| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Eenige aanmerkingen over de matigheid.
Hoe zeer de mensch met verstandsvermogens begaafd, en in staat zy, om over de hem voorkomende dingen in de Natuur te kunnen oordeelen, en zich te verzekeren wat hy als voor hem heilzaam te verkiezen, en wat integendeel als verderflyk te verwerpen hebbe - hoe zeer hy in staat zy, om het goede van het kwade te onderscheiden, het is 'er echter ver van daan, dat hy bestendig altoos van deze schoone gemoedsgaven het regt gebruik maakt. - Het tegendeel is by de meesten maar al te zeker, zo dat men uit derzelver gedrag veeleer zou schynen te moeten opmaken, dat zy van alle die schoone Voorregten, even als het redeloos Vee, verstoken waren. - Ver de minsten toch maken een regt gebruik van hunne verstandelyke vermogens; maar laten zich veelal wegslepen door de kragt hunner driften, onder welke hunne redelyke vermogens bezwyken. - Ieder mensch weet wel, en is ten vollen overtuigd, dat 's menschen hoogste en aardsche gelukzaligheid in een kalm gemoed en eene bloeijende gezondheid besta? Alle ander aardsch geluk verliest, by gebrek aan gezondheid, en vooral by gebrek van gemoedsrust, al deszelfs kragt. Geen vermaak heeft eenig vermogen op ons, als wy onrustig van gemoed zyn, of onze gezondheid kwynt. Welk gebruik zal men zich maken van zyne natuurlyke Vermogens, in geval wy ongezond, of ontevrede, zyn? want anderen mogen hunnen evenmensch gelukkig rekenen, om dat zy hem mild bedeeld zien van tydelyke goederen; om dat zy hem in pragt en statie zien uitschitteren; wat zal ons dit alles geven, wanneer men zyne Vermogens derft, en vooral die gemoedsgave mist, in welkers bezit ons waar geluk gelegen zy? - Of hoe zal men gerekend kunnen worden gelukkig te zyn, als men, by gebrek van gezondheid, niet vatbaar is voor aandoeningen van vermaak en genoegen?
Indien 'er dan zo veel gelegen zy aan onzen wel- | |
| |
stand, en de bezitting van een gerust gemoed, dat 'er al ons tydelyk geluk ten eenemaal van afhangt, dan zyn wy ook verpligt, uit kragte van de liefde, welke wy ons zelven verschuldigd zyn, alles in het werk te spannen, wat wy kunnen, om deze twee Voorregten te verkrygen of te behouden; en integendeel alles tragten te vermyden, wat aan dezelve hinderlyk zy, of ons dezelve zou kunnen benemen. - Wil men nu deze twee zonderlinge Voorregten lang bewaren - wil men ze nog beide genieten in zyne Grysheid, en blyven behouden tot aan zyne laatste Levensdagen; men moet dan boven alles de Matigheid beminnen. In zyn ganschen levenstrein, omtrent alles, moet men de Matigheid in agt nemen; want heeft niet de gematigdheid de belofte van een gezond, gelukkig en lang, leven? Tot alle dingen is zy nut, zy behoud de Gezondheid, en bewaart de Vermogens van den Geest.
