Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
Redenvoering, over den oorsprong en de vorderingen in de natuurlyke historie in Frankryk.
| |
[pagina 350]
| |
geduld, op de beoefening der Insecten, en het beschryven van derzelver Natuurlyke Historie; hy bepaalde zich meer om derzelver huishouding, vlytbetoon, nut- of schadelykheid, te doen kennen, dan om ze te onderscheiden door ligt nagaanbaare en naauwkeurige verschillendheden; aan zyne Schriften ontbrak, derhalven, Rangschikking. Het was voor linnaeus weggelegd, de Grondvester te weezen, zo van eene Stelzelkundige Insectenleer, als van die der Plantkunde. - Geoffroy volgde hem welhaast. Hy werd de eerste bedagt om de Historie der Insecten rondsom Parys te geeven, en nam eene Leerwyze aan, voornaamlyk op die van linnaeus gegrond. Hy heeft de verdienste van in zyn Werk de Soortnaamen ingevoerd te hebben; doch hy heeft verzuimd gebruik te maaken van de Gemeenbekende Naamen, en daar door te meerder nuttigheid aan zynen arbeid te geeven. Reeds heb ik aangeduid, hoe zeer de kennis der Mollusques, en der Wormen in schaalen beslooten, verwaarloosd was. Tournefort heeft, in zyne Reizen, 'er eenige beschreeven; dan reaumur is nogthans een der eersten, die 'er eenige agt op geslaagen, en ze ten voorwerpe genomen heeft van eenige byzondere Stukjes in de Verzameling der Academie. d'Argenville verdient desgelyks eene plaats onder de Schryvers die over de Schelpvisschen handelen; dan, schoon hy hier over een vry groot Werk geschreeven hebbe, is hy alleen in agting om zyne Afbeeldingen, die dikwyls door anderen worden aangehaald. - De kleine Verhandeling van geoffroy, over de Schelpen omstreeks Parys, kan ten voorbeelde in dit slag van Schriften strekken. Het voornaamste, 't welk, zints dien tyd, in dit vak is uitgekomen, is de Reis van adanson na Senegal. Hy voegt by de Beschryving en de Afbeelding van de Schelp ook die van het Schepzel, 't welk zich daar in onthoudt; 't welk zyn Werk nuttig maakt: maar het mangelt aan geregelde leerwyze. Reaumur vestigde ook zyne aandagt op de Zoophyten, en hield eenige Voorleezingen over de Koraalen; doch hy bleef op het sterkste derzelver dierlyke natuur ontkennen: waar van men de ontdekking verschuldigd is aan eenen Franschman, den Consul te Smirna, peyssonel. De Abbé diquemare is de Man, die vervol- | |
[pagina 351]
| |
gens zich het meest op de Schelpdieren en Zoophyten heeft toegelegd. Voorheen hebben wy bellon aangehaald, als de eerste onder de Franschen die naauwkeurige beschryvingen gegeeven heeft van de Vogelen, zo inlandsche, als die hy in Egypte hadt waargenomen. - Reaumur hieldt zich in zyne laatste Leevensdagen onledig met de Gevederde Bende na te gaan, en maakte 'er eene heerlyke Verzameling van, welke naderhand in 't Koninglyk Kabinet gekomen is. Met behulp van dat Kabinet heeft brisson, een Kweekeling van reaumur, zyne Ornithologie geschreeven, waarin hy de Vogels rangschikt naar de gedaante der Pooten. Het gebrek van de algemeen gebruiklyke Naamen maakt dit Werk lastig. De naauwkeurigheid der Afbeeldingen is nogthans van groot nut voor de Vogelkunde; en wordt dit Werk, uit dien hoofde, dikwyls aangehaald. - Barrere, die het Zuiden van Frankryk doorreisde, betradt weldra het voetspoor van brisson. Maar de wyze van Vogelbeschryving, door linnaeus opgegeegen,is tegenwoordig die, welke de Natuurbeschryvers ten bestendigen gids neemen. Zints de dagen van theophrastus was de Delfstofkunde slegts met zwakke schreden in Europa gevorderd. In de Ryken, waar de meeste Mynen voorkomen, bevlytigde men zich meest op de kennis der Metaalen. Het op glas schilderen, of emaillieeren, bewyst, dat men zich van de Delfstoffen, tot verscheide einden, wist te