Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 333]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve over de uitwerkzels der weelde op den Godsdienst.(Overgenomen uit william falconer's Remarks.)
Ten Vervolge van de Proeve, hier boven, bl. 293, enz.
Wy zyn in onze Proeve gevorderd tot het laatste en niet min gewigtig gedeelte; om naamlyk het oog te vestigen op de Uitwerkzels der Weelde op den Godsdienst. Het kan niet in twyfel getrokken worden, dat elke soort van Ondeugd nadeelig moet weezen voor den Godsdienst in 't algemeen; en, daar Weelde met den stempel van Ondeugd gemerktekend is, kan het niet missen of dezelve moet den Godsdienst hoogst nadeelig weezen. Maar verschillende soorten van Ondeugd werken op den Godsdienst op eene verschillende wyze; en de byzondere uitwerkzels van deeze soort zyn hier het voorwerp onzes onderzoeks. Eene groote overmaat van Weelde en Ongebondenheid dunkt my allernaauwst vereenigd te zyn met Ongodsdienstigheid en Versmaading der Godheid. - Athenaeus vermeldt, dat de Cretensen, toen zy hunne spaarzaame en gemaatigde Leevenswyze verlieten, en zich overgaven aan Weelde en Buitenspoorigheid, ongebonden, heiligschendend, en geneigd werden om de voorwerpen van den Godsdienst te veragtenGa naar voetnoot(*). Epicurus zelve, de groote Voorstander van zinnelyk Vermaak, oordeelt cicero dat naauwlyks iets van het | |
[pagina 334]
| |
Bestaan eener Godheid geloofd hebbe; en dat hy alleen de Goden in zyn Stelzel van Wysbegeerte liet blyven, uit vrees van den Atheneren aanstoot te zullen geevenGa naar voetnoot(*): epictetus klaagt, dat epicurus der Jeugd eene Versmaading der Goden hadt ingeboezemd: dionysius halicarnassensisGa naar voetnoot(†) en minutius felixGa naar voetnoot(‡) zagen de Stellingen van deezen Wysgeerigen Aanhang voor Godlochenend aan. Soortgelyke Leeringen zyn, in de tegenwoordige Eeuwe, beweerd door verscheide Schryvers, wier Stelzels van Zedekunde zeer naby ten vollen overeenstemden met het Leerstelzel van epicurus. Het getal, nogthans, der zodanigen, zelfs onder de Voorstanders van den Wellust, die volstrekt het Bestaan der Godheid gelochend hebben, is niet zeer groot; doch hun Stelzel is daarom weinig min bedorven; dewyl zy der Godheid zulke haar geheel onwaardige Eigenschappen toeschryven. Lucretius, zyn' Leermeester epicurus volgende, stelt den Almagtigen voor als geheel ontbloot van alle bezorging der menschlyke zaaken, en volstrekt geen agt slaande op de verdiensten hunner goede daaden, of met mishaagen over hunne snoodheden vervuldGa naar voetnoot(§). Dit gevoelen wordt door plato, met regt, even onteerend voor de Goden gerekend, als de volstrekte verlochening van hun Bestaan. Zodanige begrippen strookten volkomen met de denkbeelden van Gelukzaligheid door de Epicuris- | |
[pagina 335]
| |
ten omhelsd, als bestaande in rust en gemak; en schreeven zy, uit dien hoofde, zodanige hoedanigheden aan de Goden toe. In dit geval, zo wel als in andere, heeft epicurus veele Naavolgers gehad onder de hedendaagsche Wysgeeren. De Stoffelykheid der Godheid is desgelyks eene Eigenschap, zeer natuurlyk daar aan toegeschreeven door de Voorstanders van den Wellust. Dit was het denkbeeld van epicurus, wiens oogmerk strekte om de Godheid zo veel mogelyk te vernederen, en is in laater tyden in Engeland op nieuw voorgesteld. De Leerstellingen en Beginzels, zo van Godsdienst als van Zedeleere, zyn even zeer bedorven door Weelde en Zedebederf. Ik zal het my hier niet onderwinden, alle de gevallen, waarin zulks plaats gegreepen heeft, op te haalen; maar my, met eenige voorbeelden by te brengen, vergenoegen. Een deezer, welke men, in laateren tyde, omhelsd heeft, was, dat 'er niets Goed of Kwaad is, dan het geen voorgeschreeven, of verboden, wordt door stellige Wetten; en dat de Vrees voor Straffe het eenig bedwangmiddel ware voor 's Menschen geestGa naar voetnoot(*). Beide deeze Stellingen waren die van epicurusGa naar voetnoot(†), en