De Mat gheid is dan eene deugd, welke een ieder ten duursten verpligt is te betragten, uit aanmerking, dat zy alle zulke pligten bevat, die allereerst, en regtstreeks, opzigt hebben op ons eigen welzyn; want wy zelve hebben nog oneindig meêr belang by de uitöefening van de Matigheid, dan anderen, om dat, by het onmatig gebruik der dingen, elk voor zich zelven het meeste lyd, het grootste nadeel zelve heeft. - Zelfs kunnen 'er gevallen plaats grypen, dat anderen uit onze onmatigheid en verkwistingen voordeel trekken. - Alle de schaden, welke de onmatigheid aanbrengt, loopen derhalven regelregt op hem aan, die zelve aan de onmatigheid verslaafd is; want de Onmatige kan, zonder de rust in de Maatschappy te stooren, zyne onmatige driften opvolgen - de rust blyft ongestoord: maar hy is de bewerker van zyn eigen ongeluk, de Verstoorder van de in- en uitwendige rust zynes levens - want de onmatige Man dobbert als in eene woeste en onstuimige Zee, en word ginds en herwaards heen geslingerd, om dat hy, die zich toelegt om slegts zyne Zinnen te voldoen, en de dierlyke driften in te volgen, nooit of ergens eenige rust vind. - Alle voorwerpen, welke hem bejegenen, maken zyne driften gaande, en aan 't zieden. - Alle vermaken grypt hy gretig aan, zonder onderscheid. - De paden, die hy bewandelt, schynen voor hem met rozen bezaaid, daar nogthans, op het einde derzelve, hem de gevoeligste doorns steken, en de smartelykste wonden toebrengen, wanneer
| |
| |
hy de gevolgen eener onmatige levenswyze smaken moet; brengende zyne dagen niet ter helft, en dan nog met onlydelyke smart. - Hy toch, die door de wellusten des levens is uitgeput, dienstbaar gemaakt aan de onmatigheid, vertoont, reeds in zyne vroege levensdagen, den hoogsten Ouderdom. - Op zyn aangezicht zyn de pynelykste trekken getekend - en op zyn gelaat den afgeleefden ouderdom. - Zyne ledematen zyn verstyfd - door Jigt en Podegra verlamd. - Dag aan dag, en nagt aan nagt, door ondragelyke pynen gesolterd, die hem rusteloos aanvallen, en martelen tot aan het eind zynes levens - dagen, die, schoon kort van duur, wegens gestadige folteringen, voor hem eenwen schynen. - De smartvolle dagen doen hem vaak reikhalzend verlangen: ach! dat het avond ware! en de slaaplooze en verdrietige nagten hem vuurig om den morgen doen bidden. - Dusdanige jammeren en smartelyke gevolgen slepen de Wellusten onvermydelyk na zich. - Dan geheel anders is het met den gematigden Man gelegen. Deze is nog jeugdig in zynen hoogen Ouderdom. Hy weet doorgaans van smart noch leed, - Ziekten en Ongemakken kent hy schier niet, dan slegts by name. - Vrolyk en vergenoegd slyt hy zyne dagen, en van verdrietige of slapelooze nagten weet hy niet. Aanschouw den Man, die gematigd geleefd heeft - zie hoe rustig stapt hy daar heenen, schoon zyne jaren reeds tot eenen merkelyken trap van hoogte geklommen zyn. Hy is waarlyk nog jong, schoon bedaagd - jeugdig, schoon zyne dagen veele zyn. - Welk een verbazend verschil tusschen dezen en de tekening van den eersten, die schoon weinige jaren bereikt hebbende, stokoud schynt - daar straalt de jeugd nog uit het gezicht van den laatsten, daar hy reeds zo veele jaren telt, en de blos van vergenoegen ligt nog op zyne kaken - daar de eerwaardige Grysheid reeds zynen schedel dekt.
Zie daar de verschillende gevolgen van eene matige en onmatige levenswyze, - van het involgen zyner lusten en het beteugelen van dezelve, - van slaafagtig dienstbaar te zyn aan de onmatigheid en overdaad, en tusschen hem die ingetogen leeft, en de aanlokzelen der onmatigheid en der wellusten nimmer heeft opgevolgd.