bedienen; doch men hadt zich weinig toegelegd om derzelver natuur en gedaante te leeren kennen. - Alles, wat men des geschreeven hadt, bepaalde zich tot eenige Verhandelingen over de Edelgesteenten, en lompe navolgingen van orpheus, in welke de Schryvers, op het voorbeeld van dien Toverzanger, voornaamlyk stilstonden op de berookingen en de betoveringen, welke met deeze Steenen konden gedaan worden, en op andere eigenschappen, zo valsch als ongerymd. De eerste Franschman, die iets redelyks over de Delfstofkunde in 't licht gaf, was bernard de palissy; hy past dezelve voornaamlyk toe op de Glasblaazery en Pottebakkery, welke hy te Angers hadt. Hy nam desgelyks de opgedolven Schelpen waar, en was de eerste die dagt dat deeze Schelpen niet, gelyk men geloofd hadt, de voortbrengzels waren van den Zondvloed; maar, zints onheuchlyke tyden, in de gronden, waar men ze aan- | |
[pagina 352]
| |
trof, gebragt: hy hadt, in dit opzigt, de Natuur beter gadegeslaagen dan lister, die langen tyd naa hem kwam. Onder de Engelsche Schelpkundigen waren 'er, die daar en tegen beweerden, dat deeze gegraavene Schelpen slegts Speelingen der Natuure waren, wier gelyken nimmer bestaan hadden. Zo weinig vorderings hadt men, ten tyde van tournefort, in de Delfstofkunde gemaakt, dat deeze Natuurkundige het daar voor hieldt, dat de Delfstoffen groeiden even als de Dieren en Planten, en meende derzelver geboorte, leeven en dood, te kunnen nagaan. De Druipsteenen (Stalactiten), in de Grot van Antiparos, oordeelde hy ten steunzel van zyn begrip te mogen bybrengen; en, daar thans een ieder weet hoe deeze Steenen ontstaan, begrypt men ten vollen, hoe gebrekkig tournefort redenkavelde. Zedert is de Delfstofkunde een van de meestbeoefendste deelen der Natuurlyke Historie in Frankryk geworden. Langen tyd bepaalde men zich om de Delfstoffen alleen te onderscheiden naar derzelver uiterlyke gedaante, zonder agt te slaan op derzelver bestanddeelen. Deeze Weetenschap heeft geene weezenlyke vorderingen kunnen maaken, vóór dat men de Scheikundige Ontbinding daarvan ten grondslage gelegd hadt. Dolback behoort geteld te worden onder de Mannen, die het meest hebben toegebragt om in Frankryk den smaak voor de Delfstofkunde te verspreiden, door de Overzetting van wallerius, welke hy ondernam op aanzoek van den beroemden rouelle. Tot dien tyd toe verbeeldde men zich een Natuurkenner te weezen om dat men eene Verzameling van Schelpen en Versteeningen bezat. Rouelle hadt een der eerste Kabinetten van Delfstoffen, geschikt om 'er onderwys uit te haalen; dan het was bovenal de Catalogus van davila, door romé de lille in den Jaare 1768 in orde gebragt, welke den smaak, om dergelyke Verzamelingen te maaken, inboezemde. Zo vinden wy ons gebragt tot het schitterendst Tydperk der Delfstofkunde, waarin romé de lille zyne Beschryving der Crystallen (Crystallographie) uitgaf. - Linnaeus mag egter voor den eersten Ontdekker hiervan gehouden worden. Hy merkte op, dat alle Lichaamen eene verschillende en regelmaatige Crystallisatie aannamen, en hy beschreef veele van die Crystalschietingen. | |
[pagina 353]
| |
Romé de lille vatte dit denkbeeld, en verdient eenigermaate als de Uitvinder beschouwd te worden, door de uitgebreidheid, welke hy daar aan byzette. - Hy gaf zich onuitspreeklyk veel moeite; hy deedt en herhaalde eene menigte van Proefneemingen, en maakte, in 't einde, de beoefening der Delfstofkunde veel gemaklyker. - Deeze groote Man heeft geen geluk genooten geëvenredigd aan zyne verdiensten; onaangenaamheden van veelvuldigen aart zyn in Frankryk het loon geweest van zynen arbeid; maar het genoegen van nuttig te weezen, de agting, die hy in Europa verwierf, de roem, die de stem der naakomelingschap