| |
De twee heldinnen, of de offerande van liefde en deugd,
Eene Zedelyke Vertelling.
(Uit het Fransch.)
Drie Jaaren waren 'er verstreeken, zints de Graaf de marlines getrouwd was aan de Erfgenaame van den Huize van thomont. De Ouders van wederzyden hadden tot dit Huwelyk beslooten, enkel om een einde te maaken aan de twisten, welke langen tyd die Familiën verdeeld hielden, en om hunne groote Goederen in dat Paar te vereenigen. Hun wederzydsche smaak hadt men, diensvolgens, niet in agt genomen; en egter leefden zy in de volmaaktste Huislyke Eensgezindheid.
De Graaf de marlines was, in de daad, een van die goedaartige Characters, welke ieder inneemen, en matilda de thomont, gevormd door de Bevalligheden en de Tederheid zelve, kon, naa drie Jaaren getrouwd geweest te zyn, niet begrypen, wat nuttigheid er in stake, om de Liefde tot een Egtgenoot als een Pligt voor te schryven.
Marlines Liefde evenaarde die van matilda; dan te vergeefsch deedt hy alle poogingen om eene heimlyke kwelling te verbergen, die, zyns ondanks, maar al te blykbaar was, en strekte om de hartlyke genegenheid van matilda te verdubbelen. Dikwyls ontglipten hem ongewillige zugten; veelmaalen zogt hy de eenzaamheid, in het diepst van een digt bygelegen bosch wandelende; doch, op het eigen oogenblik dat matilda verscheen, vloog hy haar te gemoete, en poogde, door de tederste omhelzingen, alle vermoedens, welke zy mogt hebben opgevat, te verbannen. Langen tyd dagt zy dat zy zelve de oorzaak was van deeze mymeringen; niet kunnende begrypen, dat eene gelukkige en vergenoegde Liefde uitwerkzels kon te wege brengen welke zy niet gevoelde.
| |
| |
Op zekeren dag, om haaren Man te verrassen, zich verborgen hebbende agter een digt boschje, langs een pad 't welk zy wist dat hy langs zou komen, hoorde zy hem deeze woorden, vergezeld van traanen, uitboezemen; Hoe ongelukkig is myn lot! In 't midden van den overvloed, bemind door de beminnelykste der Vrouwen, die ik zo gelukkig tragt te maaken als in myn vermogen is - en nogthans, ik zelve - ik kan niet gelukkig zyn.
Matilda, van agter het bosch te voorschyn treedende, en marlines omhelzende, riep uit: ‘Gy kunt niet gelukkig zyn? ô Hemel! zeg, zeg my wat ik doen kan om uw boezemsmert te lenigen. - Zeg my wat opofferingen gy van my vordert. Geene zyn 'er, myn leeven niet uitgezonderd, of ik ben gereed die toe te brengen.’ - Marlines, versteld op deeze onverwagte ontmoeting en aanspraak, overlaadde haar met liefdesbetuigingen, en verzogt haar bedaard te willen weezen. - Beevende vroeg matilda, ‘of zy de onschuldige oorzaak van zyn lyden niet ware?’ - Neen, sprak hy, gy alleen zoudt myn leedweezen kunnen verzetten, was hetzelve niet van zodanig eenen aart, dat geen hulpmiddel herstelling kan aanbrengen.
Matilda werd nu door zwaarmoedigheid aangegreepen. Zy verweet den Graaf, dat hy in haar dat vertrouwen niet stelde 't geen zy verdiende. Waarom, sprak hy, zoudt gy wenschen, dat ik u zwaarigheden mededeelde, die alleen de myne behooren te weezen en te blyven. - ‘Smert verdwynt ongevoelig door mededeeling: en ben ik niet verzekerd van uwe Liefde? Waar voor kan ik dan schroomen? Spreek, bid ik u; uw stilzwygen valt my zwaarder dan de hardste waarheden, welke gy my kunt openbaaren.’ - By onze Liefde! smeek ik u, eenige paalen aan uwe nieuwsgierigheid te zetten. Deeze is heilloos geweest voor menig eene Vrouw van eenen al te gevoeligen aart. - ‘Gy doet my beeven: en waar over kan myne kieschheid zich ontrusten? Verzeker my, dat gy my bemint, en vrees my niet te bedroeven.’ - Maar ach! indien deeze heilloze vertrouwende mededeeling u leerde, dat gy eene Mededingster hadt? - ‘Geene zwaarigheid; schoon gy eene Mededingster boven my stelde, zal ik egter niets vreezen. Gy bezit een edel hart, en myne nimmer ophoudende genegenheid zal u in 't einde leeren haar te vergeeten.’ - Ach! myne aanbiddelyke Vrouw! hoe uitsteekend is uw gedrag, Ik wil u alles verhaalen. Een langer stilzwygen zou niets anders zyn dan u verraaden.