Oudtyds had men by de Egyptenaren, zo ook by de oude Romeinen, de gewoonte, om de Matigheid onder
| |
| |
verscheide en verschillende gedaanten af te beelden. - Nu eens vind men haar afgebeeld als eene schoone Vrouw, in een deftig, doch eenvouwig, gewaad; houdende in de regte een Palmtak, en in de linkehand een Toom of Breidel, - dan wederom onder eene andere gedaante; alle echter gepaste Zinnebeelden van de Matigheid - die den mensch, door de Rede geleid, de gulden middelmaat doet houden. Intusschen geeft men aan alle de Beeldtenissen Teugels of Toomen in de eene, een Palmtak in de andere, hand; aanduidende, hoe de Matigheid de verkeerde driften en begeerlykheden bedwingt, en, aan den anderen kant, hoe zy over dezelve volkomen zegeviert; - oefenende haar vermogen omtrent den smaak en het gevoel in zo ver, dat zy dat uitstrekt over alle de deelen van 's menschen Lichaam, en dat zy dus den geheelen mensch moet regeeren; en zo is de Breidel een Zinnebeeld van 't beteugelen der driften, en de Palmtak van eene gelukkige overwinning.
By eene andere Beeldtenis, anders op dezelfde wyze voorgesteld, voegt men eenen Oliphant; welke by de Oostersche Volken een Zinnebeeld van Matigheid is. - Veel zonderlings verhaalt men van dit Dier, en inzonderheid brengt men onderscheiden voorbeelden daarvan by, met betrekking tot de Matigheid van het zelve. Men getuigt 'er van, dat het zeer ingetogen leeft, en de gave der onthouding in eene ruime mate bezit.
In de Egyptische Beeldspraken had men ook een zeker Diertje, Ophiomachin genaamd, waar de Egyptenaars de Matigheid en Kuischheid zinnebeeldig mede uitdrukten. Dit Diertje is een doodvyand der Slangen, welke van de onmatigheid en onkuischheid - van overdadige wellusten, Zinnebeelden zyn. - Wie nu tegen de wellusten en begeerlykheden des Vleeschs stryd, deze is een gematigd, een ingetogen, mensch, welke onder dit Zinnebeeld eigenaartig wierd afgemaald. - Dan, daar de Kuischheid een voornaam deel der Gematigdheid by de oude Egyptenaaren uitmaakte, als bedwingende vooral de vleeschelyke en zondige lusten, hadden zy ook onderscheiden Zinnebeelden om dezelve uit te drukken. - Daar nu deze deugd eene zonderlinge cieraad der Vrouwen is, hadden de Beeldtenissen voornamelyk betrekking op dezelve. - De Kuischheid beeldden zy af onder de gedaante eener jonge Maagd, geheel in 't wit gekleed, om daardoor de zuiverheid te vertoonen; daar de witheid
| |
| |
toch een Zinnebeeld is der zuiverheid. - Ten zelfden oogmerke hield deze Maagd ook eene witte Lely in de hand. Het hoofd bedekte men met eene Sluijer, ten bewyze dat eerbaarheid en schaamte vooral de cieraad der Maagden zy. By deze Beeldtenis der eerbaarheid was men ook gewoon eene Schildpad te voegen, waar door aangeduid wierd, dat het eene eerbare kuische Vrouw bovenal betaamt veel t'huis te blyven; zich te benaarstigen in het waarnemen harer huislyke bezigheden, om daar door alle gelegenheid te ontgaan, die haar tot wellust en onkuischheid zou kunnen verleiden.
De Egyptenaars, zegt plutarchus, hadden een oud gebruik, lang by hen ingesteld, om de Vrouwen het gebruik der Schoenen te weigeren, om daar door hare uithuizigheid te beletten, en haar te doen gedenken, dat haar werk niet op straat, maar t'huis, zy, - By de Grieken was het der Vrouwen, vooral der Maagden, ongeoorloofd om langs straat te zwieren, en te lanterfanten. Zy mogten niet aan de deur of voor de vensters staan - dit alles was misdadig volgens de wyze en zeden der Grieken. Om de Grieksche Vrouwen altyd te doen gedenken aan haren pligt van t'huis te blyven, waren zy gewoon houten schildpadde beeldjes by zich te dragen. Nog vind men, met betrekking tot het in huis blyven der Vrouwen, aangetekend, dat deze niet eerder behoorden op straat te verschynen, voor zy die jaren bereikt hadden, dat, die haar niet kenden, moesten vragen, niet wiens Vrouw, maar wiens Moeder, zy was. - Zonder meer voorbeelden aan te halen - alles kwam by de Grieken daar op neer, dat zy hare Vrouwen wilden doen begrypen, dat derzelver werk niet op straat, maar in huis, ware, en dus eene onvermydelyke pligt der Vrouwen, hare huislyke bezigheden vlytig waar te nemen, en dat zy niet moesten doen als veele ligtvaardige ligtekooijen, altyd langs de straten te loopen, en altyd uithuizig te zyn.
