| |
Proeve, over het te hoog gevoelen van zichzelven.
Hoewel Zelfliefde eene Gemoedsdrift is, welke zich nooit in een zeer beminnelyk licht voordoet, heerscht zy nogthans zo algemeen in de Wereld, dat het ons betaame, over dezelve met geen grooter maate van strengheid te spreeken, dan wy zelve verdraagen kunnen.
Wanneer wy handelen over zekere Misdryven of gevaarlyke Beginzels, welke wy zelve of niet pleegen of niet omhelzen, staat het ons vry de taal van heftige berisping te gebruiken, zonder gevaar te loopen dat men ons van Geveinsdheid zal beschuldigen. Maar als wy ons uitlaaten over eene Drift, van welke misschien nimmer eenig Mensch geheel en al vry was, moeten wy daarvan spreeken met eene nederige inagtneeming van de broosheid onzer Natuure, of ons te vrede houden met onzen misslag te erkennen, en ons deel te neemen in de algemeene blaam. Eene Verhandeling tegen de Zelfliefde zou anderzins daarvan een belachlyk voorbeeld opleveren.
Maar welk een aandeel van Zelfliefde het Menschdom in 't algemeen te beurt moge vallen, eenigen onzer mogen die zo zeer in zichzelven of anderen ontdekken, dut zy er een nuttig onderwerp voor een Vertoog van maaken, en 'er eene voegelyke gelegenheid uit ontleenen om dezelve te bedillen, bovenal wanneer dezelve tot eene onverantwoordelyke hoogte
| |
| |
loopt, den mensch grommig, ongemaklyk en belachlyk, doet worden, daar hy voldoening en geluk verwagtte.
Zelfliefde kan men tot Zelfbehoudenis t'huis brengen, als de bron uit welke dezelve voortvloeit; een regtmaatig en natuurlyk beginzel, 't welk ons van de wieg tot het graf byblyft, en nooit gelaakt kan worden als het niet vergezeld gaat van oneerlykheid of lafheid. Het is alleen door wettige middelen, dat een Mensch regt hebbe zyn Leeven en zyne Vryheid te verdedigen.
Een tak der Zelfliefde, zeer algemeen in het Gezellig Leeven, bestaat daarin, dat wy onszelven van te veel Aangelegenheids agten, of althans van meer Aangelegenheids dan wy met de daad zyn, en, in gevolge daarvan, anderen te laag stellen; want men hebbe hier in aanmerking te neemen, dat geen Mensch eene Deugd op de lyst zyner Deugden aanschryft dan ten koste van een ander. Alles wordt by vergelyking gewaardeerd. - Hy, die zichzelven zeer verstandig agt, zal zyn Buurman voor een Domkop houden; en niet weinig van het genoegen, 't welk wy uit onzen Rykdom scheppen, ontstaat uit de bedenking, dat de meesten rondsom ons het missen. Zo hoog is ons gevoelen van ons eigen verstand en wysheid, in het beleggen onzer zaaken, en in onze leevenswyze, dat wy ons menigmaal verwonderen, hoe de menschen gelukkig kunnen leeven, als zy niet juist leeven gelyk wy.
Deeze zeer gunstige gevoelens van onszelven, in voorkeuze boven anderen, verschaffen negen tiende van het onderhoud, waarmede men den tyd op de beste Theepartyen kort. Wat zou Juffrouw A anders te zeggen hebben, indien zy niet herinnerde, in welk een elendig Kleed Juffrouw B zich onlangs vertoonde; welk een schraalen Maaltyd Juffrouw C gaf; op welk eene slegte wyze Juffrouw D haare Kinderen opvoedt, en welk eene styve handeling van de Kaart Juffrouw E eigen is? Hoe gereed en natuurlyk verwagt zy, dat wy het bewonderend oog zullen slaan op haare daar tegenovergestelde Begaafdheden of Deugden; haare fraaije Kleeding; haar rykvoorzienen Disch; haar uitmuntend plan van Opvoeding, en bevallig speelen op de Kaart! In 't kort, men mag zeggen dat dit regtstreeksche Dievery is, en dat deeze Dame het goedvindt haare Kennissen van alle derzelver goede hoedanigheden te berooven, om de som van haare eigene te vergrooten. Voor zulk eene Dievery weet ik geen beter verschooning, dan het zeggen: ‘Hy die bestoolen is, en het niet weet, laat hy des onkundig blyven, en hy is geheel niet bekort.’