‘Ik bemin u, dierbaare matilda! met de tederste genegenheid; maar vóór dat onze Ouders, buiten ons weeten, tot onze gelukkige Huwelyksvereeniging beslooten, hadden Liefde, Deugd en Schoonheid, tegen myn hart zamengespannen. Ik beminde, zonder hoope, een Voorwerp; dit is de plaag
| |
| |
myns leevens; dit poog ik te vergeefsch uit myne gedagten te zetten.
Ik gevoelde de kragt der Liefde niet vóór dat ik myn achttiende Jaar bereikt hadt. Een myner Vrienden, die in Provence zou gaan trouwen, schreef my, om, te dier gelegenheid, eenige Juweelen voor hem te koopen. Ik begaf my na een Juweliers Winkel, en terwyl ik over den prys der uitgezogte Juweelen handelde, tradt de Dogter des Juweliers te voorschyn. Ik voelde my getroffen door haare Zedighei en Schoonheid; en eenige woorden, welke zy met haaren Va der wisselde, namen myn geheele hart in. Haare stem, haare houding, haare vlugge beweeging, hadden iets betooveren De Natuur heeft het ongetwyfeld zo bestemd, dat elk Man voelig zou zyn voor zeker byzonder soort van Schoonheid. Schooner Vrouwen dan sophia had ik gezien; doch geene derzelve den indruk op my gemaakt dien ik toen gevoelde. Het kon niet feilen, of zy moest de, op myn gelaad zigtbaare, aandoeningen van myn hart bemerken, en, bloozende met eene ongemaakte bevalligheid, ging zy heenen. Met moeite maakte ik my van daar weg. Het beeld van sophia volgde my waar ik ging.
Menigmaal vervoegde ik my aan haars Vaders Winkel, onder voorgeeven van meer Juweelen te moeten koopen. Ik maakte eenigzins kennis met haare Moeder, en was verrukt over al het braave, 't geen ik in dit Gezin zag.
Tot dus lang had ik sophia nimmer dan in 't byzyn van haare Ouderen gezien; doch op zekeren dag verscheen het gelukkig oogenblik, dat zy alleen in den Winkel was. Ik trad 'er beevend in. Zo ras zy my zag, scheen zy ontsteld, en voegde my met een stamelende stem en neêrgeslaagen oogen toe, dat haare Ouders niet t'huis waren. - Bekoorlyke sophia! zeide ik, 't zyn uwe Ouders niet die ik zoek. Gy zyt het alleen - gy, die my beroofd hebt van myne rust, van myne vryheid - gy, zonder wie ik niet kan leeven! “Het doet my geweldig aan,” antwoordde sophia, “dat ik de oorzaak geweest ben van zo veel onrusts; naardemaal het niet in myn vermogen is, die weg te neemen.” - Ach! sophia! gy alleen kunt ze wegneemen. Zeg my enkel, dat myne Liefde u niet mishaagt, en ik zal my de gelukkigste der Stervelingen rekenen. - “Uwe Liefde! ach, myn Heer! jong als gy zyt, en gevormd om de schoonste Vrouw van uwen eigen rang te behaagen, kan ik my nimmer verbeelden, dat gy in ernst zoudt denken om een Meisje in myne omstandigheden.” - Rang, myne sophia! is niets. Natuur en Liefde kennen geenen anderen dan Deugd en Schoonheid. Gy bezit deeze; gy zyt geschaapen om over een eerlyk hart te heerschen. - “Ach, myn Heer! in uwe jaaren mag iemand de voordeelen der Wereld versmaaden.”......
| |
| |
Neen, sophia! gy zyt de eerste die my geleerd hebt dat ik een hart bezat; enik ken myn hart al te wel, om u niet te zweeren, dat deeze gevoelens nimmer zullen verdoeven. - “Ik geloof, gy spreek opregt, en ik wil u met gelyke opregtheid antwoorden. Ik beken, dat gy my, zonder hoogmoedig te zyn, zoudt doen wenschen, dat myn rang gelyk was aan den uwen, of dat uwe leevensömstandigheden gelyk waren aan de myne. Maar, dewyl deeze omstandigheden onveranderlyk zyn, zie ik, met smert, de noodzaaklykheid, waarin wy ons bevinden, om volstrekt van elkander af te zien. Ik heb beslooten, nooit eene drift aan te moedigen, die myne Eer zou bevlekken, of uwe Fortuin bederven. - Vaarwel, myn Heer! wy moeten elkander vermyden.”