Salomo getuigt ook van de hoeragtige Vrouwen, dat hare voeten niet in huis, maar op de straten, zyn, en dat zy loeren op alle hoeken. - En was 'er een die zich verstond op de looze treeken der slegte Wyven, het was zeker salomo, die een Haram had van duizend der schoonste en doortraptste Vrouwen van het Oosten. Paulus berispt ook de Vrouwen, en rekent het zeer misdadig, dat zy ledig omgaan by de huizen. - Heden ten dage is het nog de gewoonte onder de Chineezen, de voeten
| |
| |
hunner Vrouwen met geweld in bedwang te houden, ten einde dezelve zo klein en kort te houden, dat zy 'er niet op gaan kunnen, ten minsten niet buiten op de straten. - Ook is het by dat Volk misdadig, dat hare Vrouwen met ongedekten aangezigte te voorschyn komen.
Men wane echter niet, dat, met dit alles, by de oude Egyptenaren en Romeinen, by alle de Oostersche Volken, waar men tegen de Onmatigheid zo yverde, dezelve geen plaats had. - Het tegendeel bevestigen ons de Historien dier Volken maar al te veel. - Hoe groot was de pragt der oude Egyptenaren in de vroegste tyden niet? En hoe overdadig was hunne levenswyze? Israël haakte en zag nog, met eene onoverwinnelyke begeerte, na den uittogt uit dat Land, te rug naar de smakelyke Vleeschpotten van Egypten; naar het Wildbraad, en alle de Lekkernyen, die Egypten opleverde - schoon Israël eene afzonderlyke streek in Egypten bewoonde, ver genoeg afgescheiden van het Hof te Memphis, waar men in alle overdaad en pragt gewoon was te leven. - By alle de Oostersche Volken heeft de pragt, weelde en overdaad, altoos den hoogsten top beklommen. - Aan het Hof van salomo had dit alles overdadig plaats. De Koning zelve had 'er zich zo aan overgegeven, dat hy tot de ongehoordste uitsporigheden verviel. - De Onmatigheid der oude Romeinen is de oorzaak van den ondergang hunner Republyk geweest. - Deze heeft hun alle de rampen berokkend, welke eindelyk den geheelen ondergang van dat anders onoverwinnelyk Volk, 't geen de Wet aan al de wereld stelde, ten gevolge had.
Men heeft onder alle Volken, zo dra zy maar in bloei kwamen, de overdaad, de weelde, pragt en onmatigheid, de Volksdeugden al aanstonds zien onderdrukken: want, zo dra de bloei toenam, zag men ook onder alle Natien deze opgenoemde Ondeugden aanwassen. Zo ziet men, dat het een veelal 't gevolg zy van het ander. - Niet lang kan een Volk in bloei en voorspoed leven, of het geeft zich al aanstonds aan losbandigheid, aan overdaad en een wellustig leven, over - en gelyk dit plaats heeft by een gansche Natie, zo word het ook by elk mensch in het byzonder gevonden. - De voorspoed verwekt bykans by iedereen overdaad; want men geeft zich weldra aan eene onmatige levenswyze over, zo ras men in overvloed begint te leven.