Dan het is blykbaar, dat, indien de Hooggevoelendheid van onszelven alleen ten gevolge hadt zulke ten toon spreidingen van ydelen Trots als alleen belachlyk mogen heeten, dezelve
| |
| |
als zodanig mogten behandeld worden. Een vry slegter gevolg, egter, vrees ik, is in dit geval te duchten, en grypt maar al te dikwyls plaats. Ik meen eene geschiktheid om anderen te benyden, de verdelgster van geluk; als mede eene om anderen te bedillen, de moeder van duizend valschheden.
Nyd nu is eene drift, welke zo allengskens de ziel vermeestert, en die, eens daarin wortel geschooten hebbende, met zo veel moeite uitgerooid wordt, indien dit ooit geschiedde, dat wy niet te zeer op onze hoede kunnen weezen tegen de eerste bekruipingen, noch te dankbaar aan den zodanigen, die ons de bron daarvan aanwyst, en toont hoe deeze ons kan vermeesteren van eene zyde daar wy het minst verwagten. - Wat Bedilzugt betreft, zonder in aanmerking te neemen dat deeze de onbevalligste is van alle gesteltenissen, komt dezelve het naast van alle aan hebbelyke valschheid. Een Bedilziek Man maakt zeldzaam zwaarigheid iets toe te voegen aan 't geen met de daad waar is; of, indien hy onderrigt worde dat 'er geen waarheid geheel is in het verhaalde geval, zal hy het noode laaten vaaren, en stout zich tegen alle wederspraak verzetten.
Een tweede slegt gevolg in de boven maate Hooggevoelendheid van zichzelven, en de daar aan verknogte hoedanigheid van Bedilzugt, is, dat wy allengskens zo geheel ons laaten wegsleepen om op de zaaken van anderen te letten, dat wy tyd noch genegenheid hebben om op onze eigene agt te slaan. - In de daad, men kan niet verwagten, dat, wanneer wy in 't gedrag van anderen zo veele byzonderheden aantreffen die ons gelegenheid verschaffen om te zegepraalen, wy gereedlyk zullen aflaaten van zulk eene vermaakverschaffende bezigheid. Vanhier is het niet te verwonderen, dat, wanneer wy nooit in onszelven zien dan om goed te keuren, en nimmer na buiten dan om te veroordeelen, onze wysheid in het een en het ander geval zeer twyfelagtig zal voorkomen aan het oog van hem, die zich in een stand geplaatst vindt om onpartydig over beide te oordeelen. - Mevrouw neemkwalyk, van eene zeer oude Familie, en die een groot aantal Verwanten heeft, is zeer verre gevorderd in de kunst om fout by allen te vinden, uitgenomen by zichzelve; en, dewyl haar rang haar den toegang geeft aan veele tafels, ontbreekt het haar nooit aan gelegenheid om haar Talent te werk te stellen. Wat gisteren gebeurde is de stoffe des gespreks voor heden. Het Eetensuur was te vroeg of te laat gesteld; of, 't geen erger is dan beiden, zy kon op zulk een uur niet eeten. De Maaltyd was te ryklyk of te schraal; een gedeelte ongaar, een gedeelte te gaar; de schotels waren niet goed geschikt, of werden te schielyk afgenomen; 'er verliep te veel of te weinig tyds tusschen de aanregtingen; het Naageregt was kostbaar, doch zonder smaak in de keuze; het Gezelschap was geheel
| |
| |
niet van haare verkiezing, en zy verwonderde zich dat zekere Lieden aan hun tafel andere Lieden vroegen, als zy wel wisten dat zommige Lieden in zulk Gezelschap niet verkoozen te zyn. - De Koffy was slegt, de Thee koud, zy zou het nooit in de gedagten durven neemen om haar Gezelschap zulk een Avondmaaltyd op te disschen; om niet te spreeken van de Kaarten, die blyk droegen van meermaals gebruikt te zyn, en dat men om zeer klein geld speelde. - Wanneer alle deeze byzonderheden hairfyn zyn uitgeploozen, krygen de Kleederen van het Gezelschap eene beurt, en niets kon men slegter bedenken. - Nogthans, met al deeze bedreevenheid om misslagen by anderen te vinden, ziet Mevrouw neemkwalyk niet, dat haare eigene veel verbeterings noodig hebben, en dat zy het zelden onderneemt om anderen te overtreffen, zonder deswegen op haare Vrienden dubbel wraak te neemen.
