niet geheiligd, egter zeer geöefend zyn in de Waarheden. | |
2.Deeze Euangelische ontdekking kan een hooger trap van klaarheid bereiken, door die bykomende Verlichting van den Heiligen Geest, dien men de gemeene, of enkeld leezende, Verlichting pleeg te noemen; daar is tog - in zodanig een, meer dan de bloote voorlichting des woords, en zyne ziel wordt meer of min met eenig bovennatuurlyk licht bestraald, - al wat openbaar maakt is licht, Ephef. V:13; hoe meerder bykomend licht dan, zo veel te meerder klaarheid en opheldering - ook leveren 'er de Tydgeloovigen een proeve van op, in zo verre, dat zy, volgens de Ranttekening op Hebr. VI:4, 5, 6 en Cap. X:29, ‘een beginsel van vernieuwing hebben, ja, | |
[pagina 374]
| |
een smaak van Gods Genade, in hun gewrogt door den Heiligen Geest.’ | |
3.Iemand, die alzo door Woord en Geest verlicht wordt, is nader aan Gods Koningryk dan een onverlichte Heiden - om dat zulkeen kundigheden heeft verkregen, die de bloote Natuur nimmer kan ontdekken, - en om dat het overeenkomt met de verklaaring van onzen Opperleeraar Jesus zelven, Marc. XII:34. De Ranttekenaars geeven 'er deeze reden van: ‘Vermits deeze zyne belydenis uit een leerzaam gemoed scheen voort te komen, vs. 32, en met de leere van Christus dus verre overeenkwam, en de bekentenis van de Wet een middel kon zyn, om hem verder te brengen tot kennis van zichzelven, en zo voorts tot Christus, Galat. III: II.’ | |
4.Als zodanig schynt hy geschikter voor de kragtdaadige inwerking van het geloof, dan een onverlichte Hottentot, of woeste Kannibaal. Want, gelyk een redelyk. Schepsel voor de genade vatbaarder is dan een Steen of Blok, zo schynt het ook, dat iemand, die een zekeren trap van Verlichting heeft, vatbaarder moet geagt worden voor een hooger trap van Verlichting, dan iemand die volstrekt onverlicht is. | |
5.Die pligt stellen voor genade, keeren (zeggen zommigen) de waare Heilorde om; 't komt my zo voor, dat dit een voorzigtige bepaaling nodig heeft: indien men door pligt verstaat de Christelyke betragting van waare Geloofsdeugd, en door Genade de vernieuwing des gemoeds, dan gaat de Genade in orde vóór, Philipp. II:12 en 13; maar wanneer men door pligt verstaat het geordend gebruik der middelen, om door Genade te komen tot Geloof en Bekeering, dan gaat pligt vóór Genade, Joh. V:39. Jac. I:18, 21, en des moet men niet zeggen, wagt geheel werkeloos tot dat de Genade u gevoelig opwekt om de middelen te gebruiken, en bedient u dan van het Woord; maar men behoort te zeggen, gebruikt de middelen om daarover den nodigen zegen te ontfangen, of | |
[pagina 375]
| |
mders keert men zelf de Heilorde om. Ziet Spreuk, XIII:13 en Cap. XVI:20. | |
6.Gods Geest werkt in den mensch het Geloof en de Bekeering niet onmiddelyk, maar middelyk, door het Woord. Zo leert ons de Bybel klaar en duidelyk, Rom. X:17. 1 Cor. I:21. Jac. I:18 en 21. 1Pet. I:23. Aan deeze Bybelleere houden zig ook onze rechtzinnige Leeraars, als blykt uit de Systhemas van pictet, marck, burman, van til, enz.; onder anderen, lees ik by den zo Orthodoxen t.h. van den honert, in zyne Waaragtige Wegen, Deel II. Cap. VI: §. I, bladz. 565: ‘Het Geloof .... wordt door den Heiligen Geest niet onmiddelyk in (het) hart verwekt .... maar op en door de Prediking van het Woord Gods.’ Hartman, in zyn ongeveinsde Christen, bladz. 43: ‘Het behaagt God niemand, die tot zyne jaaren van onderscheid gekomen is, te wederbaaren als door tusschenkomste van de Prediking van zyn Woord ... en daarom zo moet dit Woord als een zaad der Wedergeboorte in 't hert ontsangen worden, zal ooit 't herte worden gereinigd. H. ferré, over den Heidelbergschen Catechismus, op Zondag 25, Deel III, bladz. 8, enz. niet onmiddelyk. De Ranttekenaars begrypen 't ook zo. Op Hebr. XIII:20: ‘Door het Euangelie wordt ons de vrede verkondigd, en NB. medegedeeld.’ Op Jac. I:18: ‘Door de Prediking des Euangeliums als het uiterlyke middel, daar toe nodig:’ Op Rom. III:2: ‘De Woorden Gods, zeggen zy,’ de Instrumenten, NB. de Instrumenten van zyn Verbond begrepen in de Schriften van Moses en de Propheeten. In onze Liturgy: Gebed voor de Leere des Catechismus: ‘ô Hemelsche Vader, uw Woord is volkomen .... een kragtig middel ter zaligheid.’ In de Formulieren van Eenigheid onzer Leere, die alle onze Predikanten ondertekenen, als die Leere voor Waarheid houdende, en beloovende ook alzo te zullen leeren. De Heidelbergsche Catechismus, Zondag 25: ‘De Heilige Geest werkt dit Geloove in onze herten door de verkondiging des H. Euangeliums.’ De Nederlandsche Geloofsbelydenis: ‘Wy gelooven, | |
[pagina 376]
| |
dat dit waarachtig Geloove in den mensche gewrocht (wordt) door het Gehoor des Woords Gods en de werking des Heiligen Geests.’ Art. 35: ‘De Wedergeboorte geschiedt door 't Woord des Euangeliums.’ Zyn nu deeze dingen alzo, gelyk zy waarlyk zyn, - is het dan wel voorzigtig, steeds te zeggen, dat de Geest onmiddelyk werkt, en die opinie dan somtyds nog te willen sterken met voorbeelden van hedendaagsche Vroomen, die bevindelyk wedergebooren en bekeerd zyn geworden, zonder dat zy immer te vooren eenige kennis hadden van Godlyke Waarheden, geleerd uit en door het Woord? Ik voeg hier by, dat het niet genoeg is te leeren, ‘de Geest werkt niet zonder maar met het Woord (by wyze slegts van concomitantie, byvergezelling) of de Geest werkt onder, en by gelegenheid van het Woord. Dit is een bewimpeling van eenvouwigen. Neen! dit is niet voldoende, maar volgens den Bybel moet men zeggen: Door het Woord als een middelyk zaad, waar uit het Geloof spruit, Matth. XIII:3-8, als in ons geplant, Jac. I:21. Zo dat het Woord, ja wel! het Woord ook zyne werking in ons heeft, als een kragt Gods, 1 Thess. II:13 met Rom. I:16. Om kort te gaan, het Woord, (dat onze Ranttekenaars op Rom. III:2, naar waarheid een Instrument of Werktuig noemen) is de Sleutel der kennisse, Luc. XI:52. ‘Deeze Sleutel, zeggen diezelfde Ranttekenaars, is de rechte verklaaring van Gods Woord, waar door den menschen de ingang tot den hemel geopend wordt, welke geweerd zynde, zo wordt dezelve ingang als toegesloten.’ Matth. XXIII:13: ‘Want onmiddelyk wordt het, in Gods gewoonen weg, voor niemand geopend.’ De almachtige Werking van den Geest is, ja waarlyk, van de zedelyke werkign des Woord onderscheiden, maar by de bekeering van het Woord niet afgescheiden, en werkt niet slegts met, of nevens, maar door het Woord. Hoe? Dit is een andere Vraag, die misschien geen mensch hier kan beantwoorden. De zaak blyft waar, al is ons de wyze der zaake onbekend; die behoort tot de Verborgenheid des GeloofsGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 377]