| |
| |
Dan veele menschen stemmen gaarn de nuttigheid en noodzakelykheid eener gematigde levenswyze toe, en zien wel hoe ze den mensch een hoogen ouderdom doet bereiken, veele gezonde en gelukkige dagen doet genieten, die de wellustigen veelal missen; echter geven zy zich, met dit al, door hunne lusten en driften overmeesterd, geheel aan eene onmatige levenswys over. - Schoon dit over 't algemeen veelal plaats heeft, zal men nogthans maar weinige menschen aantreffen, die zullen bekennen losbandig te leven, of der onmatigheid dienstbaar te zyn, veel min slaafagtig dienstbaar te wezen. Zelfs zal men voorgeven matig te leven, en van de onmatigheid afkeerig te zyn. - De Matigheid is ook een van die beminnelyke deugden - dat zy zelfs zich aan hare Vyanden aanpryst. - Zo zou ieder wel voorwenden een matig man te wezen, het is 'er echter ver van daan, dat alles Matigheid zy 't geen de menschen veelal daar voor willen doen doorgaan. By voorbeeld, als men, wegens ongevoeligheid, wansmaak, onaandoenlykheid, gebrek of ziekte, zich van veele vermaken, van wellusten, van onmatigheid en zoortgelyke ondeugden, onthoud, - dit kan immers niet gezegd worden, de deugd van Matigheid uit te oefenen? 'Er zyn zekere menschen, zo stomp en onaandoenlyk, dat geenerlei vermaken op hen eenigen invloed hebben. Dan zou nu zulk een ongevoelig mensch, die voor geen vermaak vatbaar is, wanen de deugd van Matigheid uit te oefenen, om dat hy zich van een onmatig gebruik der dingen onthoud? Hy doet het: maar het is gedwongen - hy bedriegt zich zelven. Ouderdom, Ziekte en Armoede beletten de Wellusten na te jagen; maar de Ouden van dagen - de Zieken op hun Krankbedde - de Armen die van gebrek vergaan, wenden allen te vergeefsch voor, de deugd van Matigheid te betragten. - In al hunne ingetogenheid is niets verdienstelyks - de onmagt belet hen, of het is onaandoenelykheid welke hen onverschillig maakt.
Als de mensch ongevoelig, en voor de van buiten aankomende aandoeningen geheel onvatbaar, is, zulk een kan men niet veel beter aanmerken dan eene bloote Machine, die opgewonden werkt, en wel alleen bepaald werkt aan zekere omstandigheden, zonder eenig doel tot zelfberaamde einden. - Dan dit verdient geenzins den naam van deugd. - De deugd van Matigheid vorder
| |
| |
veel opoffering. Zonder deze is de onthouding, uit onverschilligheid, uit onmagt en zo voorts, slegts een mechanische werking, zonder dat 'er eene zedelyke verpligting eenig deel aan heeft. - Een gevoelig mensch bezeft, en de trek tot vermaak is hem, even als de trek naar het leven, der natuur ingedrukt. - Hy voelt zyn hart even zo krimpen voor de tooneelen van ysselykheid, als hy dat verwyderd voelt door de aanlokzelen van vermaak; terwyl hy nogthans, met dit al, de juiste maat weet te houden, in het gebruik maken van zulke voorwerpen, welke hem streelen, en die, waarvan hy een afkeer, een afgryzen, heeft. - Een mensch die gevoelig is, doch de hevigste aanvegtingen der wellusten en vermakelykheden weet te bedwingen; zyne driften kan beteugelen; hoe geneigd ook om de begeerlykheden, de lusten, van het vleesch in te volgen, dezelve nogthans weet in toom te houden; zulk een mag met regt een gematigd man genoemd worden, en oefent deze schoone deugd uit met glans, en schittert boven zynen evenmensch. Maar zal hy, die, door eenen wansmaak, door ziekte en wat al meer, walgt van de allersmakelykste spyze en drank; die zich dus, zonder eenigen dwang, gemakkelyk van alle dingen, brasseryen, en onmatig zyn maag te vullen, onthouden kan, zal die den naam verdienen