Op dit zeggen riep sophia iemand in den Winkel, en begaf zich, deezen ylings gekomen zynde, na binnen; maar ik bemerkte, niettegenstaande haar schynbaar vast besluit, eenige tekens van ontroering, eenige traanen, welke zy niet kon verbergen. Ik verliet een oogenblik daarna den Winkel, vol hartzeer.
Zinits deezen tyd schuwde zy allen ommegang met my. Vrugtloos waren alle myne poogingen, tot dat ik, op zekeren dag, vernam, dat zy met haare Moeder na een Bal zou gaan, ter gelegenheid van het Huwelyk van een haarer Vriendinnen, de Dogter van een zeer ryken Goudsmit. Dit was een Feest waar op de Vader alle Persoonen van aanzien, voor welke hy werkte, genoodigd hadt, zo als dit te Parys de gewoonte is. Ik wist te bewerken, dat de Marquis de *****, daar verzogt, my op die Party zou medeneemen; doch zonder hem iets in 't minste van myne oogmerken te zeggen. De Gastheer ontving ons met eene gulle verwelkoming, en ik kon niet nalaaten op te merken, dat de ongemaakte vrolykheid, de heusche zeden, en het gezond verstand, welke in deeze zamening heerschten. verre te schatten waren boven het air van grootheid, zonder weezenlyke waardigheid, en de onverstaanbaare brabbeltaal van 't geen men een gezelschap naar de groote Wereld noemt.
Welhaast ontdekte ik sophia in den kring. Ik naderde haar, onder begunstiging van myn masker; en het eerste oogenblik, dat ik met haar in vryheid kon spreeken, aangrypende, beschreef ik haar al het lyden, 't welk ik had moeten ondergaan, zints zy my geboden hadt haar te vergeeten. Beveel my, zeide ik, wat in myn vermogen is, ik zal gehoorzaamen. Is het dan zulk eene misdaad u te beminnen? Kan de strengste Deugd zich gebelgd rekenen over eene stille hulde? De grootste Monarchen hebben geen gebied over de harten. U vergeeten, sophia! nooit. Te vergeefsch zoekt gy, als ik u volg, onverschilligheid en versmaading te vertoonen. Te vergeefsch wendt gy, als myne oogen de uwe ontmoeten, de uwe vol toorn terugge. - “Ach,
| |
| |
myn Heer! hoe verre is myn hart vervreemd van zulke harde gevoelens, als gy my toekent. Gelukkig zou het voor my weezen, indien ik zulks met de daad kon doen.” - Wat zegt gy, myne bekoorlyke sophia! Ik ben dan zo hoogst gelukkig, dat ik u dezelfde gevoelens inboezemde! Doch waarom ontvlugt gy my dan? - “Om dat ik dit verschuldigd ben aan uw geluk; wy kunnen nimmer vereenigd worden.” - Liefde heeft grooter wonderen gewerkt, dan dit. Ach! indien de tederste aanhoudingen, indien de verdeeling myner Middelen, deeze Vooroordeelen maar konden te boven komen.....
Op deeze woorden, Middelen en Vooroordeelen, gaf so phia my een strengen opslag van 't oog, met byvoeging: “Ver staa ik u regt? Wilde gy de laagheid hebben van die Snoodaarts, die nimmer onze Sexe naderen dan met oneerlyke oogmerken? Welk een denkbeeld moet gy u van my gevormd hebben, indien gy u kunt verbeelden, dat ik aan uwe vernederende giften zou geeven 't geen ik aan uwe deugden zou weigeren.” - Ach! riep ik uit, op welk een grond beschuldigt gy my van het koesteren van zulke vernederende denkbeelden? Indien ik aanbiede myne Middelen met u te deelen, het is met den tytel van Vrouw aan den vuurigsten der Minnaaren. - “Ach neen, dit kan nimmer gebeuren; ik zou den Man, dien ik bemin, in onheil dompelen.” - Behandel my met zo veel gestrengheids als het u behaagt, doch schryf my nooit zulke onwaardige gevoelens toe. Ja, zeg my, op dit oogenblik, dat gy de myne wilt weezen; dan zal ik, op morgen, de toestemming uwer Ouderen vraagen, en u trouwen in spyt van de myne.
