Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 253]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve over de uitwerkzels der weelde op het staatsbestuur.(Overgenomen uit william falconer's Remarks.)
Ten Vervolge van de Proeve, hier boven, bl. 213, enz.
Wy vaaren voort om een Tafereel te geeven van de Uitwerkzelen. der Weelde op het Staatsbestuur. - Eenigen der naauwkeurigste Waarneemers van de Menschlyke Natuur hebben opgemerkt, dat de Aart en Gesteltenisse eenen grooten invloed hebben, om een Staatsbestuur, daar mede overeenkomstig, hervoort te brengen. Hippocrates schryft, dat de werklooze en laffe aart der Asiatische Volken natuurlyk tot een Eigendunklyke Regeeringsvorm opleidt; terwyl de werkzaame en rustige aart der Europeaanen na een Vry Staatsbestuur haakt. Een dergelyke invloed mag, met even veel waarheids, daar aan op het Zedelyk Character worden toegeschreeven. De ondervinding aller Eeuwen heeft getoond, dat de verscheidenheid van Regeeringsvormen geschikt zyn naar de onderscheide maaten van Volksdeugd. Onder de hoedanigheden, die van de Deugd afwyken, heeft misschien geene, ten deezen opzigte, grooter invloed dan de Weelde; eene Kwaal, men moet het bekennen, die het gemaklyker valt te veroordeelen dan te vermydenGa naar voetnoot(*). Het lust my tegenwoordig, eenige aanmerkingen voor | |
[pagina 254]
| |
te draagen over den Invloed van de Weelde op de onderschide soorten van Staatsbestuur. Eene Gemeenebest-Regeering van dien aart, dat de Volksregeering daar heersche, is in alle haare takken volstrekt tegen de Weelde aangekant. De liefde tot Gelykheid is het beginzel, en in de daad het weezen, van zulk een Staatsbestuur. De Wetten strekken om Gelykheid in rang en gezag te wege te brengen, en hebben teffens ten oogmerke om de Bezittingen gelyk te maakenGa naar voetnoot(*). In eenen Staat, derhalven, op deezen voet ingerigt, kan de Weelde geen plaats hebben, naardemaal deeze enkel gegrond is op Ongelykheid van Middelen, welke de zodanigen, die een grooter aandeel dan anderen bezitten, in staat stelt om gemakken te erlangen, hun door anderer arbeid bezorgd. De zugt tot Maatigheid is een ander beginzel van dit Staatsbestuur. De Gelykheid des Volks vordert, dat zy allen gelykerhand dezelfde voordeelen genieten, en gevolglyk dezelfde geneugten, dezelfde hoop, smaaken; 't geen alleen geschieden kan door eene algemeen heerschende Maatigheid. Deeze hoedanigheid bepaalt het verlangen om meer te verkrygen dan 't geen noodig is voor den Mensch zelve, en zyn Gezin. Wat overschiet is voor den Staat. In deezer voege bestemden de Veldheeren, in de vroegste Eeuwen van Rome, als zy van een Krygstocht terug kwamen - niet belaaden, gelyk de hedendaagsche, met de plundering van hun eigen Land; maar met de goederen op den Vyand vermeesterd - de schat, dus verkreegen, ten algemeenen dienste, en waren te vrede met hun eigen goederen. Cincinnatus keerde tot de Ploeg weder, naa het Dictatorschap nedergelegd te hebben: fabricius deedt op gelyke wyze afstand van het Burgemeesterschap; en manius curius, die ‘Rykdommen kon versmaaden, schoon hem aangeboden door de hand der KoningenGa naar voetnoot(†),’ oordeelde het eene genoegzaame Landbezitting, die het toereikende tot zyn onderhoud kon opleveren. | |
[pagina 255]
| |
