Dwaaze trots van Lodewyk den XIV, Koning van Frankryk.
De opgeblaazen Hoogmoed van lodewyk den XIV deedt hem, met een greetig oor, de veleiende lofspraaken zyner Hovelingen indrinken; en, tot schande der Fraaije Letteren, ontbrak het niet aan lieden van de uitmuntendste begaafdheden, die deezen Afgod wierook toezwaaiden. - Lodewyk benoemde racine en boileau om de Geschiedenis zyner Regeeringe te beschryven. De Steden, die deeze roem- en oorlogzugtige Monarch in het jaar der aanstellinge deezer Leevensbeschryveren belegerde, vielen hem meest alle onmiddelyk in handen: maar geen der twee Koninglyke Geschiedschryvers hadden den Vorst op deezen Krygstocht vergezeld.
Zyne Majestelt, terug gekomen, betoonde zyne verwondering over hun gebrek aan nieuwsgierigheld, om de groote Gebeurtenissen te zien, welke zy zouden beschryven. - ‘Hoe!’ voerde hy hun te gemoet, ‘verlangde gy geen Beleg te aanschouwen? De Reis was niet verre.’ - ‘Sire!’ antwoordde boileau, ‘onze Kleermaakers konden niet ras genoeg werken: wy bestelden by hun eenige Krygsmans-Kleeding, om voeglyk in het Leger te verschynen; doch, eer dezelve t' huis gebragt waren, hadt uwe Majesteit de belegerde Steden reeds bemagtigd.’
Dit antwoord werd zeer gunstig door den Koning opgenomen; die hun egter te verstaan gaf, dat hy by eenen aanstaanden Veldtocht hunne tegenwoordigheid te gemoete zag. - Twee Dichters, een Leger volgende, ten einde zy ooggetuigen mogten weezen van Veldslagen en Belegeringen, zonder anders eenig deel in den Kryg te neemen, is zeker hoogst belachlyk; en de toebereidzels tot hunne Reize, en de wyze waarop zy die volbragten, werden welhaast het onderwerp van veel boerts en spots.