| |
Aanmerkingen over het verband tusschen de volksvermaaken en het volkscharacter; met een byzonder verslag wegens het Romeinsche tooneel, omtrent den tyd van den val des gemeenebests.
(Uit het Engelsch.)
Openbaare Vertooningen, en Volksvermaaken, kenmerkten, door alle Eeuwen heen, het Volkscharacter zo sterk, dat men misschien geene zeer onvolkomene geschiedenis zou kunnen opmaaken van de vorderingen en omwentelingen in Smaak, Zeden en Vaderlandliefde, door naa te speuren de vordering en verbastering, den groei en het verval, en de vernieuwingen van Spelen, Tydverdryven, en Schouwburg-vermaaklykheden; en de greetigheid of onverschilligheid, met welke dezelve, op verschillende tyden, door het Volk gezogt of verwaarloosd zyn. - Want, naardemaal de Verbeelding en het Hart beide eenigermaate deel neemen in alles wat ten voorwerpe strekt van Vermaakbejag, volgt onvermydelyk, dat de geliefde Vermaaken van elk, hoofd voor hoofd, berekend moeten weezen naar zyne zedelyke en verstandige aandoeningen.
Wie, by voorbeeld, ontdekt niet ten klaarsten, dat het ruwe en bloedige vegten tusschen twee hedendaagsche Vuistvegters, en de Opera in het Pantheon, berekend zyn om vermaak te geeven aan Persoonen, niet min verschillende in Zeden, Smaak en Verstand, dan in middelen en leevensomstandigheden? En behoeven wy niet te zeggen, dat en de Deugden en de Gebreken der zodanigen, die smaak vinden in de eerstgemelde vertooning, ruw en onbeschaafd, en hunne manieren onbeschaafd en woest, zullen weezen; terwyl zy, die zich te laatstgemelder plaatze vervoegen, schoon, naa alle waarschynlykheid, vreemdelingen omtrent alle ondeugden der woest- en onbeschaafdheid, zeer waarschynlyk, niet alleen in hunne leevens- | |
| |
wyze, maar ook in hunne Gevoelens en Zeden, eenigermaate verzwakt zyn, door verwyfdheid en wellustige verfyning.
Mogen wy, volgens denzelfden regel, niet besluiten, dat de gaapende Boer, die een vol genoegen schept in de snaakeryen en grappen eens Kwakzalvers op een Boerenkermis, zeer veel verschilt van den Zoon der Sympatie, die zich botviert in het genot van den geheimen wellust der traanen, wanneer de treurige vercierzelen des Treurspeldichters eenigermaate een daadlyk bestaan bekomen door de Tooneelvertooning?
En hoe natuurlyk valt hier uit op te maaken, dat zy, die overgegeeven zyn aan Vermaaken van de eerstgemelde soort, in het genot meest van hunne zinnen afhangen, en gevolglyk, in zekere maate, zelfzoekend zyn, niet alleen in hunne Ondeugden, maar ook in hunne Deugden; terwyl zy, die wy laatst beschreeven, vatbaar zyn voor de meer gezellige genietingen van gevoel en aandoening, en groote vorderingen gemaakt hebben in beschaaving en verstandsvermeerdering, en (welke andere Gebreken hun ook mogen aankleeven) de waardigheid hunner zielen niet bezoedelen door wreedheid of zelfzoekende gierigheid.
De schaarschheid van denkbeelden, welke binnen naauwe grenzen de genietingen en uitvindingen der eerstgemelden bepaalt, kan tevens ter omheining strekken van vatbaar te weezen voor dubbelhartigheid en veinzery. Opregtheid zou derhalven, mag ik die uitdrukking bezigen, eene Boeren-deugd weezen. - Maar, wanneer ons Geluk afhangt van de edelmoedigheid van anderen, zullen dan de keurige onderscheidingen van opregtheid, de omkleedzels van edele gevoelens, en de wedervergeldingen van beleefdheid en goedgunstigheid, geen groot deel uitmaaken van 't geen in zulk eene verkeering omgaat?
Veele andere voorbeelden zou ik kunnen bybrengen, ter onderschraaging myner bespiegeling, en waarin de wederkeerige invloed van de Vermaaken op de Zeden, en van de Zeden op de Vermaaken, zich in eenen even klaaren dag zou vertoonen.