Vreugde scheen te tintelen in sophia's oogen; doch dit duurde eene zeer korte poos. Een droefgeestig mymeren volgde, en eenige traanen siepen langs haare bevallige wangen. Eindelyk, een verdrietig stilzwygen afbreekende, verzogt zy my eene maand tyds tot het overweegen van deezen gewigtigen stap; als mede, dat ik, op dat zy tyd mogt hebben, noodig tot het bedenken der gevolgen van zulk een ongelyk Huwelyk, geduurende dien tyd haar geheel zou vermyden. “Geloof my,” voegde zy 'er nevens, “'t geen ik verzoek is met de daad noodig tot uw geluk!” Deeze woorden, aan welke ik eene uitlegging gaf gunstig voor myne hoope, bewoogen my haare begeerte toe te staan, en ik begaf my den volgenden dag na het Land.
Nooit werd de afweezigheid van het Voorwerp der vuurigste Liefde aangenaamer gesleeten. Ik twyfelde niet, of het einde van het gestelde tydperk zou het begin myns geluks zyn. Drie weeken waren 'er verstreeken, en ik telde de uuren, die onze vereeniging vertraagden, toen ik deezen Brief ontving.’ - De Graaf gaf den Brief aan matilda over, en
| |
| |
verzogt haar dien te leezen; dewyl de inhoud hem te zeer ontroerde. De Brief was in deeze bewoordingen:
‘De Offerande, welke ik verschuldigd was aan den edel, moedigsten der Mannen, is nu volbragt. Uwe Liefde was op het punt om u in het verderf te storten, en myn leeven lang zou ik reden gehad hebben om myzelve te beschuldigen als de oorzaak van dat bederf. Ik had alles van myzelve te vreezen; nog een weinig, en mogelyk was ik uwe medepligtige geworden. Maar, by de heilige beginzels van den Godsdienst! van de twee middelen, welke overschooten om u van my te verlossen, mogt ik misschien den dood gekoozen hebben boven den stap door my genomen. - Hoe veel tederheids gy voor my moogt gevoelen, twyfel ik of die myne tederheid voor u kan evenaaren. Ik heb in twyfel gestaan, of ik deeze verklaaring wilde afteggen. Doch, indien dezelve aan den eenen kant uwe smert verdubbelt, geeft dezelve, aan den anderen kant, u een voorbeeld van de pligten, die de Eer vordert. Zodanig een Huwelyk, als gy beslooten hadt aan te gaan, zou u met uwe Familie overhoop geworpen, en een onverzoenbaaren haat tegen u verwekt hebben. En met welk een gelaad zoudt gy hebben kunnen zien, dat ik het voorwerp was van de versmaading uwer Bloedverwanten? Zouden wy onbewoogen hebben kunnen blyven op de bedenking, dat wy de bron waren van eene onbeschryflyke smert voor eene eerwaardige Moeder, en misschien de oorzaak van haaren dood? Want die smert, schoon dezelve den wortel hebbe in verouderde vooroordeelen, hoe ongerymd ook, is gevoeliger treffend, dan die, welke ontstaat uit weezenlyke ongelukken in het menschlyk leeven. - Uwe Oomen, van wier groote Goederen gy nu de éénige Erfgenaam zyt, zouden hunne gunstbetooningen van u afgewend en besteed hebben aan andere Bloedverwanten. - Gy zoudt uzelven gestort hebben in veelvuldige elenden, en ik droeg by myzelve om, de misdaadige bewustheid, dat ik de bewerkster ware van uwe rampspoeden, door my te bedienen van eene weinig beredeneerde Liefdedrift. - Misschien zou die drift u in staat gesteld hebben, om, in de eerste jaaren onzer
Egtverbintenisse, deeze onhellen te draagen; doch de Schoonheid verdwynt, en, daar de drift verkoelt, blyft de kragt der vooroordeelen werkzaam. Ja, genomen, dat gy, tot uwen dood, boven die vooroordeelen verheven bleeve, uwe Kinderen zouden die sterkte van geest niet bezitten. Zy zouden reden vinden baare Moeder te verwyten dat zy de edelheid van hun bloed bezoedeld hadt. - Gy denkt te regtmaatig om deeze vooroordeelen niet in 't zelfde licht te beschouwen als ik doe; maar, hoe belachlyk ze ook weezen mogen zy heerschen met een algemeenen
| |
| |
invloed; en de verstandige Man, die dezelve wraakt, is niet min verpligt dezelve tot eene regelmaat zyns gedrags te neemen, dan de dwaas, die dezelve toejuicht.