De afschaffing van Geld hadt te Sparta dezelfde uitwerking, gepaard met de gelyke verdeeling van Landeigendom. Maatigheid was daar onvermydelyk, en Gelykheid greep stand, waar men geen Geld kende: Weelde, derhalven, kon geen plaats hebben in zulk een Staat, als geheel en al aangekant tegen deszelfs beginzelen en gesteltenisse. 't Is waar, men kan niet lochenen, dat de Weelde ingang gevonden hebben in Gemeenebest-Regeeringen, en byzonder in de twee laatstgemelde. Maar men hebbe tevens op te merken, dat dit altoos gepaard ging met de omkeering van de beginzelen der Staatsgesteltenisse. - Het Spartaansche Staatsbestuur geraakte ten val, zints den invoer des Gelds, ten tyde van agis: deeze invoer bragt met zich alle de onheilen, aan de Weelde vast; en de groote Geldsommen, door byzondere Persoonen verkreegen, in de laatere dagen van het Romeinsche Gemeenebest, en de daar mede noodwendig zamen verbondene Bedorvenheid van Zeden, lag den grondslag van die Onderwerping en Afhangelykheid, welke naderhand by de Romeinen stand greep. Niets, met één woord, kan men zich verbeelden meer strydig met den aart van een Gemeenebest, dan Weelde. De grootste Deugd, in zulk eene Staatsgesteltenisse, is het boven alles in agt neemen van het welvaaren des Burgerstaats, en het geeven van de voorkeuze daaraan boven alle byzondere zelfvoldoening. Maar Gemeenebestgezindheid is onbestaanbaar met Weelde; eene drift, die zelfzoekend is in den hoogsten graad, en die, botgevierd, alle andere opslokt. De Atheners verschaffen, korten tyd vóór hunne onderwerping aan het Macedonische Juk, een spreekend voorbeeld van dit uitwerkzel der Weelde. Ten tyde van die beslissende verandering waren by hun de loflyke onderscheidingen eene hebbelyke overgegeevenheid aan het Spel, en het onthaalen op kostbaare Feesten en VermaakenGa naar voetnoot(*). De laage voldoening van tong en gehemelte werdt een Studie, en hieldt de vinding der Inwoonderen onledig, terwyl de Schoolen der Wysgeeren, die den geest van sophocles en plato ademden, vergeefsch ten onderwys openstonden; en werden, in de daad, (even als dergelyke Instellingen tegenwoordig in Engeland zyn, die | |
[pagina 256]
| |
maar al te zeer op die van Athene in deeze byzonderheden gelyken,) veragt, als alleen geschikt voor de ouderwetschen en afzondering lievenden, en beneden de opmerking van den man van bezigheid, bestemd om uit te schitteren op de woelige tooneelen des leevens. Een treffend voorbeeld van hunne bedorvenheid, omtrent dit tydperk, byzonder vermeld door athenaeusGa naar voetnoot(*), hierin bestaande, dat zy de Vryheid hunner Stad - het spreekendst kenmerk van hoogagting, aan Koningen en Magtigen betoond - opdroegen aan twee Persoonen, wier éénige verdienste daarin bestondt, dat zy in de kunst van kooken uitstaken. Dan Weelde, schoon strydig met den geest van een Gemeenebestbestuur, is niet even zeer aangekant tegen alle. Verscheide omstandigheden kunnen 'er voorkomen, die dezelve meer of min schadelyk voor de eene dan voor de andere maaken. Zo geloof ik, dat de Weelde nadeeliger is voor een Staat van eene kleine uitgestrektheid, dan voor eenen van wyder omvang; dewyl 'er zich rede opdoet, om te dugten, dat het lichaam des Volks in den eerstgemelden daar door schielyker zal bedorven worden. Dit is waarschynlyk de rede, waarom de Zwitzersche Cantons, die, schoon van eene Aristocratische gedaante, op zulk een groote schaal getekend zyn, dat zy, in derzelver natuur en beginzelen, aan de Gemeenebestgezinde gedaante zeer naby komen, zulke strikte Wetten op de Verteeringen gemaakt hebben, en zo schroomvallig zyn om dezelve in stand te houden. Hierin hebbe men, misschien, eene der redenen te zoeken, waarom de Weelde Rome zo schielyk niet ten gronde hielp als Athene. In het Romeinsche Ryk werden de nadeelige uitwerkzels der Weelde, in de Hoofdstad, tegengewerkt, of ten minsten vertraagd, door eenige overblyfzels van de Voorvaderlyke Deugd, in het overige des Gebieds: terwyl te Athene, toen de Stad bedorven was, het teffens met den Staat gedaan ware. Schoon Rome, toen de besmetting algemeen werd, onherstelbaar ten gronde moest gaan; dewyl het verdorven lichaam zo veel grooter was. Deeze zelfde regel gaat ten naasten by door, ten aanziene van het Staatsvermogen of den Invloed van eenigen byzonderen Staat. Hoe kleinder dezelve is, hoe | |