Het vegten met den Knuppel was een spel, in vroegeren tyde, algemeen op 't platte land in Engeland, en onze Boeren waren toen veel geschikter en gereeder om ongemaaken te ondergaan, en onverschilliger ten opzichte van smert, dan heden ten dage; doch teffens onrustiger, twistzieker en ongezelliger.
| |
| |
Desgelyks was, ten eenigen dage, het Worstelen een Landvermaak, nog meer dan het voorgemelde gezogt en bewonderd, en 't zelve strekte, ongetwyfeld, om de Landjeugd sterk, vlug en moedig, te maaken, en gevolglyk om op te houden den stoutmoedigen en ontembaaren geest van ons Nationaal Character; maar het diende teffens tot eene onbeschofte verheffing op persoonlyke sterkte, en eene daar uit volgende neiging om de zwakkere Leden der Maatschappye te veragten en te verdrukken. - En was dit het alles of het ergste niet. Zulks hieldt de jalousien en geschillen leevendig, en deedt in stand blyven een scheurzieken geest van vyandlykheid, tusschen nabuurige Plaatzen en Districten: zo dat het geene vreemde zaak altoos was, 'te zien, dat al de Jeugd van twee aaneengrenzende Landschappen, verbonden door algemeene belangen, en beschermd door dezelfde wetten, met woeste verwoedheid alle banden van broederlyke vereeniging stukken scheurden, en zamenkwamen op een bestemden plek gronds, waar zy, met verstooring van de openbaare rust, en het opschorten van nuttig vlytbetoon, botvierden aan hunne bekrompene vooroordeelen van mededinging, in deezen half boertenden, half boosaartigen, oorlog. - Een oorlog, die, in de daad, schoon deszelfs algemeen treffen weinig te beduiden hadt, altoos leevendig gehouden werd door kleine vyandlykheden en toevallige schermutzelingen, ter verminking van menig een nuttigen Landman, en soms Weduwen en Weezen maakte.
In de nabuurige Landschappen van Rutland en Leicestershire lieten zich de Boeren zo veel voorstaan op hunne sterkte en vlugheid in deeze vegtoefeningen, dat eene soort van mededingende vyandschap tusschen hun bestondt, welke zich vertoonde in veelvuldige schermutzelingen, geduurende het leeven van eenige geslachten. Dit ging zo verre, dat, indien twee Rydtuigen, aan Persoonen in die onderscheidene Landschappen toebehoorende, elkander op denzelfden weg tegenkwamen, de Voerlieden zich onmiddelyk tot het gevegt gereed maakten, en hy, die overwonnen werd, zyn wagen uit het spoor haalde; den vryen doortocht aan den overwinnaar vergunnende. - Dan, door de allengskens gevorderde Beschaafdheid, is deeze barbaarsche gewoonte onlangs (en maar zeer onlangs) buiten gebruik geraakt, en de Inwoonders van beide de Landschappen hebben, schoon zy daar door iets van hunnen dollen overmoed verlooren,
| |
| |
geene reden om zich over die verwisseling te beklaagen; want zy hebben niet alleen eene meerdere maate van gastvrye beschaafdheid verkreegen, maar ook afgelegd die bekrompene en onheusche vooroordeelen, welke de Menschen in een' staat van oneenigheid, of zelfs van vyandschap, doen leeven, enkel om dat zy gebooren zyn aan onderscheide zyden van een nietsbeduidend riviertje, of van een ouden landscheidspaal.
Dan, hoe sterk de Volksäart en Character zich ook tekene in andere Vermaaken, deeze worden nog sterker aangeduid door hunne Tooneelvertooningen.
Wanneer de Geschiedkunde ons de gebeurtenissen en de tooneelen van vroegeren tyde voor oogen houdt, en voorlang verdweenen Geslachten doet te voorschyn treeden, wie bespeurt dan niet, in de eerste uitvinding van het Grieksche Tooneelspel, het woeste mengzel van vernuft en ongerymdheid, welke de beeldtenis oplevert van groote maar onbeschaafde zielen? Terwyl de laatere voortbrengzels van Tooneelvolkomenheid dezelfde kragt van ziel, denzelfden hoogvliegenden geest, vertoonen, beschaafd, verfynd, verlicht, en menschlievender.