| |
7.Het woord Bevinding komt noch in de H. Schrift, noch in onze Formulieren, immer voor, in dien zin, waar in het gemeenelyk gebruikt wordt door die geenen, die men de Fynen noemtGa naar voetnoot(*) Ik spreek niet tegen, dat de Geloovigen bevinding hebben, dat is, eene innerlyke bewustheid van hunne werkzaamheden en gemoedsbeweegingen, daar uit gebooren: want zonder dat was hun Godsdienst geen redelyke Godsdienst; maar ik ontken dat het ergens in de H.S. of in onze Formulieren; voorkomt in dien zin, als zommigen dit geliefkoosde Woord doorgaans neemen, te weeten, voor een onmiddelyken plotzeling ontstaanden, gevoeligen | |
[pagina 378]
| |
indruk en sentimenteele aandoening, van alle natuurlyke werkingen te onderscheiden, als een Godlyk kenmerk van iemands Genadestaat, en als zodanig noodzaaklyk voor eens Christens gemoed, tot zyn eigen verzekering, en een Toets der egtheid van dien Staat voor anderen: in zo verre, dat iemand, die, naar deeze bepaaling, zynen weg (als men 't noemt) niet kan vertellen, niet, of althans naauwlyks, voor een waar vroom mensch te houden zy. In deezen zin komt het woord Bevinding in de H.S. nergens voor, zelfs niet Rom. V:4: De verdrukking, zegt Paulus, werkt Lydzaamheid, (om die Vervolgingen geduldig en gelaaten te ondergaan,) de Lydzaamheid werkt Bevinding, (proeven en ervarenhied van Godlyke hulpe, om die verdrukkingen te kunnen draagen, zonder daar onder te bezwyken) en die bevinding, voor het tegenwoordige, werkt hoope voor het toekomende, in dat verband als Paulus zelf uit deeze eige bevinding spreekt, 2 Cor. I:10. ‘Die ons uit zo grooten dood verlost heeft, en nog verlost, op dien hoopen wy dat hy ons voorts verlossen zal.’ Waar is hier schyn of schaduw van zulk een zin in het woord Bevinding, als partyen daar aan hegten? - In de Formulieren van eenigheid kan ik my niet herinneren, dat het woord Bevinding ergens voorkomt, veel minder als nodig voor ieder Geloovigen tot verzekering van zyn eigen Genadestaat, of een toets van deszelfs egtheld voor anderen: in die Formulieren wordt schriftmaatig tot een kenmerk van een waar Christen bestendig opgegeeven, het Geloof in Jesus Christus werkzaam door de liefde. Is dit nu zo, dan is het een veelgewaagde onderneeming, al die Belyders, die van zulk een gevoelige Bevinding niet weeten, van de Vroomen uit te sluiten, en dezelven te houden en te verklaaren voor vyanden van God en van zyn Volk; dit zou ik niet gaarne voor myn rekening hebben, gedenkende aan de nadrukkelyke waarschouwing van Jacobus, Cap. III:1 en Cap. I:13. Een waare, klaare en veilige bevindingstoets vindt men, 2 Petr. I:5: ‘Voegt by uw geloof deugd .... liefde iegens allen;’ en 't is opmerkelyk, byzonderlyk voor zulken, die meenen, dat hunne oogen boven die van anderen geopend zyn, dat 'er de Apostel vs. 9 op laat volgen, by welken deeze dingen, (die deugdzaame werkzaamheden,) niet zyn, die is blind. Ik voeg hier tot narigt voor onze Gemeenten by, het tweede Artykel der zeven Artykelen van de Contra-remonstranten (tegen de bekende vyf | |
[pagina 379]
| |