voor hem bewaart, strekken hem ter belooninge. Hy is, ten deezen Jaare, aan de Weetenschappen ontrukt; dan wy hebben ten minsten den troost, dat zyn welvoorzien en belangryk Kabinet, waar in men de bewyzen vindt van alles wat hy in zyne Beschryving der Crystallen beweerd heeft, niet in handen van Buitenlanderen geraakt is; een Lid deezer Maatschappye heeft het zich ten eigendomme verkreegen. De arbeid van romé is voltooid door hany. Zy hebben de Crystalbeschryving op den voet eener Weetenschap gebragt, die niet kan veranderen. De Kweeking der Planten, en de Natuurkunde des groeienden Ryks, heeft men geenzins verwaarloosd. Wy kunnen, in dit vak, ons beroepen op duhamel en thouin; en mogen niet nalaaten, te deezer gelegenheid, hulde te doen aan poivre, aan wiens onvermoeiden yver wy de overbrenging van verscheide nuttige Gewassen verschuldigd zyn. Frankryk heeft wel den voorrang niet in de uitgave van Plaaten, tot de Natuurlyke Historie betrekkelyk; egter is men 'er eenige aan verschuldigd. In de Werken over de Natuurlyke Historie vondt men eerst slegts eenige in hout gesneedene Afbeeldingen; doch veele deezer waren met veel naauwkeurigheids gemaakt. De Lessen van tournefort, en zyne Reizen, waren met veele in koper gesneedene Afbeeldingen vercierd, die zeer goed zyn. Reeds heb ik gesprooken van de Plaaten van dodart, van de Conchyliogie van d'argenville, van de Natuurlyke Historie der Dieren, door de Academie. - Welhaast voerde men de gewoonte in om gekleurde Plaaten uit te geeven; het mangelde | |
[pagina 354]
| |
onzen eersten Kunstenaaren aan het geduld der Duitschers, en maar al te dikwyls offerde men de naauwkeurigheid aan het schitterende op. De Vogel-verzameling van buffon is het eerste groote Werk in dat vak uitgekomen; zints dien tyd is de kunst ten deezen opzigte meer en meer tot volmaaktheid gebragt. Men vondt de kunst uit om de Plaaten met kleuren te drukken, van welke bulliard zich met zo veel geluks in zyne Fransche Flora bediend heeft. De schoone Plaaten der Visschen, der Planten, der Insecten, en der Delfstoffen, in 't licht gegeeven door broussonet, l'heretier, olivier en d'agoti, strekken ten blyke, dat wy niet te vreezen hebben in dit vak overtroffen te zullen worden. Veelal hebben de Natuurbeschryvers de Taal- en Oordeelkunde te veel verwaarloosd. Ondertusschen is dezelve noodzaaklyk, om de Boeken, de Schryvers, de Ontdekkers van Planten, de Naamen van gelyke beduidenis, en eene menigte van byzonderheden, die belangrykheid aan de Natuurlyke Historie byzetten, en de dorheid der beschryvingen wegneemen, te leeren kennen. Linnaeus prees zulks ten sterksten aan, en was 'er meesterlyk in bedreeven. De Franschen hebben eenige Werken van dien aart. Seguier gaf eene Bibliotheque Botanique in 't licht; herisant voegde, in de Bibliotheque de la France du Pere le long, eene Naamlyst der Werken, over de Natuurlyke Historie in Frankryk in het licht gegeeven. - By deeze Boekbeschryvende Schriften, kunnen wy eenige meer Letterkundige Verhandelingen voegen. Zweeden beroemt zich op haaren Inbooreling olaus celsius, die, in zyn Hierozoicon, de Planten, in den Bybel voorkomende, beschryft. Men kan daar tegenover stellen samuel bochard's Hierozoicon over de Dieren van welken de Bybel gewaagt. Naa dien tyd heeft mahudel over de Asbest, en caylus over den Papyrus, geschreeven. - Ik heb mede eenige Proeven in deeze soort gewaagd, als eene Verhandeling over den Thos der OudenGa naar voetnoot(*); desgelyks heb ik in 't licht gegeeven | |
[pagina 355]
| |
eene Mineralogie Homerique, welke welhaast gevolgd staat te worden van eene Zoologie, en eene Phytographie, uit diens Dichtwerken getrokken.
(Het Vervolg en Slot ter eerste gelegenheid.) |
|