Der Ouden Zangen en Chooren, ter eere hunner Godheden, doormengd met lange verhaalen, en vermommingen hunner voornaamste Tooneelspeeleren, overlaaden met verbaazende cieraaden, en beschilderd met wynmoer, strekken tot onwederspreeklyke bewyzen van een ruw mengzel van losbandigheid en bygeloof, welke altoos de eerste onvolmaakte tooneelen van gezelligen nayver en opdaagend verstand kenmerken - te veel verlicht om barbaarsch te weezen; maar te weinig voor beschaafdheid en bestaanbaarheid. De eigen aart der uitvinding, (hoe ruw en onbestaanbaar dezelve ook mogt weezen,) duidt een kragt van geest aan, die de uitvinders moeten bezeten hebben, en schynt eene voorspelling te behelzen van dien aanstaanden roem, zo klaar te ontdekken in de eenvoudige grootschheid, de fyne verbeelding, en de edele gevoelens, van sophocles - een Dichter, die nooit zou hebben kunnen bestaan, dan onder een Volk, geschaapen om tot onderwys en bewondering des Menschdoms te strekken - en, te midden van de zegepraalen van eene Eeuw, wier vorderingen, in de verheevene en beschaavende Weetenschappen, de zwakke poogingen van volgende geslachten beschaamen.
Hier staat in aanmerking te neemen, dat de eenvou- | |
| |
dige Fabel des Griekschen Treurspels, welke de ongevoeligheid des hedendaagschen beuzelgeests zomwylen zal wraaken als niet belangryk, en dat mede de geweldig sterke gebaarmaaking en het sterk spreeken der oude Tooneelspeeleren, (welke de verkeerde kieschheid der hedendaagsche verfyning onderneemt te bedillen,) tot spreekende bewyzen verstrekken van de bondigheid des oordeels, en de kragt van Character, welke zo luisterryk uitschitterden in de Grieksche Gemeenebesten. Ook waren de lange en zwellende Alleenspraaken, zo zeer bewonderd op het Atheensche Tooneel, doch welke de Engelschen zo verre verwerpen, niet minder het Characteristike dier woordenvolle welspreekenheid, zo natuurlyk eigen aan dat Volk, zo zeer aangemoedigd door den aart hunner Volksregeering, zo naauw verknogt met het plan hunner Schoolïnrigtingen, en dermaate verbonden met alle de belangen en algemeene bedryven huns leevens.
Wy verwonderen ons, derhalven, geenzins, dat de Franschen, die, van alle hedendaagsche Volken, zich het naauwst gehouden hebben aan het plan van het Atheensche Tooneel, ook het meest op dat Gemeenebestgezinde Volk gelyken, in de welspreekenheid en leevendigheid van hun Nationaal Character; en ook, gelyk hunne jongste edele poogingen daarvan ten onbetwistbaaren bewyze strekken, in hunne sterke liefde tot de Vryheid: geleid, 't is waar, door het licht van zuiverder en meer geoefende Wysbegeerte; maar gedreeven door dezelfde edele en manlyke drift, welke de Patriotten en Helden van de eerwaardigste Oudheid vormde.
De vordering van het Britsche Character loopt niet min in 't ooge in de geschiedenis van ons eigen Tooneel. Het ruwe en ongeschikte mengzel van Afgodery en Christendom, Bygeloof en Onkuischheid, Godsvrugt en Godsdiensthoonende taal, welke de onkunde van de Middeleeuwen kenmerkten, zyn zo blykbaar in de Mysterien of Geestlyke Tooneelstukken van dien tyd, als de overlaadene vertoonmaaking onzes ruwen Idees in de zo over bearbeide gevaarten van Gottische Bouworde, die nog heden getuigenis draagen van hunne smaaklooze buitenspoorigheid.
De verbeterde, de kragtige, maar ongeregelde, grootheid van het Nationaal Character vertoonde zich onder ons in de Tooneelstukken die den schop gaven aan de oude heilige ongerymdheden. En geen denkend mensch
| |
| |
zal zich ooit verwonderen, dat het zelfde Tydperk, 't welk de geboorte en toejuiching gaf aan de Zanggodin van shakespeare, ook het edel vuur en den hoogen moed van eenen essex deed te voorschyn komen, en eerbied betoonde voor de schitterende wreedheid van de wydvermaarde, maar grillig heerschzugtige, elizabeth.
Ik wederhou my van myne beginzels toe te passen op het hedendaagsch Engelsch Tooneel; dewyl de lafheid, de beuzelagtigheid, en de nietsbeduidende vertoonmaaking, welke ons hedendaagsch Tooneel aankleeven, de aanmerkingen te vernederend zouden doen worden.
