Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve over de uitwerkzels der weelde op 's menschen aart en gesteltenisse.(Overgenomen uit Remarks on the Influence of Climate, Situation, Nature of Country, Population, Nature of Food, Way of Life, on the Disposition and Temper, Manners and Behaviour, Intellects, Laws and Customs, Form of Gouvernment, and Religion of Mankind. By william falconer, M.D.F.R.S.)
Aan de Schryveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
medeburgers!
‘Schoon uw Maandwerk, en wel byzonder het gedeelte 't welk uit Mengelwerk bestaat, niet ingerigt is om plaats te geeven aan rechtstreeks Staatkundige Stukken en Verhandelingen tot de Lotgevallen en Gebeurtenissen deezer dagen behoorende, van welken wy uit andere hoeken ruim voorzien worden, en veelen, by afwisseling, in hunne Leesuuren, gaarne iets anders ontmoeten, waar toe zy in uw Mengelwerk gelegenheid aantreffen, verbeeld ik my egter, dat Vertoogen, zydelings strekkende om rechtschaape denkbeelden van Staats- en Volksbelang te doen vormen, en bronnen van Verderf aan te wyzen, in 't zelve niet te onpasse zullen komen; en kan ik my verscheide voorbeelden, onnoodig hier op te haalen, daar van herinneren. Dit heeft my aangezet, om de hand te slaan aan de Vertaaling van het geen de Heer falconer, in het boven gemelde Werk, over de Weelde schreef. Het hier nevensgaande is slegts een gedeelte van zyne Aan- | |
[pagina 174]
| |
merkingen over dit Onderwerp. Want, over de Uitwerkzels der Weelde op 's Menschen Aart en Gesteltenisse gehandeld hebbende, vaart hy voort, met, op dien eigensten trant, voor te draagen, de Uitwerkzels der Weelde op de Zeden - op de Verstandige Vermogens - op de Wetten en Gewoonten - op het Staatsbestuur - en op den Godsdienst. Kan dit thans gezondene gedeelte UL. behaagen en dienen, vind ik het geplaatst, het zal my aanzetten, om het overige, zo veel mogelyk in Afdeelingen van de gewoone grootte uwer voorste Vertoogen, UL. tydig toe te schikken. De gepastheid deezes Onderwerps, in den tegenwoordigen tyd, heeft geen bewys noodig - dat ik de behandeling daarvan door den Heer falconer geschikt oordeelde voor myne Landgenooten en Medeburgers, wyst de moeite uit, welke ik in het vertaalen van dit gedeelte genomen heb, en verder, op UL. aanspooring, ten oogmerke heb te neemen. Niet egter dat 'er hier en daar geene aanmerkingen op te maaken zouden vallen. Verre van daar. Men zou, met grond, als een gebrek kunnen aanzien, dat 'er de moeilyke Bepaaling van wat Weelde is aan ontbreeke; dat de Schryver min redeneert, dan met Voorbeelden leert; doch, wat het gebrek der Bepaalinge aanbelangt, men zal, de Proeven over de Uitwerkzels leezende, zonder die Bepaaling te over begrypen, welk slag van Weelde de Schryver bedoelt. - Is hy overvloediger in Voorbeelden dan in Redeneeringen, deeze Schryftrant heeft men aan den aart zyns Werks toe te kennen, en zal misschien by zommigen meer afdoen dan de fynstgesponne redekavelingen. - In het byhaalen der Oude Schryveren hebbe ik den Schryver gevolgd, en de geheele stukken daar uit afgeschreeven; voor het onvertaald laaten van zommige dezelfde reden hebbende, als den Heer falconer misschien bewoog om ze alleen in 't Latyn te geeven; alleen dit herinnerende, dat de Ondeugden, waar toe ongebreidelde Weelde oversloeg, te schaamtloos waren om met eigene woorden in onze taal vermeld te worden. Hoe 't zy, ik waag de pooging, om falconer's Aanmerkingen over de Weelde, uit het gemelde gezigt- | |
[pagina 175]
| |
punt beschouwd, UL., by wyze van Proeve, te laaten toekomen, en blyf -Ga naar voetnoot(*) L.S.