[pagina 257]
| |
meer voorzorgs 'er vereischt wordt om op 's Volks Zeden te letten. Gemeenebesten kunnen langs twee wegen ten ondergang komen; of door uitwendig Geweld, of inwendige Overheersching. Hoe zwakker een Staat is, hoe meer dezelve zich vindt blootgesteld aan de eerstgemelde oorzaak deezer uitwerkzelen. Zo verviel Athene onder de Macedonische Overheersching, eer eenig byzonder Burger magts of invloeds genoeg kon bekomen om het bewind in handen te neemen; terwyl het veel sterker en magtiger Rome alleen den ondergang te wyten hadt aan eene inwendige oorzaak. Uit deezen hoofde zyn kleine en zwakke Gemeenebesten onderhevig aan een veel grooter getal van gevaaren, uit Weelde herkomstig, dan groote en magtige; en is het, uit deezen hoofde, voor dezelve te noodzaaklyker, met een meer angstvallig oog te waaken tegen derzelver voortgang. - Het is zeer der kennisneeming van den Staatkundigen Beschouwer waardig, dat de onmiddelyke uitwerkzels der Weelde en Verdert op Gemeenebest-Regeeringen dikwyls zeer gelyken op die, welke den aanwas of de bevestiging der Vryheid vergezellen. Het oude Staatsbestuur te Creta, ten tyde van xenophon en plato, was op een soortgelyke leest, als dat van Sparta, geschoeid, en hadt eene overhelling tot de Aristocratische RegeeringsvormGa naar voetnoot(*). Het Volk was, ten tyde der oude Staatsgesteltenisse, maatig en deugdzaam, en stak bovenal uit in gehegtheid aan hun Vaderland; ten tyde van polybiusGa naar voetnoot(†) was hun Staatsbestuur geheel Democratisch, en zo waren de Volkszeden ten hoogsten bedorven en snood geworden. Juist dezelfde verandering greep stand in het Gemeenebest van Carthago, toen het op den rand des verderfs stondt; 't welk door polybius, voor een groot gedeelte, aan den aart des Staatsbestuurs wordt toegeschreeven. Eene verandering van gelyken aart greep te Athene plaats, by den val van deszelfs grootheid. Het Geregtshof van den Areopagus - een wondet wel bedagt middel, om de verhaasting, schielykheid en grilligheid, der Democratie te temperen - was afgeschaft, en het Volk zonder eenigen teugel in deszelfs bedryven gelaaten: dit werd | |
[pagina 258]
| |
welhaast zo ongeregeld en onbestendig als geweldig en overheerschend; en het gevolg was, dat de beste en bekwaamste Mannen in den Staat van de Staatsbedieningen werden afgezet, en geenen in bewind gesteld dan vleijende Demagogen, die zich blootgesteld vonden om afgezet te worden by de beuzelagtigste en ongerymdste gelegenheden. Die zelfde onbestendigheid belette de Bondgenooten deezes Volks, om op 't zelve eenig vertrouwen te stellen, en moedigde hunne Vyanden aan; dewyl hunne vriend- of vyandschap even onvast en weiffelend was: en, door voordeel te doen met deeze wisselbaarheid van gedrag, behaalde philippus de voordeelen, welke hem naderhand meester van Griekenland maakten. Die zelfde kunstenaary werd te Rome te werk gesteld, omtrent het einde van het Gemeenebest. Marius, pompejus en caesar, kreegen, op hunne beurt, de Oppermagt in handen, door zich te gelaaten de Volksvoorregten te verbreeden, en het Aristocratisch gedeelte der Staatsgesteltenisse te verminderen. En valt het niet moeilyk, de oorzaaken van deeze verandering in het Staatsbestuur, welke, in den eersten opslage, zo verre verwyderd schynen van het einde waarop dezelve doorgaans uitloopt, op te speuren. Een Volk, hoe bedorvener het wordt, neemt met dat bederf toe in ongeduldigheid om het bedwang der Wet te veelen. ‘'t Is openbaar, dat eene lange aanhoudenheid van Voorspoed aanleiding moet geeven tot kostbaare en weelderige Zeden, en dat de gemoederen der Menschen verhit zullen worden door eerzugtige bedoelingen, en greetig na hooge waardigheden zullen streeven; en, dewyl deeze kwaalen gestadig toeneemen, zal de begeerte tot