Artykelen der Remonstranten.): ‘De kinderen van geloovige Ouders (Christen medebelyders) zo wel als volwassene Geloovigen, zyn te houden voor Uitverkoorenen, zo lang zy, met de daad, het tegendeel niet en bewyzen.’ Dat heette in dien tyd, en daarna, toen voetius en andere Orthodoxe Mannen, tegen de Labadisten waakten, regtzinnig, en het is ongetwyfeld liefderyk, en een veilig behoedmiddel tegen separatistery en scheuring. Vergelyk de Ranttekening op Rom. XIV:15, No. 7. Hoewel 'er Bybelsche voorbeelden zyn van Geloovigen, die zig beroepen op hunne geestelyke ervaring, tot een bewysgrond hunner overtuiging van, en berusting in, de waarheid der Godlyke Leere voor hun eigen gemoed, zo kan de modieuse gevoelige bevinding niet dienen tot een Toets, noch voor ieders eigen gemoed, noch voor een ander: neen! want zal de Bevinding moeten getoetst worden aan de Bevinding, dan wordt het een circulus, die niets bewyst, om dat men als beweezen vooronderstelt, het geen nog moest beweezen worden, namelyk, dat die Bevinding schriftmaatig zy. De eenigste Toets in deezen is de Letter of het beschreeven Woord Gods; daar mede komt de Bevinding - overeen - of niet; zo - niet, dan is het alrede veroordeeld, - zo al, dan heb ik die Bevinding niet nodig tot een Proefsteen, maar de Letter des Woords, waaraan die Bevinding zelve moet getoetst en beproefd bevonden zyn. Men beroept zig wel eens voor dit sentimenteele op Philipp. I:9. ‘In - erkentenis - en alle gevoelen;’ doch te vergeefs: want, onbevooroordeeld ingezien, zal men terstond bemerken, dat, (gelyk het beza wel verklaart). - Erkentenis aldaar is de onderscheiden kennis der Waarheden, - en gevoelen de Liefde. Wie van dit Stuk der Bevinding meer begeert te weeten, kan te regt komen by - spalding, Waarde der inwendige Bevinding in het Christendom. - Cramer tegen spalding (met de Letteroefeningen van 1773, p. 53.) - Munter, Bekeeringsgeschiedenis van struensee - en appelius, Vervolg van Aanmerkingen over 't recht gebruik van 't Euangelie, pag. 21 en 22: ‘Myne vryheid wordt niet geoordeeld door de Conscientie van een ander; maar een iegelyk moet verzekerd zyn in zyn eigen gemoed, en gedenken aan dat Godlyk wapen tegen den Duivel.’ Daar is ge- | |
[pagina 380]
| |
schreeven! Matth. IV:4 en 7. 1 Cor. X:29. Rom. XIV:5 en 22. Merkwaardig zyn de woorden van een wydberoemd Duitsch Godgeleerden: ‘De Mystiken verwaarloozen den geest van 't Christendom, de Deugden der Samenleevinge, en veranderen de geheele Religie in ydele Gewaarwordingen. | |
8.Het is een schroomelyke Exceptie, de Godlyke Bevelen, b.v.: - alle ziele zy den Magten onderworpen, - zyt uwen Voorgangeren gehoorzaam, - doet wél aan allen, maar meest den Huisgenooten des Geloofs, - hebt de Broederschap lief, alleen en met uitsluiting te bepaalen tot die - Overheden, - die Leeraars, - die Kerkleden, - die Broeders, die naar den Toets der gevoelige Bevinding voor Vroome Overheden, - Vroome Leeraars, - Vroome Kerkleden, - Vroome Broeders, gekeurd en verklaard zyn; want met die exceptie kan men alle Bevelen der Overheid, alle Vermaaningen der Leeraars, alle Liefdeplichten, die van en omtrent zulken gedaan worden, die men niet voor vroom houdt, gemakkelyk verydelen. En zodanige welverdiende berispingen af te kaatzen met te zeggen: ‘Het is vyandig:’ is laag, en een bewys van verlegenheid. | |