Eene hooge maate van Weelde brengt zeer veel toe om de Aandoenlykheid te vermeerderen, inzonderheid die der Driften. Zulks geschiedt langs verscheide wegen. Weelde, gelyk ik vervolgens breeder zal toonen, gaat bykans altoos gepaard met Ledigheid; eene omstandigheid, die van zelve, door het Lichaam te verzwakken, de Aandoenlykheid doet toeneemen. Weelde is niet zelden vergezeld van een warm of ten minsten een gemaatigd Temperament, 't geen het zelfde Uitwerkzel te wege brengt. Weelde, doorgaans ongunstig voor de Gezondheid, en hier door het Lichaam zwakker maakende, doet de Aandoenlykheid der Gesteltenisse toeneemen. Doch 't geen het meeste hier aan toebrengt is de hebbelyke Botviering door de Weelde aan de Driften gegeeven. Deeze, zo wel als enkele gewaarwordingen, neemen door veelvuldig gebruik grootlyks toe in aandoenlykheid; en de gewoonte, om, by elke voorkomende gelegenheid, den teugel te slaaken aan onze Begeerten, 't welk eigen is aan de Weelde, is geschikt zo om onze wenschen, als om onze ongemaklykheid by de onbekwaamheid der voldoening, te vermenigvuldigen. Zo zien wy, dat Kinderen, die men gewend heeft by alle gelegenheden hun zin te geeven, veel uitgestrekter begeerten krygen, en teffens de gereedheid om in geweldige vlaagen van toorn uit te barsten, warmeer het voorwerp van hunne begeerten niet kan bezorgd worden in beantwoording aan hunne verwagting. Deeze eigenste hoedanigheid bespeurt men in verder gevorderde Leevensjaaren. Een uitmuntend ZedeschryverGa naar voetnoot(†) heeft zeer juist opgemerkt, dat hy, die zyne aandagt steeds vestigt op Voorwerpen die hy altoos voor oogen heeft, nooit lang zonder aandoening van misnoegen | |
[pagina 176]
| |
en toorn zal zyn: en, daar wy niets veelvuldiger kunnen ontmoeten dan Voorwerpen van Weelde, moet het eigenaartig gevolg weezen, dat de Driften van de Slaaven der Weelde aan veelvuldige opwekkingen van dien aart blootstaan. De Brooddronkenheid van deeze Involgers hunner Driften is door alle eeuwen waargenomenGa naar voetnoot(*). - Dan, schoon de Aandoenlykheid, ten aanziene der Driften, door de Weelde toeneemt, zyn de Gevoelens, in dit geval, enkel zelfzoekend, en bekreunen zich weinig over het welvaaren van anderen, ja vergeeten zelfs menigmaal 't geen men aan de algemeene Menschlykheid verschuldigd is. De Wreedheden, op de meest overlegde en uitgezogtste wyze, gepleegd aan eenige Dieren, de slachtoffers van botgevierde Weelde, welker ophaaling zo ongevallig als ongepast zou weezen, bewyzen deeze stelling op het sterkst, zelfs in de tegenwoordige eeuwe. En, in vroegeren tyde, is het verband tusschen Weelde en Wreedheid, zelfs ten aanziene van het Menschlyk Geslacht, zeer in 't oog loopende geweest. AthenaeusGa naar voetnoot(†) gewaagt van de Wreedheid van het Volk van Miletus en van eenige der Scytische Volken, welke, naar zyn berigt, door de oude Wysgeeren aan hunne Weelde werd toegeschrevenGa naar voetnoot(‡). Die zelfde hoedanigheid, merkt hy op, hadt plaats onder de Iöniers, en hy leidt ze ùit dezelfde oorzaak afGa naar voetnoot(§). De Romeinsche Keizers vitelliusGa naar voetnoot(**) en elagabalusGa naar voetnoot(††) verbaas- | |
[pagina 177]
| |