Een Persoon van myn eigen rang hadt my zints lang ten Huwelyk verzogt. Ik agtte hem, maar kon hem niet liefhebben; en myn hart was geheel afkeerig van dus eene Huwelyksverbintenisse. Myne Ouders, die alleen myn geluk wenschten, en die bemerkten hoe weinig ik neigde om de aanzoeken van deezen jongeling in te willigen, deeden niets om my te dwingen. - Gy hadt Parys niet verlaaten of ik verschafte deezen gelegenheid om zyn aanzoek te vernieuwen. Hy greep dezelve greetig aan, en ik verheugde hem door een onverwagt gehoor aan zyne vernieuwde Liefdesverklaaringen te verleenen; dan, niet in staat om te veinzen, lag ik myn geheele hart voor hem bloot. Ik erkende, dat ik die Liefde niet voor hem gevoelde, welke zyne Liefde voor my zo regtmaatig verdiende. Ik voegde 'er by, dat, indien hy zulke gunstige denkbeelden van my vormde, welke hem hoope gaven, dat myne gestadige inagtneeming van mynen pligt, en dankbaarheid voor zyne toegenegene bejegeningen, my met de gevoelens, zyner kieschheid meer waardig, zoude vervullen, ik gereed was hem myne hand te geeven. De Jongeling, die my op het sterkst beminde, greep deeze hand, bevogtigde dezelve met traanen van vreugde, geleide my tot myne Moeder; en, niet in staat zyne blydschap te bedwingen, riep hy uit: Zy is de myne, indien gy het toestemt! En hierop werd het Huwelyk bepaald.
Thans begaf my myne sterkte van geest. Vyftien dagen bragt ik door in zwaarmoedigheid, welke my bykans het leeven kostte. Ik zegepraalde in 't einde; en op gisteren zwoer ik trouwe aan mynen Egtgenoot: eene trouwe, die niet dan met den dood kan eindigen.
Ik weet hoe zwaar deeze slag u zal treffen; maar dezelve was onvermydelyk: en het is misschien de uiterste pooging waar toe zich de Liefde in staat bevondt. - Had ik u bemind om myzelve alleen, ik zou, zonder twyfelen, uwe aanbieding hebben aangenomen; doch ik ben op niets, dan uw geluk, bedagt geweest. Myn hart juicht over deeze zegepraal, terwyl het nog diepgaanden weedom gevoelt; doch ik lyde meer door het denkbeeld van uwe smerten, dan over myne eigene.
Vaarwel, myn Heer! Gedenk aan de heilige Verbintenis, in welke ik getreeden ben. Deeze is onherroepelyk. - Gedenk aan 't geen gy verschuldigd zyt aan uzelven, aan uwe Familie, en aan de Wereld. - Uwe hoogagting voor my zal my altoos dierbaar weezen!’ - -
| |
| |
Naa dat matilda deezen Brief geleezen hadt, hernam de Graaf de verdere ontvouwing. Gy ziet de oorzaak van die droefgeestigheid, welke zo langen tyd de gelukkigste oogenblikken van de zamenleeving met u stoorde. De Brief, door u geleezen, gaf my een zo geweldigen schok, dat ik een etmaal lang buiten myne zinnen was. Ik viel vervolgens in eene slaapaiekte, die eenige dagen duurde. Natuur en Jeugd egter kwamen deeze ongesteldheid te boven, en het eerste gebruik, 't welk ik van myne herstelde kragten maakte, bestondt in deezen Brief te zoeken en te herleezen. Toen schreide ik voor de eerste keer, en schreide overvloedig. Ik schreef aan sophia; doch zy zondt myn' Brief ongeopend terug, met deeze woorden ophet opschrift: ‘Ik zal nimmer een van uwe Brieven openen. Uwe verwyten zouden myne gevoeligheid gaande maaken; doch nimmer berouw kunnen verwekken. Indien gy eenige Vriendschap voor my hebt, zult gy alle gelegenheden om my te zien zorgvuldig vermyden. - Vaarwel. - Vergeet my.’
Veelvuldige middelen heb ik beproefd om haar weder te zien; doch te vergeefsch. Intusschen sleet ik een kwynend leeven. Myne Moeder, die vreesde dat ik kwynend in myne Jeugd zou verwelken, spoorde my steeds aan om in 't Huwelyk te treeden. Langen tyd wederstond ik haare aanmaaningen. Zy prees my u op het sterkste aan. Zy weidde uit over alle uwe voortreflykheden. In uw Character verbeeldde ik my eene gelykvormigheid te bespeuren met dat van sophia, en ik schepte hoope dat gy een middel zoudt weezen ter verdryving van myne boezemsmerte. Wy trouwden. Myne tederheid beantwoordde aan myne hoope; maar gy deelde die met sophia. De Hemel is myn getuigen! gy zyt my waardiger dan het leeven: in u vind ik eene Vriendin; en 'er is niets of ik zou het voor uw geluk willen opofferen: en zal ik alles aanwenden om sophia te vergeeten.