In de voorgaande korte overziening van het oud en hedendaagsch Tooneel, heb ik, met voordagt, my geheel en al onthouden van het oog te vestigen op het Romeinsch Tooneel; dewyl ik my had voorgesteld, uit cicero en anderen, over te schryven een breedvoeriger en byzonderder verslag van de Tooneelvertooningen, welke ten vermaake dienden van dat loshoofdig en verbasterd Volk, ten tyde dat eene heillooze slaapziekte dat ten val neigend Gemeenebest beving. - In de daad, het was eene vergelykende beschouwing van de Romeinsche Zeden, en Romeinsche Tooneelvertooningen, in het gemelde Tydperk, welke my tot de voorgaande bedenkingen aanleiding gaf. - En ik twyfel in geenen deele, of de Leezer zal zeer gemaklyk, in de volgende beschryvingen, trekken ontwaar worden van den bedorven smaak voor verkwistende grootschheid, welke toen ten tyde de lang beroemde Deugd der Romeinen begon over staag te steeken, te gader met de Krygshaftigheid, welke altoos ter onderscheiding diende van de Romeinsche Republiek, en die zelfs het hooggaande getyde van weelde en verzwakkende ongebondenheid, onder de willekeurige Regeering der Keizeren, naauwlyks in staat was geheel en al in den stroom mede te voeren.
In het 698 Jaar der Stad Rome, werd het Tooneel van pompejus geopend door dien volkbehaagenden en na hoogheid staanden Patricier, en vertoonde aan de Liefhebbers des Tooneels een der schoonste Gebouwen ooit gesticht om een ryk en vermogend Volk te onthaalen. Het was gebouwd naar het modél van een Tooneel, 't welk hy te Mitylene gezien hadt, toen hy van den Mithridatischen Kryg terug keerde; het was vercierd met de schoonste cieraaden van Beitel- en Schilderkunst, en van eene zo verbaazende uitgestrektheid, dat 'er 80,000 Aan- | |
| |
schouwers plaats konden vinden. Eenig denkbeeld van de verbaazende grootheid deezes Gebouws kan men vormen uit de tot deezen dag toe zigtbaare overblyfzels.
De vertooningen, daar gegeeven door pompejus, by de opening deezes Schouwburgs, waren van verscheidenerlei aart, en liepen zeer hoog in kosten. Maar, schoon zy veel aantreklyks hadden voor het Volk, ‘beide het groot en klein Gemeen,’ leeren wy uit cicero, dat ze ongeschikt waren om te behaagen aan een verfynden en kieschen smaak. Van de Spelen zelve, en de Tooneelspeelers, geeft die Kunstregter geen voordeelige Schildery: maar was het Romeinsch Tooneel, in deeze byzonderheden, zeer veel agterwaards gegaan; men schynt zich veel moeite gegeeven te hebben (even als heden ten dage by ons in Engeland) om deeze gebreklykheden aan te vullen door veel opzigts baarende vertooningen en Pantomimische spelen.
‘De verbaazende toestel,’ schryft cicero, ‘welke de Tooneelvertooningen vergezelde, nam al het schoon der uitvoeringe weg. Welk een vermaak kon het schenken aan een verstandig Toekyker, als hy duizend Muilezels ten Tooneele zag in het Treurspel Clytemnestra; of geheele Regimenten Krygsvolk, in vreemde wapenrusting gedoscht, in dat van het Trojaansche Paard? Met één woord, wat Mensch van gezond verstand kon een vermaakend onthaal vinden in het zien van een Leger, in slagordening ten Tooneele gevoerd?’
Andere, mindere, soorten van Tooneelvertooningen, ten deezen tyde ter baane gebragt, waren de Osciaansche en Grieksche Klugtspelen. De eerstgemelde, dien naam draagende naar de Osci, een oud Volk van Campanie, van 't welk de Romeinen dezelve gekreegen hadden, schynen van denzelfden aart geweest te zyn met onze allergemeenste Klugten, en bestaan te hebben in laage en de zedigheid kwetzende aartigheden. - Wat de Grieksche Klugtspelen betreft, ten deezen aanziene stemmen de Geleerden niet overeen. Manutius veronderstelt, dat zy van evengemelde Osciaansche alleen daarin verschilden, dat ze in het Grieksch geschreeven waren. Dan het blykt niet, dat men immer Grieksche Spelen te Rome ten tooneele voerde: het waarschynlykste, ten aanziene van deeze Tooneelstukken, is, dat ze bestonden in eene soort van Pantomimen, in navolging van die des Griekschen Schouwburgs.
| |
| |
Men hebbe zich hier te herinneren, dat, in de vroegere tyden van het Romeinsch Tooneel, het de gewoonte was, naa het vertoonen van meer deftige Tooneelstukken, Atellaansche Klugten te speelen. Deeze Klugten, die den naam ontleenden van Atella, eene Stad in Italie, van waar zy eerst in Rome werden ingevoerd, bestonden in een beter soort van geestig- en aartigheden, dan de Osciaansche en Grieksche Klugten en de Pantomimen; zy ontleenden de onderwerpen meest uit het gemeene leeven.