den, terwyl zy zich Slaaven hunner Lusten betoonden, ten zelfden tyde de Wereld, door hunne veelvuldige Ontmenschtheden. Die zelfde Onaandoenlykheid greep plaats zo wel in 't geen men voor het Algemeen als voor zich zelven gevoelde. Athenaeus verhaalt ons, dat, ten tyde des Veldsiags van Chaerona, en de gewigtige maar droevige gevolgen welke dezelve hadt voor de Vryheid van Griekenland, een aantal van Atheensche Burgers, die zich de Zestigen noemden, Lieden van eenigen rang en aanzien, zo geheel ongevoelig waren ten opzigte van de belangen en de gevaaren huns Vaderlands, dat zy een Maaltydhoudend Gezelschap oprichtten, en hun tyd in eeten, drinken en speelen, en allerlei vermaakneemingen, sleeten. Geene Landszaaken, welke ook, werden door hun aangezien van genoegzaam aanbelang om hunne vrolykheid of gerustheid te stooren. Zy zagen hunne Landgenooten zich ten stryde aangorden, en hoorden van hunne gevangenis en dood met de uiterste onverschilligheid. Gebeurtenissen en Bedryven van den ernstigsten aart behandelden zy met alle losheid en ligtvaardigheidGa naar voetnoot(*). Dezelfde Uitwerkzels greepen stand onder de Romeinen. Cato verwyt, in eene Aanspraake hem door sallustius toegeschreeven, zynen Landgenooten, dat zy hunne Huizen, Landgoederen en Schilderyen, op hoogeren prys stelden dan het GemeenebestGa naar voetnoot(†). Welke Zelfzoekenheid van Character hy voornaamlyk toeschryft aan de Weelde, die onder hun heerschteGa naar voetnoot(‡). Tacitus beschryft, met een kragt van zeggen, hem eigen, de verregaande gevoelloosheid van vitellius, ten opzigte der Staatszaaken, waarin zyn eigen leeven en veiligheid betrokken was, op deezen trant: ‘Vitellius bewimpelde de zorgen met overdaad, rustte geen | |
[pagina 178]
| |
wapenen toe, styfde den Soldaat noch door aanspraak noch door oefening, vertoonde zich den Volke niet in de priëelen der hoven, gelyk de vuige Dieren, die, als men hun maar spyze aandraagt, daar liggen en zuffen, liet het voorledene, het tegenwoordige, het toekomende, met gelyke vergetelheid dryvenGa naar voetnoot(*).’ De Uitwerkzels eener weelderige gesteltenisse, om onverschilligheid ten aanziene van 's Lands zaaken, by het Volk in 't algemeen, te baaren, vertoonden zich op eene allerzigtbaarste wyze te Rome. Het Romeinsche Volk was hooglyk verstoord op augustus, uit hoofde van eenige Wetten door hem gemaakt; maar, toen hy pylades, den Tooneelspeeler, die in den twist eeniger Partyen ter Stad uitgedreeven was, te rugge riep, hieldt het misnoegen op. Het Volk betoonde zich meer bekommerd over de stoorenis van deszelfs Vermaaken, dan over het verlies der Vryheid. Maar de Uitwerkzels der Weelde, in Vaderlandsliefde te dempen, ontdekken zich niet alleen in Persoonen die vooraf in andere opzigten bedorven waren, of in de ligtzinnigheid van het ongebonden graauw; maar komen ook te voorschyn by Characters, uit anderen hoofde voorwerpen van bewondering. Lucullus, de Overwinnaar van mithridates, en de Vermeesteraar van Asia, naa dat hy zich aan Weelde en Verwyfdheid hadt overgegeeven, liet de zong voor Staatszaaken vaaren, en boodt zyn bystand niet om de overgroeiende magt van pompejus te fnuiken. - Antonius scheen op dezelfde wyze verdwaasd door de vermaaken van Egypte, en gaf goedschiks de beheersching der Wereld over aan eenen die veel minder was, zo in Staàt- als in Krygskunde. Vadzige Gemaklykheid, die op zichzelve eene soort van Weelde mag genaamd worden, gaat ook menigmaal met de andere soorten daar van vergezeld. De verwantschap tusschen deeze is opgemerkt door verscheide Romein- | |
[pagina 179]
| |