zyn, zints zynen tyd, omhelsd door zyne Naavolgers. - De ongerymdheid van de eerste deezer Stellingen is geestig doorgestreeken door montesquieuGa naar voetnoot(‡); terwyl de godloosheid en slegte gevolgen daarvan voor de Zedelykheid, in voorigen tyde, der opmerkinge niet ontglipten. Eene andere Leer, die de allerslegtste gevolgen na zich sleepte voor de Zeden en den Godsdienst, en onmiddelyk door de Weelde wordt ingeboezemd, is, dat Vermaak, en wel lichaamlyk Vermaak, het hoogste goed oplevert; en dat de goedheid van elk ding door deezen maatstaf moet worden afgemeeten. Dit was het gevoelen van epicurus oudtydsGa naar voetnoot(§); en wordt hy, uit deezen hoofde, | |
[pagina 336]
| |
onder andere, te regt beschuldigd als een Bederver van Zeden en Godsdienst beide. Het is hoogstwaarschynlyk, dat de Apostel paulus het oog hadt op de Stellingen van deezen Wysgeerigen Aanhang, wanneer hy ophaalt, en met zo veel strengheids berispt, den Grondregel, zo zeer by hun in zwang, om het tegenwoordig oogenblik te genieten, en in 't genot van louter zinnelyk Vermaak door te brengenGa naar voetnoot(*); bovenal dit in 't eeten en drinken te zoeken, waaraan de Epicuristen in de hoogste maate overgegeeven warenGa naar voetnoot(†). De slegte gevolgen van deeze en andere Stellingen der Epicuristen op de Zeden en den Godsdienst in 't algemeen, worden zeer sterk aangeduid en ten toon gesteld door veelen der oude Schryveren. Polybius vermeldt ons, dat het niet gelooven in eenen Toekomenden Staat, eene der Stellingen door hun beweerd, de Grieken in zulk eene maate bedorven hadt, dat men geene zekerheid altoos kon hebben om op hunne Eerlykheid te vertrouwenGa naar voetnoot(‡). - Epictetus berispt denzelfden Wysgeerigen Aanhang, dat dezelve der Jeugd geleerd hadt, de Goden te veragten, de Regtvaardigheid te versmaaden, geen gevoel van Schaamte te hebben, Ouder- en Kinderpligten te versmaaden, en alle de Betrekkingen die Menschen aan Menschen verbinden. Dievery was by hun geen voorwerp van afkeuring, dan in zo verre dezelve voor ontdekking bloot stondt. Met één woord, deeze beginzels, daar zy alle soorten van misdryven aanmoedigen, worden door epictetus te regt uitgekreeten als verwoestend voor alle DeugdGa naar voetnoot(§). De oude Romeinen begreepen ten vollen de slegte ge- | |
[pagina 337]
| |
volgen der Leerstellingen van de Epicuristen, ten opzigte van den Godsdienst. Fabricius wenschte, dat pyrrhus en de Samnieten de begrippen deezes Aanhangs, wegens de Goden, zouden aankleeven, zo lang zy in Oorlog waren met de Romeinen. Hunne denkbeelden, wegens de Natuur van de Godheid, en de nuttigheid van den Godsdienst voor het Welzyn en den Voorspoed eens Burgerstaats, waren rechtstreeks aangekant tegen die deeze Wysgeeren omhelsden. Dionysius halicarnassensis schryft de meeste rampen, welke het Gemeenebest overkwamen, toe aan de Godloosheid en Veragting der Goden, ten dien tyde heerschende; en hy gewaagt uitdruklyk, dat de Deugd, waar op de Romeinen zich het meest lieten voorstaan, welke bestondt in de stipte waarneeming der openbaare trouwe, grootendeels moest toegeschreeven worden aan de Godsdienstplegtigheden door numa ingesteld, welke, naar aanmerking van dienzelfden Schryver, niet konden missen dezelfde trouwe te wege te brengen in 't gedrag van byzondere PersoonenGa naar voetnoot(*). - Deeze gevoelens strekten zeer om dat Volk met eenen afkeer te vervullen van dien Wysgeerigen Aanhang, welke laage begrippen van de Goden inboezemde, en dezelve beschreef als zich niet bemoeiende met der Menschen bedryven. De gemelde dionysius wil, uit deezen hoofde, den naam van Wysgeeren aan de Epicuristen niet toekennen, en spreekt van hun met de verregaandste veragting en verontwaardigingGa naar voetnoot(†). De voortplanting van dien Aanhang, omtrent den tyd der slooping van het Gemeenebest, wordt door montesquieu gehouden voor een der groote oorzaaken van deszelfs val, als strekkende om die indrukken van Godsdienst, welke de wysheid haarer Grondvesteren ingeplant hadt, te ontwortelen; en die, zo lang zy bestonden, de beste zekerheid opleverden voor de regtmaatigheid in gedrag en handelingenGa naar voetnoot(‡). | |