magt en heerschappy, en de ingebeelde schande van in eenen onderworpen staat te blyven, eerst het bederf van het Gemeenebest bewerken; hoogmoed en Weelde dit vervolgens voortzetten; en, in het einde, zal de verandering voltooid worden door het Volk, wanneer de schraapzugt van zommigen bevonden wordt hun te beledigen en te verdrukken, en de eerzugt van anderen hun trots kittelt, en vergiftigt met vleijende hoope; want alsdan, door woede aangezet, en alleen de inboezeming der driften volgende, wil het Volk zich niet langer door eenigen teugel laaten breidelen, of te vrede zyn met een gelyk aandeel in het Bewind, te zamen vereenigd met de Staatsbestuurders; | |
[pagina 259]
| |
maar zich zelven de volslaagene Oppermagt, en het Bestuur aller zaaken, aanmaatigen. Als dit gedaan is, zal het Staatsbestuur den schoonsten van alle naamen aanneemen, den naam van een Vryen Volksstaat; doch, met de daad, het grootste van alle onheilen weezen, de Regeering der MenigteGa naar voetnoot(*).’ Een sterke dryfveer tot Gehoorzaamheid in een Gemeenebest is Deugd, en wel inzonderheid die Deugd, welke men Gemeenebestgezindheid noemt, die het Volk aanzet om de Wetten te gehoorzaamen, uit de beginzelen van Regtvaardigheid en algemeen nut. Maar in eene bedorvene Maatschappy worden deeze beginzels niet verder in agt genomen, dan in zo verre zy tot schoonschynende voorwendzels kunnen dienen, om Eeren Staatzugt te dekkenGa naar voetnoot(†). Vrees is, by zulk een Volk, het eenig middel van bedwang. Dewyl een Gemeenebest-Regeering niet bekleed is met eene zo bedwingende Magt, als eenige andere Regeeringsvormen, wordt 'er, by gevolge, eene grooter ruimte gegeeven aan de ongeregeldheid en mishandeling van overgegeevene en beginzellooze booswigten. Maar zulk eene Democratie, hoe zeer dezelve de gedaante van Vryheid moge aanneemen, is, in het weezen der zaake, niets anders dan eene verderflyke Regeeringloosheid, of de stryd onder een aantal heerschzugtige hoofden, wie van hun het eerst de Vryheid en Eigendom der Medeburgeren zal vermeesteren. Wanneer 'er eene besliste meerderheid verkreegen is, vervalt de Staat natuurlyk tot eene laage onderwerping, tot welke dezelve voorbereid was door de ongeregelde en mishandelende, schoon verzwakkende, vlaagen van opstand en wraak. De verandering van een geregeld Staatsbestuur tot dat der ongeregelde Menigte, en van daar weder tot een staat van volslaagene Overheersching, wordt zeer treffend beschreeven door polybius, wiens als 't ware voorzeggende geest klaar voorspelde, wat naderhand te Rome plaats greep. ‘Zy,’ dus luidt de taal van dien voortreffelyken Schryver, ‘zy, die den grootsten Rykdom verkreegen hadden, even zeer gesteld wordende om ook de Opperheerschappy in handen te krygen, | |
[pagina 260]
| |
en daartoe niet in staat door hun eigen magt en deugd, poogden het Volk op hunne zyde over te haalen, met ruime hand onder 't zelve al hun rykdom verspreidende, en zich van alle middelen ter omkooping bedienende, tot zy het Volk allengskens geleerd hadden, de geheele aandagt te vestigen op de Giften, hun ten onderstand geschonken; en maakten zy 's Volks greetige Gierigheid dienstbaar aan de oogmerken van hunne eigene onbegrensde Heerschzugt. In deezer voege werd het stelzel der Volksregeering ontbonden, en ruimde plaats in voor de heerschappy van Geweld en Overmagt. Want, wanneer het Volk eens gewend is gevoed te worden zonder eenig werk te verrigten, of moeite te doen, en alle middelen van bestaan te ontleenen van den rykdom der overige Burgeren, zal, indien, ten deezen tyde, eenig stoutmoedig en onderneemzugtig Voorganger zich opdoet, wiens armoede hem buiten allen Staatsbewind sloot, de Regeering der Menigte beginnen; die zamenloopt in oproerige Vergaderingen, zich tot alle soort van geweld, doodslag, uitbanning en landverdeelingen, laat vervoeren; tot men in 't einde, tot een woesten staat van Regeeringloosheid gebragt, eens weder een Meester, een Monarch, vindt, en zich aan eigendunklyk Gezag onderwerptGa naar voetnoot(*).’ Weelde is strydig met den geest van een Aristocratisch Staatsbestuur. Ik verstaa hier door een Aristocratisch Staatsbestuur, zo wel als ik ten opzigte van het Volksbestuur gedaan heb, een goed en welgeregeld. De geest van Gemaatigdheid is de eigenaartige deugd van zulk eene Aristocratie; deeze bekleedt de plaats van, en heeft, in de daad, veel gelykheids met, den geest van Gelykheid onder het Volksbewind; maar deeze geest van Gemaatigdheid is geheel onbestaanbaar met Weelde, het weezen waar van als 't ware bestaat in Mededinging om Meerderheid. Wanneer, derhalven, de Weelde stand grypt onder de ryke of heerschende Party in een Staat onder een Aristocratisch Bestuur, zal dezelve die schynbaare Gelykheid omkeeren, welke die Staatsgesteldheid vordert dat bewaard worde tusschen de Edelen en het Volk, en die weezenlyke Gelykheid, | |
[pagina 261]
| |
welke zy onder elkander moeten bewaaren. Elk zal zyn Nabuur benyden; men zal Staatsstreeken uitdenken, het Volk verdrukken, om aan zyne buitenspoorigheden voldoening te verschaffen; de Edelen zullen verbasteren tot een hoop willekeurige Dwingelanden; en eene Regeeringsvorm, dus zamengesteld, zou misschien eene der drukkendste en onverdraaglykste van alle zyn. De Verteeringswetten van Venetie en Genua rusten op dit beginzelGa naar voetnoot(*). Zy zyn ingerigt, niet om de Volksdeugd te bewaaren; maar om kunstenaary, en het invoeren van nieuwigheden, te voorkomen: dit blykt zonneklaar hier uit, dat zy, die al te laag zyn om eenige opmerking te verdienen, zonder gevaar zich in verkwisting mogen botvieren - als, by voorbeeld, de gemeene Ligtevrouwen - terwyl zy, die voedzel verschaffen aan deeze buitenspoorigheid, zich verpligt vinden om op eene zeer eenvoudige wyze te leeven. Weelde, derhalven, wordt in een Aristocratisch Staatsbestuur alleen toegestaan aan dat slag van Volk, 't welk de minste bekwaamheid heeft om voordeel te doen met die vryheid. Weelde is meer gelykaartig met de natuur van eene Monarchy. Naardemaal 'er, onder die gedaante van Staatsbestuur, verscheide rangen en graaden van Volk gevonden worden, die men noodzaaklyk moet ondersteunen door uitwendige praal en voorkomen, vordert zulks, dat de Verteeringen van ieder rang van elkander verschillen; dat de Weelde toeneemt met het klimmen van den rang der Persoonen, van den Boer tot den Vorst, die op den Throon zit. Maar de Weelde voegende voor eene Monarchy is zodanig eene, die voornaamlyk Grootschheid en Persoonlyke Onderscheiding betreft; die gepaard gaat met nayver, en iets heeft van het werkzaam leeven. Die soort van Weelde, welke gepaard gaat met zinnelyke voldoening, welke altoos geschikt is om laagheid en lafhartigheid voort te brengen, is even nadeelig voor eene Monarchy als voor een Gemeenebest. Het beginzel det Monarchye is Eer, en een gevoel van Persoonlyke Waardigheid, en Hoogheid van geest, gepaard met Krygsmoed, en eene begeerte van Onderscheiding. Dan, hoe kan men verwagten, deeze hoedanigheden te zullen aantreffen onder een Volk, welks eenig doel is Zelfvoldoening; die | |
[pagina 262]
| |
Zee en Land doorreizen om voorraad te vinden tot voldoening hunner lustenGa naar voetnoot(*); en die zich zelven zo verwyfd gemaakt hebben, dat men, wegens hunne Sexe, twyfelde? Zullen de zodanigen de Krygsdapperheid onderschraagen? Zullen deezen den rang en roem van eene Monarchy, op welke het bestaan van dezelve gegrond is, onderschraagen? Het gevolg is middagklaar. [Wy moeten, ééns vooral, onze Leezers herinneren, dat deeze Proeve van den Heer falconer in den Jaare 1781 te Londen gedrukt is.] |
|