‘Doch waarom zoudt gy haar vergeeten?’ viel hem matilda in de reden. ‘Zulks zou eene ondankbaarheid weezen. Ik vorder dit niet. Ik bemin, ik eerbied, deeze uitsteekende Vrouwe. Ik wenschte haar te kennen, om haare Vriendschap te verzoeken. Bedwing u niet langer. Spreek my menigmaal van sophia. Boezem uw leedweezen voor my uit. Ik zal de eerste weezen om eene Liefde, zo zuiver en een beter lot waardig, te pryzen!’
Liefde lag deeze taal matilda in den mond, en de diepdenkendste Wysbegeerte zou geen beter rigtsnoer des gedrags haar hebben kunnen voorschryven. De Driften neemen door bedwang in sterkte toe. Gelyk aan een vuur, smeulende onder de assche welke hetzelve bedekt, is het noodig, de Driften lugt te geeven, om ze te verzwakken. Eene Mededingster te vervolgen is het middel niet om haar beeld uit de gedagten des Minnaars te bannen. Dit strekt alleen om haar te ver- | |
| |
dedigen, en hem met voortduurende gehegtheid aan haar te verbinden. Maar ten haaren voordeele te spreeken, deel te neemen in alles wat haar betreft, dient om de agting te winnen van den Lyder dien men wil geneezen. Het strekt om hem met vertrouwen op zynen Geneesheer te vervullen, vriendschap en dankbaarheid te kweeken; met één woord, om, zonder stryd, over den vyand te zegepraalen.
Welhaast hadt de Gravinne hiervan de heuchlyke onderwinding. Zy ontdekte een vuuriger drift in de tederheden van haaren Egtgenoot. Zyne poogingen om haar te behaagen verdubbelden van dag tot dag, en dikwyls gedagt hy aan het onderhoud waarin de uitsteekende matilda het eerst haar gevoelen ten opzigte van sophia geopenbaard hadt. Het zo verre gebragt hebbende, vormde zy een plan om eene geheele verandering te veroorzaaken.
De Gravin wist heimlyk kundschap te verkrygen van sophia's omstandigheden. Zy ontdekte, dat, geduurende de ongesteldheid van marlines, naa zyne mislukte Liefdepooging, de Markgravinne, zyne Moeder, den Brief van die ongelukkige braave sophia gevonden hadt; dat deeze, de deugd dier Vrouwe tot een misdaad rekenende, zich niet geschaamd hadt haar aau te zoeken om de Minnares haars Zoons te worden, in hoope dat het genot zyne drift, en de elenden welke dezelve veroorzaakt hadt, zou geneezen; dat zy, haar onwankelbaar gevonden hebbende, haar hadt genoodzaakt, door allerlei plaageryen, om te gaan woonen in een afhoek van eene der Voorsteden van Parys; dat haare Ouders overleeden waren; dat haar Man, door al te veel vertrouwen op anderen te stellen, bankroet gegaan was, en onder de lastige aanmaaningen zyner Schuldeischeren zugtte, die hem staag met de gevangenis dreigden; dat hy, van verdrietlykheden overstelpt, door eene sleepende koorts was aangetast; dat zyne Vrouwe hem geduurende zyne ziekte nooit verliet, maar ten allerzorgvuldigsten oppaste; en dat zy, buiten slaat om de behoeften voor zich en haare twee Kinderen te verzorgen, het weinige noodzaaklyk huisraad, haar gelaaten door de Schuldvorderaaren, verkogt hadt: met één woord, dat sophia, met haar Gezin, in de deerlykste elende kwynde.
Matilda zwom in traanen op het ontvangen van dit hartgrievend berigt. Zy schikte sophia, door de hand eener vertrouwde Vriendinne, die zorgvuldig den naam der Weldoeneresse verheelde, alle verkwikking toe. Zy deedt meer. Zy liet alle de Schuldeischers zamenroepen, nam aan de schulden te betaalen, en bepaalde de tyden om dezelve af te doen.