[pagina 338]
| |
Ter nadere staaving van dit begrip mogen wy aanhaalen het getuigenis van machiavel, dien niemand onder de Bygeloovigen zal rangschikken. ‘Het is noodzaaklyk,’ zegt die Schryver, ‘voor alle Staatsbestuurders, 't zy Koningen, 't zy Gemeenebestregeerders, die hunne Regeering vast en geheel wenschen te bewaaren, zorg te draagen, dat, boven alle dingen, de Godsdienst in de hoogste waarde gehouden worde, en de Plegtigheden van denzelven ongeschonden blyven; want 'er is geen zekerder vooruitzigt van den aanstaanden val eens Burgerstaats, dan dat men den Godsdienst verwaarloosd en veragt ziet.’ ‘En,’ voegt hy 'er nevens, ‘het invoeren van den Godsdienst, door numa, was eene der hoofdoorzaaken van Rome's Grootheid en Geluk.’ Weelde en Zedebederf hebben bykans juist dezelfde uitwerkzels heden ten dage voortgebragt, als in ouden tyde, op de beginzels van Godsdienst. Epicurus is bykans even zeer de Leidsman, zo in bespiegeling als in beleeving, in Engeland, als voorheen in Griekenland, by de Volgers der Weelde; en lucretius verschaft redenen en geloof, of liever het gebrek aan beide, met even gunstigen uitslag in Engeland en Frankryk, als voorheen in Griekenland en Italie. - Hoe veel de minagting, welke men heden ten dage in Engeland betoont voor al het uitwendige van den Godsdienst, de even bygebragte aanhaaling uit machiavel zal regtvaardigen, zal de tyd leeren. De Onsterflykheid der Ziele, en een Staat van Belooning of Straffe naa dit Leeven, is eene Leerstelling, die, hoe algemeen ook onder het Menschdom, in 't gros beschouwd, myns bedunkens, altoos door de Voorstanders van Weelde en Zedebederf tegengewerkt werd. Oudtyds gelieten zich de Leerlingen van epicurus, alle denkbeelden, een Toekomend Leeven betreffende, le veragtenGa naar voetnoot(*); schoon het my twyfelagtig voorkomt, of | |
[pagina 339]
| |
zy het vooruitzigt van 't zelve geheel konden wegweeren. Lucretius zelve, daar hy zich voordoet als dit denkbeeld belachende, en zegt het uit te rooijen, schynt te belyden, dat de bewustheid daarvan natuurlyk is aan den MenschGa naar voetnoot(*), en gereed om boven te komen, op die tyden, wanneer de tugtiging des tegenspoeds den trots en de bedwelming des voorspoeds verminderd, en den Mensch aan zich zelven wedergegeeven, heeft. Dit geeft een sterk vermoeden, als men 't wel opmerkt, dat de bedenkingen, welke in deeze bedaarde oogenblikken bovenkomen, op waarheid en natuur gegrond waren. Hedendaagsch Ongeloof heeft, in dit geval, zo wel als in veele andere, de voetstappen der oude Epicuristen gedrukt; en de Vernietiging der Ziele, naa den dood des Lichaams, wordt thans zo wel voor eene Leerstelling gehouden, onder de Voorstanders des Ongeloofs heden ten | |
[pagina 340]
| |
dage, als zulks immer geschiedde door metrodorus of lucretiusGa naar voetnoot(*). Misschien zou men zich verbeelden, dat Godsdienstvervolgingen weinig of geen plaats zouden vinden by een slag van Lieden, die geheel niet gehegt zyn aan eenige Begrippen of Leerstellingen; die hun best doen om de verpligtingen, daar uit spruitende, het onderst boven te werpen, en die banden te verbreeken, door welken de invloed van den Godsdienst onder het Menschdom bewaard blyft. Maar ik geloof niet, dat de Ondervinding borg staat voor de Stelling, dat zy, die zich gelaaten den Godsdienst te veragten, de meeste Verdraagzaamheid in hunne beginzelen betoond hebben. Epicurus zelve, gelyk cicero ons berigt, maakte geene zwaarigheid om de zodanigen, die van hem verschilden in Wysgeerige begrippen, ook van weinig aangelegenheids, te veragten en te mishandelenGa naar voetnoot(†); en | |
[pagina 341]
| |
