Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve over de uitwerkzels der weelde op der menschen zeden, verstandsvermogens en gebruiken.(Overgenomen uit william falconek's Remarks.)
Ten Vervolge van de Proeve, hier boven, bl. 173, enz.
Uit het geen wy, in onze voorgaande Proeve, gezegd hebben, wegens de Uitwerkzels der Weelde op 's Menschen Aart en Gesteltenisse, kan de Invloed der Weelde op hun Zedelyk Character zeer gereedlyk worden opgemaakt. Wreedheid, Trotsheid, Mangel aan Vaderlandsliefde, Traagheid, Lafhartigheid, zyn alle zo wel Zedelyke Gebreken, als byzonddrheden van Aart en Gesteltenisse. Dan deeze maaken de geheele lyst niet uit van de Ondeugden, uit den schoot der vrugtbaare Moeder Weelde voortgebragt. Verkwisting is eene andere Ondeugd, allernaauwst met Weelde verbonden; en deeze baart even natuurlyk de tegenovergesteldeGa naar voetnoot(*), doch 'er geenzins mede onbestaanbaare, Driften; Glerigheid en Roofzugt. De wonder schoone beschryving der Romeinsche Weelde, en het daar uit volgend Verderf, ons door sallustius naagelaaten, levert ons eene treffende Schildery van de zamenpaaring deezer beide Characters. Hy leidt, met zeer groote | |
[pagina 214]
| |
waarschynlykheid, het Zedebederf diens Volks af uit die zelfde bron, waaraan wy het Zedebederf van Engeland deels mogen toeschryven. De Legers, door dat Volk na Asia gezonden, werden door sylla, derzelver Aanvoerder, geleerd, de Voorwerpen der Weelde met bewondering te aanschouwen. Daar was het, dat de Romein allereerst de eenvoudigheid zyns Characters verloor, en smaak kreeg in Beeldwerk, Schilderyen, Vaazen, enz. Hierop volgde welhaast de begeerte, om deeze Voorwerpen hunner gaande gemaakte bewondering magtig te worden, 't geen hun aanzette tot plundering van beampte en onbeampte Persoonen, tot heiligschennis, en ontheiliging der GodenGa naar voetnoot(*). Alle Ondeugden, die de menschlyke natuur konden ontluisteren, vloeiden voort uit deeze breidellooze botvieringen, en onder deeze een groot aantal, van welke wy, als nog, gelukkig onkundig zyn. Weelde heeft desgelyks byzondere Uitwerkzels op de Zeden en 't Gedrag. Behalven dat dezelve de Zeden over 't algemeen losbandiger en verdorvener doet worden, maakt zy die veranderlyker en onbestendiger. Plinius heeft opgemerkt, dat Weelde uit eigen aart tot Verscheidenheid neigtGa naar voetnoot(†). Eene waarneeming, door de ondervinding aller eeuwen gestaafd. Xerxes loofde eene Belooning uit aan den Ontdekker van eenig nieuw | |
[pagina 215]
| |
VermaakGa naar voetnoot(*), en het Leeven van elagabalus werd gesleeten in naiaagingen van denzelfden aartGa naar voetnoot(†). De hedendaagsche Ervaarenis is hier mede geheel eenstemmig; naardemaal de zugt tot Nieuwigheid, in de tegenwoordige Eeuwe, met alleen is doorgedrongen tot onze Zeden en Gedrag, maar ook tot onze Letteroefeningen en Letterkundigen smaak, in zo verre, dat Nieuwigheid voor geen gering gedeelte de maatstok is der verdiensten van allerlei soort. Een ander Uitwerkzel der Weelde op de Zeden bestaat in grootendeels de onderscheidende en eigene Charactertrekken der Sexen om te keeren. De Mannen neemen Zeden aan, alleen aan de Vrouwen voegende; en de Vrouwen, in tegendeel, zoeken de bedryven en de kleeding der Mannen na te bootzen. Columella schryft van de Wellustelingen zyns tyds, dat zy voor eene gewoonte hadden zich als Vrouwen te vertoonenGa naar voetnoot(‡). Sallustius verschaft ons eene opmerking van denzelfden aartGa naar voetnoot(§). Tacitus, de Weelde en Geilheid van nero beschryvende, laat zich, op dit stuk, naa het vermelden van veelvuldige overdaad, dus hooren: ‘Hy, nero, zelf met geoorlofde en ongeoorlofde onkuischheden bezoedeld, hadt geenerlei lasterstuk agtergelaaten, om het snooder te maaken, ten ware hy, naa de staatie van een plechtig huwelyk, de Bruid geworden was met eenen van dien vuilen hoop, die pythagoras geheeten was. Men zette den Veldheere den vlamverwigen sluier op. Men zag 'er Wichelaars, Bruidschat, Teelbed en Bruiloststoortzen, en aanschouwde 'er openlyk al 't geene, t welk zelfs in de Vrouwen de nagt bedektGa naar voetnoot(**).’ - | |
