Zedelyke bedenkingen.
Is 'er wel een versoeilyker misdaad, dan de begeerte om zich te wreeken? en is 'er wel beminnelyker deugd, dan die, om geleden ongelyk te vergeven? Heil en Broederschap verbinden de menschen op het allernauwste aan elkanderen - maar de begeerte tot wraak verwydert den eenen mensch van den anderen. - Het groote bevel van onzen liefderyken Meester is: ‘Hebt uwe Vyanden lief - zegent hen die u vloeken.’ Hoe ver is zulk een bevel af van wraak. - Zullen wy ook bestaan iets te doen 't geen wy in anderen zo zeer afkeuren? - Zullen wy wraak oefenen en vervolgen, daar we zelve niet willen vervolgd worden; of zullen we aanstonds den Hemel om hulp smeeken, en klagen over de schreeuwendste mishandelingen? - De wraak is verfoeilyk, in wien zy ook vallen moge - en wreedheid past geene redelyk werkende Wezens; maar is de eigenschap van Beeren en van Tygers.
De ondervinding leert dagelyks den opmerkzamen Waarneemer, dat de grootste Windmakers de eigen bewerkers van hunnen val en ondergang zyn. Hy, die hoog klimt, loopt gevaar van te tuimelen, en die hoog vliegt, doet dikwils een geweldigen val. - Hy, die hard schreeuwt, doet vaak zyn gorgel geweld aan, en bederft zyn stem voor altoos. - Dan zy, die zich gematigd en bezadigd aanstellen, bevestigen zich zelven, en hun staat is gevestigd op eenen onwankelbaren grond.
Hy, die de gebreken van anderen ziet en berispt, moet zorg dragen, dat hy niet aan het zelfde euvel mank ga, het geen hy in zynen evenmensch voor een gebrek houd; want hy, die daaromtrent de behoorlyke voorzigtigheid en oplettenheid niet in agt neemt, zal veel moeten hooren dat hem grieft, en groote bitterheid des harten doorstaan. De voorzigtigheid vordert, dierhalven, van ieder mensch, eerst zich zelven te onderzoeken, en zyne eigen gebreken te verbeteren, vóór hy een ander deszelfs fouten onder 't oog brengt, en dien berispe.
C. v.d. G.