9.Men mag, ja! moet Bidden, als van God uitdrukkelyk geboden, Matth. VII:7 en 8, en hy, die bidt uit waaragtige of ongeveinsde overtuiging, dat hem zulks van God bevolen is, die bidt, in zo verre, uit den Geloove, als daaraan niet twyfelende, Rom. XIV:23, en mag op verhooring hoopen. De Heidelbergsche Catechismus maakt Zondag 45 Vr. 117 duidelyk onderscheid tusschen een Gebed, dat - van God verhoord wordt, - en dat hem aangenaam is; om ons te leeren, dat 'er wel degelyk Gebeden verhoord worden, al zyn ze Gode niet aangenaam. Dus begreep het calvyn ook, Institut. Lib. III. Cap. 20. §. 15, zeggende: ‘Alle Gebeden behaagen Gode niet, aan welken hy gehoor verleent,’ en hy bewyst het uit het voorbeeld van achab, en uit het verhoorde nationaale bidden, Pf. CVII. Zy waren wederspannig tegen Gods Geboden vs. ii- | |
[pagina 381]
| |
‘Doch roepende tot den Heere in de benaauwdheid, die zy hadden, verloste hy ze uit haare angsten, derhalven verhoord, niet om dat hun Gebed Gode aangenaam was, maar tot een blykbaare proeve zyner barmhartigheid.’ ‘Quod ne incredulis quidem negantur sua vota:’ ‘Dat den Ongeloovigen zelfs hunne begeerten niet geweigerd worden.’ Het offer der Godloozen, ja! is den Heere ‘een grouwel;’ hy schept 'er geen genoegen in, al is 't ook dat hy hen verhoort. God hoort de Zondaars niet: 't is zo; maar is te verstaan van een welgevallig hooren. | |
10.De Bidwys in den Derden Persoon is van laater tyd, en niet zo schriftmaatig als het gemeenschappelyk bidden ‘Wy en Ons.’ Dit is Bybelsch. Ik ken in de gansche H. Schrift slegts twee gezette en plegtige Gebeden in den Derden Persoon; het eene van salomon (als Koning), het ander van jesus christus (als Hogenpriester), en des geen na te volgen voorbeelden voor Leeraars. Anders gemeenschaplyk Wy en Ons. Jes. LXIV. Dan. IX. Ps. LXXIX. Ps. LXXXV, en zo doorgaans. Het Volmaakt Gebed luidt even zo. En wat grond is 'er toch om van dit Bybelgebruik af te wyken? Is 't een zogenaamde Voorzigtigheid, om het inisbruik van ligtvaardige toeëigening te weeren, dan weet ik die afwyking niet vry te pleiten van verwaandheid; vermits men onderneemt iet te willen vóórkomen of verbeteren, dat de Alwyze en Alweetende Jesus ongetwyfeld heeft voorzien, en, onaangezien deeze voorweetenschap, echter, gemeenschappelyk heeft bevolen te bidden Wy en Ons. Zyn dan die laatere Discipelen zo veel wyzer dan de vroegere, ja! - dan de Groote Meester zelf? By de Bevestiging van een Predikant wordt hy, Artyk. 2, verpligt de openbaare Gebeden te doen, ‘van wegen de geheele Gemeente, niet van wegen eenigen in de Gemeente,’ en des gemeenschappelyk. Dit blykt uit onze Liturgy, overal Wy en Ons, en met rede. De Predikanten zyn wel Voorgangers, maar geen Voorbidders, zo min als de Engelen, neen: ze zyn niets meer dan het Organum, het Werktuig, de Mond, waar door de Gemeente ... De Gemeente spreekt. | |
[pagina 382]
| |
De betaamelykheid van dit gemeenschappelyk bidden (daar de Reformateurs ook sterk voor zyn) is voldingende en uitgemaakt betoogd in de Letteroefeningen van 1778, Deel VII, Stuk 2, bladz. 282-287, en ik weet niet dat iemand der geenen, die de nieuwe Bidwyze volgen, en blyven volgen, 'er ooit op geantwoord heeft. Ik besluit met een leergierig verlangen naar beproevinge deezer Stellingen, en nodige onderrigting, of 'er ook iet in zy van 't Arminianismus, of iet anders; want voor Enthusiasticq zal men het wel niet houden.
E.E.L. |
|