Men moet zich beminnelyk gedraagen, zwil men bemind worden.
De Natuur is met weinig, zeer weinig, te vreden; maar de behoeften der Weelde zyn onverzadelyk.
Een regtschapen Man blyft zich zelven altoos gelyk, lyd, zucht, en vergenoegt zich met de vrugten van zynen vlyt, hoe kleen zy ook mogen weezen, of met de gaven die hem uit de hand der menschlievendheid en der grootmoedigheid toevloeijen.
Het is de albestierende Voorzienigheid, die het pad van den Worm op zyn blad, en de lotgevallen der Menschen in den kleenen cirkel van hun ydel leeven, aftekent.
Het is God, die het Zandje der Woestyne, even als den Waereld-bol, in weezen houd.
Het is die Voorzienigheid, die de goederen des geluks, met Wysheid, onder de menschen verdeelt.
Vergenoegdheid in ons lot is zo gelukkig, als betamelyk, voor Christenen, die gelooven, dat geen blind toeval, maar eene wyze Goedheid, ja een Vader, alles bestuurt.
Hoe kort is 's menschen leeven op deeze aarde! slegts een stofje op 't groote vak des tyds: de wind stuift het weg, en 't is niet meer! - En wat is dit geheele tydvak, wat alle de Eeuwen der Waereldduuring, by de Eeuwigheid, voor welke de menschen bestemd zyn?
Het is de Almagtige Schepper der Natuur, die, onder alle de verwisselende gedaanten der Waereld, onder alle de vermengde werkkragten der Natuur, de Waereld draagt door zyn Alvermogen, en zelfs geen schaduw van verandering kent.
De gantsche Waereld, met alle haare Voortbrengzelen, zo wel daar, waar eeuwig Ys de Poolen omsluit, als daar, waar loodlynige straalen de getaande Bewooners verzengen, is een heerlyk, een verbaazend, Tooneel van Godlyke Grootheid.
De Mensch is veel grooter dan het voortreflykste Dier; en al wat hem aan Lichaamskragten ontbreekt, kreeg hy dubbel in de grootheid en edelheid van zyne Ziel terug.
Wien kwam het, in de vroegere Eeuwen der Voor-Waereld, ooit in den zin, wanneer hy, hier en ginds, een trotschen Eik, als het cieraad des Wouds, als de aangenaame schuilplaats van den dartien Wildzang, bewonderde, dat die Boom, en eene menigte van zyne ryzende Woudbroeders, eens dienen zoude, om duizende menschen over de schuimende golven te voeren, en nieuwe Waerelden op te spooren?
Wie vormde den Geest des Menschen? wie gaf hem vernuft, aandrift, moed? wie bestuurt zyne kragten, zyne keuze? Is het God niet, die de Aarde en haare Volheid voortbragt?
De voortgang van de wysheid in den menschelyken geest,