Naardemaal het openbaar is, dat zulk eene gesteltenis, op Hooggevoelendheid gegrond, tot Nyd aanleiding geeft, is het zeer te verwonderen, dat een redelyk Schepzel eene drift botviert, niet alleen haatlyk in zichzelve, maar zo lastig voor den geenen die 'er zich door laat plaagen. - Kon het goed gevoelen van onszelven, van 't geen wy doen, of wat wy bezitten, bepaald worden binnen behoorlyke perken, het zou misschien nu en dan zich lugt geeven door een weinig schadeloozen trots uit te dampen, doch in 't einde strekken om ons eene wel te vredenheid en vergenoegdheid te bezorgen; het zou onderstand aan den armen, en troost aan den vlytigen, verschaffen: en 'er valt geen twyfel aan, of veel redelyke opbeuring is 'er te ontleenen uit de beschouwing van den dikmaals ongelukkigen toestand der Ryken, der Magtigen, der Wellustigen, wanneer men dien vergelykt met den staat der zodanigen, die in eene vreed- en deugdzaame onbekendheid leeven, vry van de zorgen des Rykdoms, vry van de gevaaren der Wereldlyke Hoogheid, vry van de dwaasheden der Ligtzinnigheid. - Maar, wanneer wy dit bedrog zo verre uitstrekken, dat wy ons eigen gevoelen ten maatstaf gebruiken van alles wat welvoegelyk is, zullen wy het niet laaten berusten by ons alleen belachlyk aan te stellen; maar, door een nydig, te onvrede en bedilzugtig, gedrag, onze leevensdagen verbitteren, en de rust van anderen stooren. En zulk eene gesteltenis loopt zo rechtstreeks aan tegen Geluksbevordering, dat wy, waar wy dezelve aantreffen, vast mogen stellen, dat wy de ongelukkige vereeniging zien van een zwak hoofd met een slegt hart. Geen Mensch is zonder grootschheid; doch grootschheid in kleine dingen, in zaaken die ons niet betreffen, is een zeker kenteken van gebrek in verstand.
Schoon wy opregt moeten bekennen, als wy ons eigen hart
| |
| |
onderzoeken, dat de meeste Menschen een veel hooger gevoelen van zichzelven hebben, dan zy verdienen, geloof ik nogthans, dat de nette uitgestrektheid van dat gevoelen, en hoe veel 'er van mag afgenomen worden, voor geen mensch te bepaalen valt.