[pagina 216]
| |
Elagabalus drukte, in dit schandvolle spoor, gelyk veelal anders, ook de voetstappen van nero, en liet zich twee keeren als eene Vrouw in den egt verbinden; eerst aan aurelius zoticus, een zyner Officieren, en naderhand aan hierocles, een SlaatGa naar voetnoot(*). De Vrouwen waren wederkeerig even zeer genegen om het Character en het Gedrag der Mannen te vertoonen. Gelyk de eersten tot verwyfdheid ontaartten, namen zy toe in stoutheid en onzedigheidGa naar voetnoot(†). Sallustius verhaalt ons, dat verscheide Vrouwen in de Catilinische Zamenzweering deel hadden; door wier bystand catilina verwagtte de Slaaven in zyn belang te krygen, de Stad in brand te steeken, en of de Mannen te beweegen om in zyne maatregelen te treeden, of hun van kant te helpen. Onder deeze Vrouwen bevondt zich sempronia, eene Vrouw, die, hoewel bedeeld met alles wat Vrouwlyke schoonheid en bevalligheid, in lichaam en ziel, mag heeten, nogthans daaden bedreeven hadt, die mannen stoutheid vereischten. Verraad, Meinëed, Moord, vindt men op de lyst haarer gruwelstukken: en boven dit alles was haare Minnedrift zo verregaande onmaatig, dat zy zich meermaalen tot de Mannen vervoegde, dan de Mannen tot haar. Dit Character, door sallustius met zo stoute trekken gekenschetstGa naar voetnoot(‡), is blykbaar een | |
[pagina 217]
| |
Copy van de Gesteltenis en Zeden veeler Vrouwen van dien tyd. De natuurlyke strekking der Weelde om deeze beiderleie Uitwerkzels op de Sexe te wege te brengen, is meesterlyk aangeweezen door Dr. brown, in zyn Estimate of the Manners and Principles of the Times. Het is zeer te duchten, dat de tegenwoordige Eeuw eene nog strenger bestraffing zou regtvaardigen, dan wy, niet veele jaaren geleden, door dien schranderen en oordeelkundigen Hekelschryver hoorden geeven. Vast gaat het, dat de Zeden, de Kleeding, de Taal, de Uitlpanningen, en geheel het Gedrag, der Vrouwen, zints het schryven van het evengemelde Werk, veel nader gekomen zyn aan alles, wat, in de gemelde opzigten, doorgaans gerekend wordt den Mannen byzonder eigen te zyn. Of deeze Zede- en Gedragsverandering strekke om de schoone Sexe meer voorwerpen te maaken van bewondering, hoogagting en liefde, dan eene tegenovergestelde handelwyze, zal de Ondervinding die Sexe best leeren. Laaten wy nu bezien, dat de Weelde, in derzelver gevolgen, niet min nadeelig is voor de Verstandlyke Vermogens dan voor de Zedelyke Hoedanigheden. Die zelfzoekende Onaandoenlykheid, welke zo natuurlyk gepaard gaat met Weelde, is hoogst strydig met kragt van Ziel en verhevenheid van Gevoelens. Hy, die genegen is zyne eigene Driften onbedwongen op te volgen, wordt eigenaartig werkloos, met zich zelven ingenomen, ongeschikt om zich te onderscheiden door iets | |
[pagina 218]
| |
dat arbeid of aandagt vordert, of inagtneeming van de gevoelens en begrippen van anderen. In de daad, de verbetering der Verstandsvermogens is een voorwerp, by lieden van dien stempel weinig geteld, en gevolglyk onwaarschynlyk gezogt by hun, wier natuurlyke. Talenten best geschikt waren om aan dien kant uit te schitteren. De onstandvastigheid, desgelyks, en de zugt voor verscheidenheid, eigen aan Wellustelingen, is zeer strydig met de aankweeking der Verstandsvermogens; belettende eene doorslaande aandagt te besteeden op eenig onderwerp en het maaken van die vorderingen, waar toe men