sche SchryversGa naar voetnoot(*), en was duidelyk zigtbaar onder dat Volk. Vreesagtigheid mag men, myns oordeels, voor eene andere hoedanigheid houden, welke veelal de Weelde vergezelt. De aanwas van Aandoenlykheid, de vermindering van Sterkte, en de hebbelykheid van een gemaklyk Leeven, welke de Weelde teelt, zyn alle op zichzelve ongunstig voor de kragt en rustigheid van geest, meest altoos vereenigd met standvastigheid, sterkte en werkzaamheid. - De Romeinen, die, in het vroegste tydperk hunner Geschiedenisse, weinig zwaarigheids vonden in de vermeestering der barbaarschste Volken, werden, in laater tyd, zo verbasterd, dat zy gemaklyk ten prooi vielen aan het Volk door hun te onder gebragt, en by 't zelve een voorwerp werden van de verregaandste veragtingGa naar voetnoot(†). Men stelde vast, dat de Naam van Romein alles in zich behelsde wat laag, bevreesd, gierig, weelderig en valsch, was; met één woord, alles wat men ondeugd noemen kon. De Weelde, waarin dit Volk zich hals over hoofd gedompeld hadt, bragt zeer veel toe tot deeze Characterverandering. Trotsheid wordt door Weelde opgewekt. Een Man, die gestadig alle de voldoening van zinnelyken lust voor zich ziet, zonder dat hy, om dezelve te verkrygen, eenige moeite doet, helt ligt over om zich zelven eene Meerderheid boven anderen toe te schryven, en zyne hoogvliegende denkbeelden van zyne eigen Aangelegenheid nog hooger vlugt te geeven. - De Brooddronkenheid desgelyks, welke de Weelde zo eigenaartig voortbrengt, en op zichzelve eene soort van Weelde is, wordt hierdoor op dezelfde wyze voldaan. Om hier boven opgegeevene redenen, zullen zy, die der Weelde ten dienste staan, zeer weinig geschikt zyn | |
[pagina 180]
| |
voor byzondere Vriendschaps-verbintenissenGa naar voetnoot(*). - De Vriendschap vordert noodwendig eenige opöfferingen van gemak en vermaak, ten dienste van anderen; maar de Wellusteling leeft voor zich zelven, en slaat weinig of geen agts op anderen. - Sallustius merkt op, dat lieden, aan Wellust verslaafd, als Reizigers door een land door dit leeven heenen trekken; dat wil zoggen, zonder te letten op, zonder eenige verbintenis aan te gaan met, de Menschen die in het Land huns: doortochts woonen. De Oude cato nam waar, dat de Vriendschap geen plaats kon vinden by Menschen, wier Tong en Gehemelte rasser aangedaan werd dan hun Hart. OnbestendigheidGa naar voetnoot(†), Besluiteloosheid en Zatheid zyn desgelyks Gezellinnen van een leeven in Weelde doorgebragt. Dit zien wy daaglyks door veele voorbeelden bekragtigd; en ook leeraart die zelfde Ondervinding, dat die zelfde ZatheidGa naar voetnoot(‡), uit de Weelde voortgesprooten, misschien eene der zwaarste plaagen is, welke de Mensch kan lyden; en niet zelden de zodanigen, die genoodzaakt zyn dezelve te verduuren, aanzet, om, door de handen aan zich zelven te slaan, een einde te maaken aan hunne elenden. Enkel Genot, of de Voldoening van alle Begeerten - eene hoogte, welke zo veelen wenschen te beklimmen - wordt den Gunstelingen der Voorzienigheid genaryk onthouden, en valt alleen den zodanigen ten deele, die zwak | |
[pagina 181]
| |
genoeg zyn om zulks te verlangen; terwyl het zyne eigene straffe medebrengt. In 't kort, het Menschlyk Leeven, recht begreepen, is een tooneel van Bedryf, niet van werkloos Genot; en in de Pligten des Leevens, naar eisch volbragt, bestaan desgelyks de Vermaaken van 't zelve. Zo wyslyk is de schikking der Voorzienigheid, dat het betragten van onzen Pligt zo wel tegenwoordige als toekomende Belooning te wagten hebbe. |
|