Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeevensschets van den heer Abauzit.
| |
[pagina 198]
| |
Men kon abauzit ten aanziene der Gedenkpenningen niet bedriegen door de volkomenste Naamaakzels der Oudheid. Hy hadt met alle oplettenheid in de Zeden en Gewoonten der Ouden zich geoefend; deeze kennis kwam hem te stade tot het recht verstaan der Opschriften, en diende hem om eenige der twyfelingen, waar in de Geschiedkunde ons nog laat, op te helderen. Abauzit zou eene uitmuntende Tydrekenkunde hebben kunnen opstellen; hy vergenoegde zich met de dwaalingen der beroemdste Tydrekenkundigen te verbeterenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 199]
| |
Deeze Weetenschappen, gevoegd by eene diepe kennis der Geleerde Taalen, deeden hem veele misslagen ontdekken in de verscheide Overzettingen, welke men ons van den Bybel gegeeven heeft. Hadt hy zelve daar van eene Overzetting vervaardigd, hy zou onze Heilige Boeken ontheven hebben van veele Wonderwerken, die, zo als hy beweerde, alleen derzelver bestaan hadden dank te weeten aan de zugt tot het Wonderbaare en aan de onkunde der Overzetteren, en die, zonder de eenvoudigen te stichten, kundigen ergeren. Abauzit verstondt alle deelen der Fraaije LetterenGa naar voetnoot(*); hy heeft zelve Verzen gemaakt; doch men moet bekennen, dat, wanneer hy over eenige Dichtstukken oordeelde, de naauwkeurige Taalkenner soms den Man van Smaak deedt schuil gaan. Indien zyne Kundigheden groot waren, zyne Zedigheid was niet minder. Ik zal 'er slegts twee staaltjes van bybrengen, van eene soort, waar in het allerbezwaarlykst is dezelve te bewaaren. Daar uit, dat de Heeren van de Academie der Weetenschappen den graad ten Noorden van Parys min uitgestrekt gevonden hadden, dan die ten Zuiden van dezelfde StadGa naar voetnoot(†), hadt de Heer de fontenelle beslooten, dat de Aarde een Spheroïde was, plat aan de Poolen. De Heer abauzit beweerde, in tegendeel, dat, indien de Waarneeming wel gedaan ware en zeker ging, de Aarde eene Spheroïde moest weezen na de Poolen verlengd, en hy bewees het door een zeer eenvoudig betoog, door hem geplaatsl aan 't hoofd van zyne Memoire sur la Figure de la TerreGa naar voetnoot(‡). Hy schreef daar over aan een zyner Vrienden te Parys, en fontenelle verbeterde het eenigen tyd daar naa. Terstond zorgde abauzit dat zyne Memorie niet in druk kwam; hy weigerde dezelve te leveren, en | |
[pagina 200]
| |
twee jaaren vóór zyn dood nam hy 'er de eerste bladzy den van weg, 't welk die waren in welke hy bewees, dat fontenelle zich vergist hadt. - De Verhandeling van den Heer daniel bernoulli, over den Vloed en Ebbe der Zee, doorloopen hebbende, hadt hy geleezen, dat de hoogte der Vloeden, in een omgekeerde reden, stondt tot de Digtheid der Vloeistoffe, dat, by gevolge, de Vloeden veertien maalen minder hoog zouden weezen, indien de Oceaan uit Kwik bestondt, zonder in opmerking te neemen, dat de aannaderingen van verschillende lichaamen na een zelfde lichaam alle gelyk zyn in gelyke tyden, hoe verschillend ook de Digtheid moge weezen. - Zy, die weeten hoe zeer streelend het is eene Misstelling te ontdekken in het Werk van een groot Man, zullen hem bewonderen, die het weigert 'er zich eene eer van te maaken die ontdekt te hebben. Als Lid van het Wetgeevend Lichaam, gedroeg hy zich altoos wys, altoos gemaatigd; dit laatste strekt soms niet tot lof; 'er zyn gevallen, waarin de gevaaren des Vaderlands Gemaatigdheid Zwakheid doen worden. In de onlusten van den Jaare MDCCXXXIV, was hy, door zyne verkeering, verknogt aan de zodanigen, die een meer Aristocratisch Bestuur begeerden, dan het onze is; maar zyn hart was Volksgezind. Hy was zulks nog meer, staande de laatste oneenigheden; hy verborg zyne gevoelens in geenen deele, en, gelyk hy niet alles in de Tegenparty wraakte, keurde hy alles by zyne Party niet goed. Beiden zogten zy hunne eischen gevestigd te krygen: abauzit hadt 'er geene, en hy dagt alleen op 't welzyn des Vahadt 'er geene, en hy dagt alleen op 't welzyn des Vaderlands; hy voorzag terstond, met leedweezen, dat deeze Onlusten op nieuw een Middelaarschap van buiten zou te wege brengen; voor deeze vreesde hy, dezelve aanziende als vernederend voor de Overheid, voor de Burgers, en voor den ganschen Staat. Hy genoot de vertroosting niet van den Vrede in zyn Vaderland hersteld te zien, en het is misschien in deeze byzonderheid alleen dat hy ongelukkig geweest hebbeGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 201]