van een gematigd mensch? Of zal hy het zyn, die, gezond van gestel, alles, wat hem voorkomt, met een zonderlingen smaak gebruikt; maar met dit al, hoe zeer zyne lusten en begeerlvkheden worden opgewekt door duizend lekkernyen, die den smaak en het gehemelte streelen; nogthans, in weerwil van dit alles, zyne lusten bedwingt, zyne begeerten beteugelt, en zich kan onthouden, zo dra het gebruik de maat der gematigdheid zou te buiten gaan? - Is hy de gematigde man, die, van wyn en sterken drank walgende, zyne lusten tot dezelve nimmer opgewekt gevoelt? - Of is hy het, die zich dagelyks bestreden voelt, en gestadig word aangevogten, door eenen onmatigen trek tot dezelve; maar zich, in weerwil dezer verlerdende
aanvegtingen, weet te bedwingen, om nooit deze dranken, dan met mate, te gebruiken? - Zal hy den naam van een gematigd man verdienen, die onaandoenelyk, yskoud, is voor wellustige aandoeningen? - Of zal het deze zyn, die onophoudelyk te kampen heeft tegen de lusten van het vleesch? - die dagelyks op zyne
| |
| |
hoede moet zyn, en stryd voeren, om niet door den stroom der begeerlykheden weggesleept, en gestort te worden in den draaikolk des verderfs, in welken de wereldling gestadig word heên gevoerd? - Waarlyk, zulke zyn 't alleen maar, welke den edelen naam van gematigden verdienen; want zy doen eene plegtige Offerande, zwaar voor 't vleesch, en hard om te weerstaan. - Dit ziet men aan veele menschen hoe zwaar zulk eene Offerande valt. - Ik bedoel de zulken, welke, aan de onmatige lusten des vleeschs overgegeven, zich een drom van elenden hebben op den hals geladen, en nogthans zich niet kunnen bedwingen om gematigd te leven, - menschen, die nog alles blyven najagen, waar hunne begeerten zich naar uitstrekken, zo lang hunne zwakke vermogens 't nog toelaten. Zulke menschen vind men 'er veelen, die zo verslaafd zyn aan 't onmatig gebruik van spys en drank, dat zy zich niet kunnen bedwingen, ondanks alle de elenden en jammeren, welke zy zich daar door op den hals laden. - Zy volgen de vermaken, en willigen hun bedorven lusten in, hoe zeer zy overtuigd zyn, dat zy door dezelve in de grootste jammeren gestort worden - en hoe veele zyn 'er niet, die zich jammerlyk door eigen schuld ongelukkig gemaakt hebben, en nogthans, zo lang zy kunnen, hunne oude levenswyze blyven behouden. - Uit het voorbeeld dezer menschen kan men regt zien, hoe zwaar die opoffering valt, wanneer men zich tot de Onmatigheid geneigd voelt, en dan gematigd leeft. - Hoe is het mogelyk, zou men zeggen, dat hy, die vaak met zo veele elenden en jammeren te worstelen heeft, nog trek naar de wereld kan hebben, nog begeerte om zyne lusten in te volgen - hoe dat hy nog dienstbaar kan blyven aan zyne bedorven begeerlykheden! - Hoe groot de smarten zyn, die zy te lyden hebben, als de zekere gevolgen hunner losbandigheid - en hoe zeer zy overtuigd zyn, de eigen bewerkers hunner elende te wezen, ondanks dit alles ziet men hen, in 't midden hunner smarten, vaak nog de grootste uitsporigheden
bedryven. - Zelfs gekluisterd aan hunne Legerstede wegens ziekten en ongemakken, blyven zy verslaafd aan hunne lusten, en doen geene opoffering, zo lang zy niet volstrekt door onmagt daar toe gedwon gen worden. - Deze menschen verlagen zich voorwaar beneden het redelooze Vee, dat zyne driften bedwingt,
| |
| |
wanneer de natuur de schadelykheid der opvolging van verdorven lusten leert, en zich bedwingt zo dra het verzaad is. - Zy, integendeel, vullen zich vaak zo op, dat dikwils eene onnatuurlyke ontlasting hen daar van ontledigt.