aristophanes, die 'er voor uitkwam dat hy allen Godsdienst bespotteGa naar voetnoot(*), was de voorbaarigste in openlyk socrates door te stryken wegens het lasteren van de Goden zyns Lands. De Stad Athene was, ten tyde der Regtshandelinge van socrates, ten hoogsten toppunt van Zedebederf opgesteegen, en boodt den even charactermaatig aangeduiden aristophanes openlyk de hand. Dit Volk weifelde nogthans niet, om socrates, uit hoofde van zyne Godsdienstbegrippen, ten dood te veroordeelen. Soortgelyke voorbeelden verschaft ons de Romeinsche Geschiedenis. Het blykt in geenen deele, dat nero, domitianus, of maximinus, Vervolgers der Christenen waren uit verknogtheid aan, of yver voor, hun eigen Godsdienst. Meer waarschynlyk lieten zy zich aandryven door hun eigen aangeboorene wreedheid, door hun dwinglandschen trots, en de verontwaardiging, gaande geworden door het vermoeden, dat eenigen Leerstellingen aankleefden, door hun niet gewettigd, of eenige Magt erkenden, welke uit die bron niet voortkwam. - Het is desgelyks niet onwaarschynlyk, dat de Deugden zelve der Vervolgden een beweegmiddel opleverden tot vermeerdering der wreedheid, uit hoofde van het stilzwygend verwyt, 't welk de strydigheid tusschen hun gedrag hunnen Vyanden baarde; en, gelyk de Atheners met betrekking tot socrates, verkoozen zy die Deugd te verdelgen, welke zy niet genegen waren te volgenGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 342]
| |
De zodanigen onder de Keizers, wier verkleefdheid aan den Godsdienst, welken zy beleeden, blykt het opregtst geweest te zyn, en wier zedelyk Character het navolgenswaardigst was, betoonden zich minst ter Vervolginge geneigd. Trajanus schynt eenen afkeer gehad te hebben van de Wreedheden, ten zynen tyde aan de Christenen gepleegdGa naar voetnoot(*); hadrianus blykt nog meer gestoord geweest te zyn over deeze strenge maatregelenGa naar voetnoot(†): antoninus pius droeg den Christenen een goed hart toeGa naar voetnoot(‡); en marcus aurelius liet een Bevelschrift ten hunnen voordeele uitgaan, 't geen nog in weezen isGa naar voetnoot(§). Deeze Keizers, die de minste reden hadden, om te denken, dat hun zedelyk Character, by vergelyking, zou lyden, betoonden zich het minst nayverig omtrent de Aanhangers van den Christlyken Godsdienst. | |
[pagina 343]
| |
Heden ten dage kunnen wy ook waarneemen, dat de Begunstigers van Ongodsdienstigheid en Godverzaakerye niet min yveren om hunne Leerstellingen voort te zetten, dan de Voorstanders van Godsdienst en goede Zeden. Iemand zou zich ligt verbeelden, merkt de Heer addison op, dat deeze Lieden, schoon zy in alle andere opzigten te kort schieten by hun die Belydenis van den Godsdienst doen, hun ten minsten zouden overtreffen in deeze byzonderheid, en ontheven zyn van dien eenigen misslag, welke uit eenen onberaaden Godsdienst-yver voortspruit. Doch, in tegendeel, wordt Ongeloof en Zedeloosheid door hun voortgeplant met zo veel drifts en stryds, verontwaardigings en woede, als of 'er de behoudenis des Menschdoms van afhingGa naar voetnoot(*). Deeze onbestaanbaarheid in gedrag levert een sterk vermoeden op, dat die Lieden niet ten vollen overtuigd zyn van de Leer, welke zy voorstaan. Een Man, die vermoedt, dat de gevoelens, welke hy wenscht te gelooven, ongegrond zyn, verlangt een aantal op zyne zyde te krygen; dewyl dit aantal dient om zyne vrywillige begogeling te versterken. Elke Aankomeling, dien hy maakt, is, als 't ware, een nieuw bewys om zyn Geloof te onderschraagen. Het doet hem denken, dat zyne Beginzels de Overtuiging met zich brengen, en schynen hem te meer waarheid, dewyl hy ontdekt, dat ze zo wel met de begrippen van anderen, als met zyne eigene, zamenstemmen. Zodanig zyn, onder veele andere, de Uitwerkzels van Weelde en Zedebederf onder het Menschdom, ten aanziene van de in deeze Proeven behandelde onderwerpen. Indien de redenkaveling, hier gevoerd, juist is, zullen Weelde en Zedebederf bevonden worden nadeelig te weezen voor de Menschlyke Natuure in alle opzigten, en bovenal voor de Verstandlyke en Zedelyke Vermogens. |
|