| |
Ik zal geen tafereel maalen van die Gelykmoedigheid, welke hem nooit begaf; van de aangenaamheid zyner Verkeering; van zyn afkeer van alles wat hem eenige onderscheiding kon geeven; van dat zagt meêwaarig Character, 't welk hem, als een waar Menschenvriend, tegen den éénigen Knegt dien hy hieldt, niet deedt spreeken op den toon van een goeden Meester, maar op dien van een Vriend; van zyne Spaarzaamheid; van zyne eenvoudige en zuivere Zeden, die aan zyne Jeugd de rypheid van Bedaagdheid en aan zynen Ouderdom de vrolykheid eens Jongelings byzetten. - Ik zou dit alles slegt schilderen voor die hem gekend hebben, en eene zwakke Schildery zou niets betekenen voor die hem niet kenden. Ik zal geen lyst zyner Vrienden opgeeven; men zou 'er groote Naamen op zien pronken; doch abauzit is groot genoeg van zichzelven, en heeft dien ontleenden glans niet noodig om in aanmerking te komen. 't Is in de Lofredenen van die Grooten, dat men moet zeggen: ‘Hy is een Vriend geweest van den Wyzen abauzit!’ Eene uitzondering moeten wy hier maaken ten opzigte van Persoonen min bekend door hunne Geboorte en Waardigheden, dan door hunne Deugden en uitsteekende Kundigheden. Tot deezen behoort Madame de Hertoginne d'enville, eene Wysgeerige Vrouw in den schoot der Wereldlyke Grootheid, die ten Hove weet te leeven en de agting der Wyzen te verdienen; de Hertog de la rochefoucault, in wien hy al het Vernuft ontdekte van den Schryver der Maximes; Mylord Graaf van stanhope, wiens naam ons teffens het denkbeeld herinnert van een Geleerden, een Wysgeer, en een uitsteekend Patriot. Maar indien wy hulde verschuldigd zyn aan de Deugd, als zy zich by lieden van hoogen rang vertoontzyn wy dan niets verschuldigd aan eenen Burger, die door de Deugd zyn vergeeten staat opluistert? Ik zou my schaamen met stilzwygen voorby te treeden die byzondere Persoonen van geen rang, die de agting en de vriendschap van abauzit verdienden, als ik my niet in de noodzaaklykheid bevond om my te beperken, en indien ik niet dagt, dat de Vrienden van een' Wyzen, die niet zogt zich bekend te maaken, weinig verlangen om bekend te worden. De Heer rousseau heeft abauzit niet gepreezen; hy heeft hem afgeschilderd in deeze Aantekening, voorko- | |
[pagina 202]
| |
mende in zyne Nouvelle HeloïseGa naar voetnoot(*). ‘Neen, deeze Eeuw der Wysbegeerte zal niet voorby gaan zonder eenen waaren Wysgeer voortgebragt te hebben. - Ik ken 'er één, één enkelen, ik stem het toe; maar dit is veel, en, ten overmaate van geluk, het is in myn Vaderland dat hy bestaat. Zou ik hem hier durven noemen, hem, wiens weezenlyke roem daarin gelegen is, dat hy geweeten heeft weinig bekend te blyven? - Wyze en zedige abauzit! dat uwe zo verhevene eenvoudigheid aan myn hart eenen yver vergeeve, die uw naam niet ten voorwerp heeft? Neen, gy zyt het niet dien ik wil bekend maaken aan eene Eeuw onwaardig om u te bewonderen; het is Geneve, 't welk ik wil opluisteren door uw verblyf; het zyn myne Medeburgers die ik wil eeren, wegens de eer die zy u bewyzen. - Gelukkig het Land, waar de Verdienste, die zich verbergt, daarom te meer geägt is! Gelukkig het Volk, waar de zich veel aanmaatigende Jeugd den Stelzeltoon verlaagt, en zich schaamt wegens haar vdel geleerd gezwets voor de Geleerde Onkunde des Wyzen! Eerbiedenswaardige en deugdzaame Grysaart! Gy zyt niet uitgetrompet geworden door de fraaije Geesten; hunne luidrugtige Academiezaalen hebben niet weergalmd van Lofspraaken over u; in stede van, gelyk zy, uwe Wysheid in Boeken uit te stallen, hebt gy die in uw Leeven ten toon gespreid, ten voorbeelde van het Vaderland, 't geen gy u verkoozen hebt; dit Vaderland, 't welk gy bemint, en u hoogagt. - Gy hebt als socrates geleefd; dan hy stierf door de hand zyner Medeburgeren, en gy, gy wordt door die van uwe Medeburgeren gestreeld.’ Deeze hoogschatting van rousseau was van alle veinzery geheel ontheven; steeds stelde hy, tegen de beschuldigingen zyner Vyanden, de Vriendschap over waar mede die deugdzaame Man hem vereerdeGa naar voetnoot(†). ‘Gy,’ dus | |
[pagina 203]
| |
schreef rousseau in den laatsten Brieve dien hy abauzit toezondt, ‘gy kent de redenen myner Tegenstanderen; zie hier de myne; beoordeel hun, beoordeel my; zy hebben my kunnen straffen, indien ik strafwaardig was; maar indien cato my vryspreekt hebben zy my onderdrukt.’ Abauzit lei, op den twintigsten van Lentemaand des Jaars MDCCLXVII, dit Leeven af met de kloekmoedigheid en de deugden eens Wyzen! |
|