Is het niet onteerend voor redelyke Wezens, in hunne bedorven, en dikwils woeste, levenswyze zo te blyven voortgaan, tot de bron hunner lusten geheel is uitgedroogd, en zy ten eenemaal kragteloos zyn geworden tot het najagen van dezelve; zich zo aan de wellusten te hebben overgegeven, dat zy merkelyk hunne levensdagen verkorten, en veelal niet ter helfte brengen. Nogthans is veeler bestaan niet anders; men geeft zich aan de Onmatigheid, ten eenemaal aan de vleeschelyke Wellusten, over.
Dan de Matigheid heeft een geheel ander, een veel edeler, doel - zy die zich bedwingen, de lusten des vleeschs beteugelen - en alle kwade begeerlykheden tegengaan, met geweld bestryden, schoon anders natuurlyk tot dezelve geneigd, en tevens voor alle de van buiten aankomende gevallen zeer aandoenelyk; deze beoefenen in waarheid de deugd van onthouding, en de deugd van gematigdheid, uit overtuiging van pligt - uit overtuiging, dat zy, anders handelende, aan hunne bestemming niet zouden beantwoorden als redelyke Wezens.
Op deze wyze werkt een ieder, die zyne bestemming kent, en, uit dien hoofde, niet in deze of geene gevallen, niet omtrent deze of die zaak, maar, in alle gevallen, zich gematigd gedraagt; beschouwende deze deugd niet slegts als eene hoedanigheid van het redelyk en natuurlyk schepzel; maar als eene zielshoedanigheid, die ons zedelyk bestaan regelt, naardien zy een vermogen, een kragt des gemoeds, is, welke de onstuimige hartstogten en driften in teugel houd - dat werkend vermogen namelyk, dat alle onze verkeerde lusten en begeerlykheden bedwingt, en den geheelen mensch in toom houd.
Willen wy dan een lang, gerust en gelukkig, leven leiden, - wy moeten als redelyke Wezens aan onze bestemming beantwoorden, - wy moeten vooral het verleidend lokaas van Wellusten en Onmatigheden vlieden, en ons niet laten verleiden, noch door de lekkernyen van welaangerigte tafels, noch door
| |
| |
de streeling van den wyn die het gehemelte kittelt, noch door de dartele vermaken dezes levens. - Deze alle zyn het, die den mensch van zyne Gezondheid berooven - die hem doen kwynen, en een elendig leven leiden, of vroegtydig doen sterven. - Ons gevaar is groot, wanneer ons de wellusten aanlachen - en geeft men zich aan dezelve over, men ziet ras zyne vreugd veranderd in kwelling, - zyn vermaak in elende en droefenis. - Ras worden wy omringd door eenen drom van tegenspoeden, ziekten, ongemakken en elenden. - Verdrietige dagen en nagten zyn de onvermydbare gevolgen van een wellustig en onmatig leven. Pyn, smart en jammeren volgen den Wellustigen overal, en een onvermydelyke walg van alles, een walg zelfs van 't dierbaarste dat de mensch bezit, een walg zelfs van 't leven.
Welaan dan, myne waarde Natuurgenooten! laat ons bestendig op ons zelven agt geven; dat wy ons niet laten verleiden door het bedriegelyk lokaas van uitwendige bekoorlykheden, of door de betoverende aanlokzelen van wellust - van ydele vermaken - of een onmatig gebruik der dingen. - Laat ons bestendig in alle onze handelingen de Matigheid stellen tot ons eenig waar volgbeeld. - Dan zal geene dartele overdaad, of brooddronken wellust, onze kragten verzwakken - geene vadzige luiheid onze leden verslappen. - Kragt en sterkte zal ons byblyven tot in eenen hoogen ouderdom. - De Gezondheid, en eene goede Lichaamsgesteldheid, zal ons niet ligt verlaten - onze dagen zullen veele en gelukkige dagen zyn - onze smerten - onze elenden, weinig - en ons uiteinde zal vrede, zyn.
C. v.d. G. |
|