Alles in deezer voege beschikt en afgedaan zynde, buiten weeten van sophia, greep zy de eerste gelegenheid aan om met haaren Egtgenoot van deeze deugdzaame Vrouwe te spreeken. Zy gaf eene groote begeerte om haar te kennen te ver- | |
| |
staan. - ‘Meer dan drie Jaaren zyn 'er verstreeken zints gy haar verlooren hebt. Hoe komt het by, dat gy zo weinige poogingen gedaan hebt om haar weder te zien?’ - Ach! alle myne poogingen zyn vrugtloos geweest. Denkt gy, myne waarde matilda! dat ik niet alles heb in 't werk gesteld? nies zo zeer om haar te zien, dan uit ik weet niet welk eene verlegenheid, onafscheidelyk van mynen toestand. - ‘Ik zal uwe poogingen om haar te ontdekken ondersteunen. Wie weet wat haar is overgekomen? Misschien is zy niet gelukkig?’ - Dan zou de Hemel onregtvaardig weezen: sophia is al te deugdzaam, dan dat alles wat haar omringt geen zegen zou medebrengen. - ‘Ja, de Hemel is regtvaardig; maar de Menschen dikwyls niet: en de Deugd, die haare eigene belooning medebrengt, heeft van onregtvaardige Menschen vaak veel te lyden.’ - Deeze bedenkingen treffen my: maar zoudt gy wenschen dat ik my blootstelde aan het gevaar van haar weder te zien? - ‘Waarom niet?’ - Ik beken myne vrees, dat haar te zien de eerste indrukken, welke zy op my maakte, weder zou doen herleeven. Helaas! wie kan voor zyne Deugd instaan? - ‘Hy die zich zelven kan wantrouwen. Maar laat alies aan my over. Geef my een, door u getekend, wit papier. Ik zal geen misbruik maaken van uw vertrouwen, en wy zullen het een of ander van haar verneemen.’
De Graaf voldeedt aan dit verzoek, zonder marren; en matilda hadt het getekend papier van marlines niet ontvangen of zy liet door eene vreemde hand een Brief aan sophia daar op schryven, als van den Graaf zelven komende. Men deedt hem daarin sophia beschuldigen dat zy hem onkundig liet van haare verlegenheid; dat zy zich mogt verzekerd houden van het herstel haars geluks. De Papieren, welke de Gravin van de Schuldeischers bekomen hadt, waren by den Brief ingeslooten, in welken tusschenbeide eenige tedere uitdrukkingen invloeiden. Marlines betuigde daarin, dat noch het verloop van tyd, noch de tederheid van eene Egtgenoote welke hem vuurig beminde, in staat geweest waren om de eens opgevatte vuurige genegenheid haarwaards uit te blusschen, en dat hy nooit zou aflaaten te hoopen.
Sophia schreide op het leezen van deezen Brieve; doch was vertoornd over den prys, welken de Graaf scheen te stellen op de edelmoedigheid aan haar beweezen. Haare Kinderen omhelzende, sprak zy: ‘Och, myne onschuldige Wichten! gy wilt niet dat ik deeze gunstbetooningen ontvange op voorwaarden, die uwe Moeder zouden onteeren, en uwen Vader elendig maaken!’ - Hierop nam zy het overschot des Gelds, door de hand eener onbekende ontvangen, de Papieren der Schuldeischers, zo even ontvangen, en ging met allen
| |
| |
spoed ten huize van marlines, dien zy niet langer vreesde, en die zulk een bezoek niet kon verwagten.
Welk eene ontzetting greep den Graaf aan, als hy sophia voor zich zag; en hoe vermeerderde dezelve, als hy uit haaren mond deeze taal hoorde: ‘Helaas! had ik immer kunnen denken, dat de Graaf de marlines voordeel zou willen trekken van myne ongelukken, om my over te haalen dat ik aan hem zou verkoopen wat de vuurigste liefde niet kon verwerven! - Neem terug uwe haatlyke weldaaden! - Geef deeze Rekeningen weder aan onze Schuldeischeren; en zie, of, wanneer zy ons in eene gevangenis geworpen hebben, de uiterste elende, en het verlies der vryheid, my konne aanzetten om aan uwe misdaadige begeerte te voldoen! - Ketenen - de Dood zelf - de Dood van myn' Man - van myne onnozele Kinderen - zal my draaglyker weezen dan de oneere welke gy my voorstelt!’
De Graaf wist niet wat hy moest maaken van deeze verwyten. Wat meent gy, sophia met haatlyke weldaaden, Rekeningen van Schuldeischers, en schandlyke voorslagen? Helder my eene verborgenheid op, welke ik niet kan begrypen! - ‘Acht dagen geleden heb ik een recht tydig komenden onderstand ontvangen. 'Er zyn edelmoedige zielen, wier vermaak het is, in 't verborgen het onuitspreeklyk genoegen te genieten om elendigen te vertroosten. Ik bedwong myne nieuwsgierigheid, als ik deeze weldaaden ontving; dan ik beken, zomtyds dagt ik dat zy van niemand dan van u konden komen; en, daar ik vaststelde dat zy my toevloeiden uit een zuiver en edel hart, ontving ik ze met dankbaarheid. - Doch uw Brief, daar dezelve den Weldoener ontdekt, openbaart tevens maar al te duidelyk zyne misdaadige oogmerken. Dezelve heeft meer toegebragt om my van eene ongelukkige drift te ontslaan, dan alle de worstelende poogingen, welke ik voorheen daar toe heb aangewend. - Ik kan u dan eindelyk zonder gevaar zien! - Ik kan u veragten! - Ik kan u zeggen’ ...... Sophia! sophia! bedaar, kom van uwe woede terug. - Ik heb u niet geschreeven. Drie Jaaren lang heb ik uw verblyf niet weeten te ontdekken. Ik dagt dat gy gelukkig waart, en was verre van te denken dat gy mynen bystand zoudt behoeven.
