Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
Natuurlyke historie van eenige vogelen, die tot het geslacht der stormvogelen behooren.(Volgens de buffon.)
Ten besluite van onze Beschryvinge der Onweersvogelen moeten wy nog van eenige gewaagen, die ons onvolkomer, dan de voorgaande, bekend zyn, en waar van wy slegts de volgende aanduidingen ontvangen hebben. I. De Onweersvogel, of Petrel, dien de Matroozen van Capitein carteret den naam gaven van Poulet de la mère Carey: ‘deeze schynt,’ schryft hy, ‘op het water te wandelen; wy hebben 'er veele van gezien langs de kusten van Chily, naa dat wy uit de Straat van Magellan gezeild waren.’ Deeze Onweersvogel is waarschynlyk een der geenen, die wy reeds beschreeven hebben, en misschien de Quebrantahuessos, door het Scheepsvolk van Capitein cook mère Carey geheetenGa naar voetnoot(*): één enkel woord, wegens de grootte van deezen Vogel, zou het kunnen beslissen. II. De Duivel-vogels, van Vader labat, van welke wy, desgelyks, de soort niet kunnen bepaalen, ondanks alles wat die breedspraakige Reisverhaaler 'er van zegge; zie hier, schoon zeer verkort, wat hy 'er van opgeeft: ‘De Duivel-vogels, (Les Diables of Diablotins) beginnen zich op Guadeloupe en St. Domingo te vertoonen op het einde van de maand September; men vindt ze als dan twee aan twee in elk hol; zy vertrekken in November en komen weder in Maart; alsdan ontdekt men het Wyfje in haar hol met twee Jongen, bedekt met een digt geel dons; men noemt deeze Cottons. Omtrent het einde van Mei zyn ze in staat om te vlie- | |
[pagina 347]
| |
gen, zy gaan dan ook heenen; geduurende deeze maanden vangt men 'er zeer veele, en de Negers leeven bykans van niets anders. - De groote Berg, de Soufrière geheeten, op Guadeloupe, is geheel met gaten doorboord door deeze Duivel-vogels; maar, dewyl zy de scherpstgepunte plaatzen zoeken, is de jagt op deeze Vogelen zeer gevaarlyk. - Den geheelen nagt, dien wy doorbragten op de Soufrière, hoorden wy het groot geraas, 't geen deeze Vogels maakten by het in- en uittrekken; schreeuwende als 't ware om elkander te roepen en te antwoorden. - Met veel moeite kwamen wy zelven, als mede onze Honden, eindelyk op de plaats deezer Vogelen. In den tyd van drie uuren hadden vier onzer Negers honderd- en acht-en-dertig Duivel-vogels uit de gaten gehaald, en ik zelve zeventien. - 'Er is geen lekkerder eeten, dan een jonge Duivel-vogel, geëeten als dezelve uit het hol gehaald is. - Een volwassen Duivel-vogel heeft omtrent de grootte van een Poule a fleur; zo noemt men, op deeze Eilanden, de jonge Hoenders, die aan 't leggen zullen gaan. De Pluimadie is zwart; de Vleugels zyn lang en sterk; de Pooten vry kort; de Bek is hard en veel gekromd, gepunt, ruim één duim en een half lang; hy heeft groote Oogen, die hem wonderbaar van dienst zyn in den nagt, maar over dag geheel niet te stade komen; zy kunnen het licht niet verdraagen, en geene voorwerpen alsdan onderscheiden; zodanig, dat, wanneer deeze Vogel, buiten zyn verblyf, verrast wordt, hy tegen alles aanloopt, wat hem voorkomt, en ter aarde valt. Dus gaat hy 's nagts na ZeeGa naar voetnoot(*).’ 't Geen Vader dutertre schryft, wegens den Duivel-vogel, dient niet om denzelven ons beter te doen kennen; hy spreekt 'er slegts van uit den mond der Jaageren; en alles wat men kan opmaaken van de Natuurlyke geaartheden deezes Vogels doet ons vaststellen dat dezelve onder de Onweersvogelen behoortGa naar voetnoot(†). III. L'Alma de Moestro der Spanjaarden blykt een Onweersvogel te weezen, die wy zelfs tot eene bepaalde voorheen beschreevene soort zouden kunnen brengen, in- | |
[pagina 348]
| |
dien de kennisgeeving, daarvan voorhanden, een weinig naauwkeuriger was, en niet met eene dwaaling begon, en men den naam van Pardelas, die bestendig aan eene bepaalde soort behoort, niet gave aan twee Onweersvogelen, de een grys, de ander zwart, aan welke die naam niet voegtGa naar voetnoot(*). IV. De Mojague der BraziliaanenGa naar voetnoot(†), door pison op de volgende wyze beschreeven: ‘De Mojague heeft de gestalte van een Gans; maar zyn Bek, aan 't einde gekromd, dient hem om Visschen te vangen; hy heeft een ronden Kop, een schitterend Oog; zyn Hals is bevallig gekromd, gelyk die van een Zwaan; de vederen voor aan den Hals zyn geelagtig; het overige van de Pluimadie is donker bruin. Deeze Vogel zwemt en duikelt met snelheid, en ontkomt ligt de laagen denzelven gelegd. Men vindt dien in Zee aan de monden der Rivieren.’ Deeze laatstgemelde byzonderheid, indién dezelve bestendig plaats grype, zou twyfel baaren of de Mojague tot de Onweersvogelen behoore; als welker eigenschap het is zich van de Kusten te verwyderen, en de diepte der Zee te kiezen. |
|