anderzins zou in staat zyn. Deeze gesteltenis, welke ook de overhand heeft in heete Landstreeken, is waarschynlyk eene der oorzaaken van de geringe vorderingen by hun in de Weetenschappen. Voorts is de Weelde niet alleen aangekant tegen de verbetering der Verstandsvermogens en des Vernufts, in de verder afgelegene gevolgen, maar tevens in de meer onmiddelyke Uitwerkzelen. Die soort van Weelde, welke bestaat in den smaak door lekkernyen te streelen, brengt hieraan zeer veel toe. Sterk aangezette spyzen, en dierlyk voedzel, doen zeer veel om de zenuwen steeds werkzaam en in een geprikkelden staat te houden, die, door het gevoel in eene groote maate te verstompen, de fynere aandoeningen verdooven. De bekende Uitwerkzels van 't ruim gebruik des dierlyken voedzels, 't welk de grond is van inwilliging der smaakstreelende Weelde, worden vermeerderd door gestaage inwilligingGa naar voetnoot(*). In den Romeinschen Staat worden de schadelyke gevolgen der Weelde op Smaak en Geleerdheid ons als met den vinger aangeweezen. Toen dat Volk vordering maakte in Verfyning en Zedebederf, namen Weetenschap en Smaak af. In stede van die fraaije eenvoudigheid der vroegere tydperken, zag men eene zugt tot kwistig en schitterend cieraad ingevoerd, zo ten aanziene van hunne Gebouwen als van hunne Schryfwyze. Dit schynt eerst plaats gegreepen te hebben in het laatst gemelde vak. De Zamenspraaken over de Redenkunst, aan tacitus | |
[pagina 219]
| |
toegeschreeven, vermelden, dat de styl eens Redenaars, toen in hoogagting, uitgezogt, kort, opgeschikt, en met nieuwigheden vervuld, moest weezen. Bewys en Redeneering agtte men weinig, en dit niet zonder oorzaak; naardemaal dezelfde Schryver ons verhaalt, dat de Regtszaaken beslist wierden volgens de grillige bepaaling der Magt, zonder op Regt of Wet te lettenGa naar voetnoot(*). Cicero zelve keurde men te onbeschaafd, verveelend en langdraadig; cieraad en polysting ontbreekende, om hem geschikt te doen zyn voor den toen heerschenden smaakGa naar voetnoot(†). Eene soortgelyke geneigdheid heerschte ten opzigte der Geschiedkundige Werken en Dichtstukken. De klemmende, beknopte en fraaije, schoon eenvoudige, wyze van uitdrukken, zo zeer uitsteekende in sallustius, caesar en tacitus, verzaakte men voor den gemaakten en overvloeienden styl van ammianus marcellinus, die, in de meeste andere opzigten, egter wel geschikt was voor een Geschiedschryver. - De Dichterlyke Verdienste van claudianus werd zeer verdonkerd door zyne gemaaktheid, en geneigdheid om te schitteren en te treffen. Met deeze Smaakverandering ging ook die in de Bouwkunde gepaard. De Zamengestelde Bouworde kwam, om | |
[pagina 220]
| |
dien tyd, in gebruik, waarin de evenredigheden en cieraaden van de andere Ordes zamengevoegd werden, om zo veel verscheidenheids en cieraads, als mogelyk was, byeen te brengen. Men zal misschien vraagen, hoe het bykwame, dat zo veele uitmuntende Schryvers, als tacitus, seneca, lucanus, en meer anderen, te voorschyn traden, naa het bederf van de Romeinsche Zeden, en den val der Vryheid. Doch hier staat aan te merken, dat, schoon het Gros des Volks in Weelde en Ondeugd gedompeld lage, de Opvoeding van eenigzins aanzienlyke Persoonen, nog een geruimen tyd, op denzelfden voet bleef als in de dagen der Vryheid. Thrasea en helvidius, tacitus en plinius, werden opgevoed als eertyds cato en cicero. Deeze omstandigheid bragt veel toe om den smaak op te houden, zo wel als de gedaante van den Staat, naa dat de meeste Leden in het diepst verval van Verstand en Zeden gestort waren. De smaak des Franschen Volks, ten tyde van lodewyk den XIV, in welken de Weelde ten hoogsten top geklommen was, zweemde zeer naar die der Romeinen, in het beschreevene Tydperk; schitterende, met