Sophia geeft hem den Brief over. De Graaf, dien openende, herkent zyne Naamtekening. Hemel! riep hy uit, dit is de beschikking myner Egtgenoote. Wat kan zy daar mede bedoeld hebben? - Hy zondt om matilda te mogen spreeken. Middelerwyl verhaalde hy aan sophia, welk een ernstig aanbelang deeze uitmuntende Vrouw in haar gesteld, welk eene agting en vriendschap zy voor haar opgevat, en dikwyls haar verlangen betuigd hadt om haar te zien: eindelyk meldde
| |
| |
hy van het wit papier met zyne Naamtekening, 't geen zy van hem begeerd hadt, en thans sophia in deeze dwaaling bragt.
Op het oogenblik dat matilda binnen tradt riep de Graaf uit: Zie daar de gevolgen van uw Brief: sophia houdt my voor een afschuwelyk Monster, en brengt alle uwe geschenken weder. - ‘Ik verwagtte dit juist,’ antwoordde de Gravin, haaren Egtgenoot omhelzende, ‘gy zult my beiden dit bedrog wel willen vergeeven!’ Hierop ontdekte zy alle de stappen die zy genomen hadt om sophia's verblyf te ontdekken; de vervolgingen, welke zy gewaar geworden was dat deeze deugdzaame Vrouwe hadt moeten lyden van 's Graven Moeder; en, met één woord, wat zy vernomen hadt van de elendige omstandigheden van sophia en haaren Man: en liet zy daar op volgen: ‘Ik verlangde te weeten tot welk eene verbaazende hoogte eene Vrouw haare Deugd zou kunnen opvoeren, gedompeld in de deerlykste armoede. Zy heeft myne hoope niet bedroogen, myne verwagting niet te leur gesteld. Vermeesterd door haare ongelukken, door uwe gunstbetooningen, en door uwe standvastigheid, zou zy misschien onmisdaadig u met hoope hebben kunnen streelen: maar zelfs in de diepste laagte des onheils is haar zegepraal volkomen - haare belangloosheid is zonder voorbeeld. - Verbeeld u niet, Mejuffrouw! dat jalousy eenigen invloed op myn hart gehad hebbe. Neen, myne inzigten zyn van eenen edeler aart. Ontvang my onder het getal uwer Vriendinnen, en versterk voor my de tedere banden die my aan mynen Egtgenoot hegten!’
De Gravin wilde dat haar Man haar zou vergezellen by den Man van sophia, dien zy vonden te midden van zyne Kinderen, vol ongedulds de wederkomst der Moeder afwagtende. - In alles voorzien hebbende, namen zy deezen mede uit dit verblyf der elende, en bragten ze over in een goed huis, 't geen hun in de buurt van hun eigen toebehoorde.
‘Ik heb,’ sprak matilda tot den Graaf, ‘van u een groot blyk van vertrouwen ontvangen in het schoon papier met uwe Naamtekening. Gy ziet welk een gebruik ik 'er van gemaakt heb. Wilt gy my een tweede geeven, door het tekenen van dit Contract?’ Marlines tekende het terstond, zonder het geleezen te hebben. Dan hoe groot was zyne verbaasdheid, als hy, 't zelve leezende, bevondt, dat het eene Gift was; een Landgoed, 't geen honderd Louis d'Ors in 't Jaar opbragt, door matilda, niet verre van Parys, gekogt; doch 't welk zy, zonder zyne toestemming, niet kon vervreemden. - ó, myne aanbiddenswaarde Vrouwe! riep hy uit, haar omhelzende, welk hart zoudt gy niet vermeesteren? Hoe aangenaam is het door u overwonnen te worden!
De verhevene gevoelens, welke matilda de harten van so- | |
| |
phia en marlines inboezemde, bluschten hun Liefdedrift voor altoos uit; en veranderde dezelve in eene zagte en tedere Vriendschap. De Graas werd nu sterker verliefd op zyne Vrouwe, dan hy ooit verliefd geweest was op sophia. De streelendste vereeniging greep nu stand tusschen de gelukkige partyen, welke geen onderscheid van rang kon stooren, en die vervolgens altoos ondersteund werd door die Deugd, welke dezelve eerst gevormd hadt. |
|