Behalven de Tooneelvertooningen hadt men te Rome Spiegelgevegten van Zwaardschermeren, (gewapend met Zwaard en Schild,) die op het Tooneel ten vermaake der Aanschouweren streeden. Eerlang bragt men dit slag van Barbaarsche tooneelverlustiging tot zulk eene hoogte, dat duizenden van Slaaven, tot deeze Klugt-slachting opgebragt, zomtyds teffens het tooneel vervulden, en in krygsorde tegen elkander geschaard vogten; veele honderden zag men dikwyls, op 't einde van die onmenschlyke Tooneelvertooning, wentelende in hun bloed. - Wanneer zodanige Schouwburg - vertooningen ten vermaak des Volks strekten, wie zal zich dan verwonderen over de Wreedheden van eenen nero of eenen caligula?
Men hadt te Rome desgelyks andere Vegt- en Strydvertooningen op het Tooneel, van welke cicero met welverdiende minagting gewaagt; 'er byvoegende, dat pompejus zelve erkende, dat zy niet beantwoordden aan de moeite en kosten, op welke deeze hem te staan kwamen. - De overige Tooneelvermaaken bestonden in gevegten tusschen Wilde Dieren, die alle voor- en naamiddagen, vyf agter een volgende dagen, vertoond werden; en men moest bekennen, schryft evengemelde Redenaar, dat ze grootsch waren.
Dieren van den wreedsten aart, en allerzeldzaamst, werden, uit alle oorden der Wereld, tot het vertoonen deezer Schouwspelen, te Rome zamengebragt. Dion cassius tekent op, dat niet minder dan 500 Leeuwen gedood werden by deeze Jagtspelen, met welke pompejus het Volk vermaakte. ‘Met dit alles,’ schryft de oordeelkundige en menschlievende cicero, ‘welk een vermaak kan 'er met mooglykheid voor een welgeplaatst en beschaafd hart gebooren worden uit het aanschouwen van een edel Dier, door 't hart gestooten van eenen medogenloozen Jaager? of een van onze eigene soort, wreedlyk verscheurd door een Dier van veel grooter
| |
| |
sterkte?’ - ‘De laatste vertoondag,’ voegt hy 'er nevens, ‘bestondt geheel in het te voorschyn brengen van Olyphanten, die, schoon zy het gemeene Volk, vol verwondering, deeden staaren, 't zelve geen groot genoegen scheenen te verschaffen. In tegendeel, de schriklyke slachting deezer arme Dieren veroorzaakte een algemeen medelyden; dewyl het een heerschend denkbeeld is, dat deeze Beesten eenigermaate deelen in onze redelyke vermogens.’ - Dion cassius, die hierin eenstemmig spreekt met cicero, tekent 'er nevens op, hoe zeer de Toekykers, by die gelegenheden, aangedaan waren over het deerlyk geschreeuw deezer aan t vermaak opgeofferde Dieren.
Zodanig is de Schildery, welke de Romeinen zelve ophangen van hunne Tooneel-vermaaklykheden. - Vermaaklykheden, aangemerkt als gegeeven ten koste van éénen enkelen Mensch, 't welk ons een allerleevendigst denkbeeld geeft van den Rykdom en de Weelde dier groote Stad; maar die, als Volks-schouwburg-vermaaken, ten spreekenden blyke strekken van een mengzel van Grootheid en Barbaarschheid, 't welk eenigermaate elk Tydperk der Romeinsche Geschiedenis kenmerkt, en welke daarom mogen aangezien worden voor hoofdtrekken in het Character van dat wydberoemde Volk.
Ik zal, by dit alles, slegts nog ééne aanmerking voegen; dat, naamlyk, de onbuigzaame Woestheid der onbeschaafde Romeinen, in de ruwe kindschheid der Republiek, en de Barbaarsche buitenspoorigheden, tot welke zy hunne bloedige Spelen opvoerden, toen Weelde en Beschaafdheid haare heerschappy over het Keizerryk gevestigd hadden, ons toonen, hoe zeer tegenovergestelde Uitersten dikwyls in derzelver Uitwerkzelen zamenstemmen; even gelyk de maan de scherpe hoorens niet alleen vertoont by het eerste wassen, maar ook op 't laatst, by het afneemen. En, (om deeze gelykenis voort te zetten,) gelyk die Planeet altoos met den weldaadigsten luister schynt als dezelve op het midden van haaren loopbaan is, zo zyn de Maatschappyen, in den tusschenstand van onkundige woestheid en overmaatige beschaafdheid, bevorderlykst voor Deugd en Maatschappyelyk Geluk. |
|