Eenig licht kan hier over verspreid worden door aan te merken hoe de Menschen doorgaans gewoon zyn een Ongelyk, hun aangedaan, te schatten; in dit geval, men moet het bekennen, dwaalen zy zelden in het te laag te stellen. Het is dit Zelfbedrog, 't welk de Menschen zo gramstoorig maakt, wanneer 'er praatjes ten hunnen nadeele verspreid worden; in de Geregtshoven treffen wy keurlyke voorbeelden biervan aan, in de schaden, welke de Klaager wegens eene Belediging opgeeft, 't zy deeze daadlyk of ingebeeld is. Deeze gaan dikwyls zo wyd en verre het Ongelyk te boven, dat 'er weinige gevallen zyn, waarin de Klaager voldoening erlangt geheel overeenkomstig met zyne verwagting. Ik herinner my een geval van een Heer, die een Boekdrukker in regten vervolgde, wegens de uitgave van een Libél, smaalende op zyn byzonder en openbaar Character. Hy begrootte het nadeel, hem toegebragt, op Tienduizend Ponden Sterling; maar zo wyd verschilde het gevoelen des Regters van 't geen hy wegens zichzelven dagt, dat hem niet meer dan Honderd Ponden Sterling werden toegeweezen: en misschien zou, indien ons denkbeeld van onze aangelegenheid en verdiensten kon gebragt worden tot een vraagstuk op deeze wyze te bepaalen, het dikwyls gebeuren, dat het honderdste gedeelte van onze verdiensten ons slegts werd toegekend.
Van Beledigingen spreekende, mag ik hier aanmerken, hoe het niet onaartig is op te merken, met welk eene greetigheid elk het Ongelyk, hem aangedaan, vergroot. Heeft hy door bedrog van anderen schade geleden, hy heeft meer geieden dan ooit iemand leedt; is hem schade door ongeluk overgekomen, dat ongeluk was het zeldzaamste 't geen ooit iemand trof. Zyne Kwaalen zelve geeven voedzel aan de drift van ydelen trots. Zyn Jicht was geweldiger, zyn Koorts gevaarlyker, zyn gebrooken Been bezwaarlyker te zetten, dan hy immer van een ander hoorde. Zo zeer zyn zommige Menschen 'er op gesteld om over dergelyke toevallen, hun overgekomen, uit te weiden, dat zy 'er groot vermaak uit ontleenen, en denken het aan anderen te schenken.
Zich te verbeelden dat de Wereld zich onzer zeer aantrekt, is geen ongemeen zwak uit Hooggevoelendheid hervoortkomende. Een Kruier vroeg zyn' Medekruier, wat de Wereld van zyn aanstaand Huwelyk dagt? Deeze belangstelling in het gevoelen der Wereld is slegts eene soort van Gemaaktheid; want zeer weinige Menschen bekreunen zich, met de
| |
| |
daad, over het gevoelen der Wereld, in eenige zaak, welke zy met ernst begeeren; en de Wereld staat in zo verre met hun op gelyken voet, dat zy nimmer eenige bezorgdheid ten aanziene van haar gevoelen toonen, zonder de kwelling van eene teleurstelling.
Van alle Menschen zyn Dichtenlyke Minnaars 'er meest op gesteld, dat de Wereld deel neeme in het wél slaagen hunner Liefde. Zulks brengen zy tot het uiterste, dat zy de onbezielde Schepping 'er in willen doen deelen. Slaagt zulk een Minnaor niet by zyne Schoone, dan moeten niet alleen de Vogels ophouden van zingen; maar de Zon niet meer schynen, de Rivieren niet langer stroomen, en de ruischende Beekjes droog worden, tot dat een lachje van zyne Beminde daaraan weder kragt geeve.
Over het geheel voegt het ons, wanneer wy een goed gevoelen van onszelven koesteren, even gunstig van anderen te denken, die alle deeze verborgene hoedanigheden kunnen bezitten, uit welke onze Zelfbewondering ontstaat.
Verschil van begrippon en gedrag in kleine zaaken, is beneden de opmerking van een verstandig Man, die zyne goedkeuring of berisping bewaart voor bedryven, meer voegende aan de Waardigheid zyner Natuure, en belangryker voor zyn Geluk. |
|