klatergoud vercierd, en steeds veranderende. Dezelfde beuzelagtige smaak, welken de Weelde in Letterkunde invoerde, bespeurt men ook in de Kunsten. Nuttige Ontdekkingen worden verwaarloosd; doch weinig beduidende gemaklykheden zeer vermenigvuldigd. Men vindt Werktuigen uit om tot oogmerken van Weelde of Gemak te dienen, zelfs ten opzigte van de gemeenste leevensbedryven. - Deeze zyn thans in Engeland zodanig vermenigvuldigd, dat zy een heerlyk voorwerp zouden opleveren om belacht te worden, waren zy niet teffens merktekens van een aangroei der Weelde, die ernst wekt. Men zou zich, in den eersten opslage, ligt verbeelden, dat de bewondering deezer kleinigheden niet meer was dan de aanduiding van een kinderagtig en beuzelend vernuft; doch ik hel over om te denken, dat de aanmoediging, aan zulke dwaasheden verleend, slegter gevolgen naa zich sleept. Het strekt niet alleen om den tyd en de vinding der Vernuftelingen te verkwisten, maar is op zichzelve eene groote aanmoediging tot Zedebederf, door stoffe en voedzel aan de Weelde te verschaffen. Sallustius merkt, met veel oordeels, op, dat de ziel, bezig in slegte kunsten, gereed is tot het ontvangen van | |
[pagina 221]
| |
ondeugdenGa naar voetnoot(*); en pope heeft, te regt, zulke nutlooze en beuzelagtige uitvindingen geteld onder die, welke het haare bydraagen om Zeden en Smaak te bedervenGa naar voetnoot(†). Dat wy, ten besluite van deeze Proeve, nog kortlyk nagaan, welke Uitwerkingen de Weelde heeft op de Wetten en Gewoonten. Weelde, daar dezelve de aandoenlykheid der Driften opwakkert, brengt, myns bedunkens, het haare toe om de Wetten streng, en de Straffen ongeëvenredigd aan de misdaad, te maaken. Dus stelde de Wet van eubulus, te Athene, de Doodstraffe op elk, die in 't midden bragt, het geld, tot onderstand der Schouwburgen bestemd, tot 's Lands dienst te gebruikenGa naar voetnoot(‡). Het is ook waarschynlyk, dat veele van de wreede strafoefeningen en pynigingen, by de Burgerlyke Wet in zwang, deels door Weelde werden ingeboezemd; dewyl zy meest opgesteld zyn in de laatere tydperken, uit welke het Wetboek van justinianus grootendeels is zamengesteld. Mogelyk heeft ook de Weelde haar aandeel gehad in de Wetten van Engeland gestrenger te maaken. Eenige derzelven, tegen welke de meeste tegenwerpingen, wat de gestrengheid betreft, te maaken zyn, hebben met die oorzaak iets gemeens. Zo is het een hoofdmisdaad, de Vrugtboomen in een Tuin te verwoesten, of zelf een Kerssenboom in een Boomgaard te bederven, of den mond van een Vischvyver te breeken, waar door een Visch, van hoe gering eene waarde ook, kan ontkomen. Hier toe zou men mogen brengen verscheide van de thans stand hebbende Wetten op de Jagt, die zwaare straffen dreigen op daaden, die, in veele gevallen, met het Natuurlyk Regt overeenstemmen, en dit alleen, om, door eene bepaaling door Dwinglandy uitgedagt, het woeste Jagtvermaak van eenige weinigen te begunstigen. De vermeerdering van Weelde doet ook de Wetten veelvuldiger worden, en het Wetboek tot eene verbaazende dikte zwellen. Het was een scherp antwoord van den Spartaan, op de vraag, waarom lycurgus zo weinig | |
[pagina 222]
| |
Wetten voor de Lacedemoniers maakte? ‘Om dat, voor Lieden die weinig spreeken, weinig Wetten genoeg zyn!’ Het past wonder wel op ons tegenwoordig onderwerp. Waar de Menschen gemaatigd zyn in hunne Begeerten, heeft men aan een klein aantal Wetten genoeg; doch waar de eerstgemelde veelvuldig zyn en bovenmaatig, moeten de laatstgenoemde veel in getal zyn, om tot beschutzels te dienen tegen alle de indringingen van Ondeugd en Zedebederf, en de Maatschappy in draaglyke orde te houdenGa naar voetnoot(*). - De Romeinsche Wetten leveren een schoon voorbeeld ter ophelderinge van het hier gestelde. De oorspronglyke Wetten, in dien Staat, of ten minsten de eerste geregelde zamenvoeging derzelven, waren zo weinig, dat men ze bevatte in Twaalf Tafelen, en zo kort, dat de Kinderen gewoon waren dezelve van buiten te leerenGa naar voetnoot(†). Maar die van laater tyd groeiden dermaate aan, dat ze 2000 Boekdeelen vulden; een Wettenhoop, naauwlyks doorleesbaar in 's Menschen leeftyd. Deeze, 't is waar, werden verkort, en geschikt in Codexen en Digesten; doch de Verklaaringen, daar op gemaakt, deeden de Boekdeelen weinig min talryk worden. De kwaade smaak in 't schryven, desgelyks door de Weelde ingevoerd, heeft eene slegte Uitwerking op de Wetten. De Heer de montesquieu merkt op, dat de Styl der Wetten van het Neder - Ryk zwellend, bloemryk en slikkerend, is. De Besluiten der Vorsten geleeken naar de Opstellen der RedenkunstenaarenGa naar voetnoot(‡). En het is zeer gepast opgemerkt, dat die Styl eene oorzaak is van derzelver gestrengheid. Dichterlyke veroorlovingen in het opstel der Wetten leiden tot bloedige gevolgenGa naar voetnoot(§). Desgelyks is de Weelde, door de onstandvastigheid en grilligheid, welke dezelve invoert, geschikt om de Wetten veranderlyk, beuzelagtig en belachlyk, te maaken. De Wetten te Athene veranderden gestadig; dit was ook het geval der Wetten te Rome, bovenal in de laatste ty- | |
[pagina 223]
| |
den, toen ze allen van de ligtzinnigheid der Vorsten afhingen. - Eenige van de ongerymdste Wetten schynen in een meer onmiddelyk verband met de Weelde te staan. Athemaeus vermeldt ons, dat de Wetten van Persie, op Doodstraffe, een ieder, uitgenomen den Koning en diens oudsten Zoon, verboden, het Water uit zekeren Stroom te drinken. De Sybariten hadden eene Wet, volgens welke hy, die een nieuwe lekkere schotel uitdagt, het voorregt bezat, om dien een jaar agtereen op tafel te mogen hebbenGa naar voetnoot(*). Dit zelfde Volk verbande, door eene Wet, alle gerugtmaakende handwerken, en zelfs de Haanen, die, door hun kraaijen, hun in den rustigen en zagten slaap stoordenGa naar voetnoot(†). Op de Gewoonten heeft de Weelde eenen blykbaaren invloed. De ongemaklykheid en onvoldaanheid, eigen aan lieden van deezen stempel, boezemen hun eene begeerte in tot verandering, in de hoope, dat de Verscheidenheid hun eenig nieuw genoegen zal verschaffen. Gewoonten kunnen, overzulks, onder de zodanigen geen streek of stand houden. De schielyk opeenvolgende Modeverandering, door alle Eeuwen heen opgemerkt by weelderige Volken, en die op zichzelve eene soort van Weelde is, levert 'er een blyk van op. Deeze onbestendigheid ontdekt men, nogthans, meest onder gemaatigde Lugtstreeken, waar de inwilliging der Driften met zekere maate van werkzaamheid gepaard gaat; naardemaal, in by uitstek heete Landen, de werkloosheid in zulk eene maate heerscht, dat het veranderen van Zeden, Gebruiken en Modes, 'er zeer zeldzaam is. Eene Gewoonte, welke men vry algemeen opgemerkt heeft als een Voortbrengzel der Weelde, is het laat in den Nagt opblyven, en den Dag voor den Rusttyd te neemen. Athenaeus gewaagt van zommige in Weelde vergevorderde Grieken, die pochten dat zy nooit de Zon hadden zien opkomen of ondergaan; dewyl de nagt alleen de tyd was wanneer zy niet sliepenGa naar voetnoot(‡). Juist even dit was het geval te Rome, waar men dezelfde ydele snorkery uit den mond der Wellustelingen hoorde, toen de Republiek op een einde liepGa naar voetnoot(§). - Festus tekent | |
[pagina 224]
| |
mede aan, dat, met den aanwas der Weelde, de Eetenstyden laater kwamen; dat de oude tyd van Avondmaalen in 't Middagmaalen besteed wierdGa naar voetnoot(*). Eene byzonderheid, thans bewaarheid in Engeland, en geen gering bewys van het toeneemen der Weelde en des Zedebederfs. |
|