| |
Korte proeve over het oude en hedendaagsche bygeloof.
'Er is niets nieuws onder de Zonne.
salomo.
's Menschen geest schynt eene zo natuurlyke overhelling te hebben tot Bygeloof, dat al het licht van Kennisse, in zo ruimen overvloed de wereld door verspreid, zints de Invoering des Christendoms, en de Herleeving der Letteren, niet toereikend geweest is om den heilloozen invloed van die schande des Menschdoms te verdryven.
Bygeloof, wel is waar, bepaalt zich voornaamlyk by Menschen van eene zwakke gesteltenisse, of half onderweezen of kwalyk onderrigt in de eenvoudigste voorschriften der Rede. Wanneer wy, egter, te rugge zien op lang verloopene Eeuwen, wanneer wy in aanschouw neemen Griekenland en Rome, de Kweekschoolen van Kunsten en Weetenschappen, waaruit de grootste Helden, Wysgeeren, Redenaars en eerste Vernuften, hervoortkwamen, waar zy hunne bekwaamheden ten toone spreidden, moeten wy, met alle reden, versteld staan, dat een Volk, de voordeelen genietende van zulke schitterende begaafdheden als nog tot verwondering der Geleerden strekken, verzonken lag in den diepsten afgrond van Bygeloof, waarop wy het oog niet kunnen vestigen zonder het te belachen en te veragten.
Ten opzigte van de Romeinen in 't byzonder, een Volk, 't welk wy geleerd worden, van den aanvang onzer Letteroefeningen af, met hoogagting te beschouwen, en 't welk, in deszelfs besten tyd, in de daad, eerwaardig was, wegens deugd en moed, wat is 'er in de Geschiedenis van dit Volk
| |
| |
verbaazender, dan deszelfs ingewikkeld Geloof in Wichelaary?
Der Romeinen Geloof in Voortekenen, of de by hun bovennatuurlyke verschynzelen der Hemelsche Lichaamen, in Zons- en Maansverduisteringen, in Staartstarren en verschriklyke Onweders, kan verschooning vinden. Zy hadden slegts geringe vorderingen gemaakt in de kennis van den loop der Hemellichten; niet geleerd dat de Zons- en Maansverduisteringen onder het bereik der berekening vielen; dat de Onweeren, in verre de meeste gevallen, hoogst heilzaam zyn voor de Aardbewooneren, en geen verband altoos hebben met voorledene of toekomstige gebeurtenissen.
Maar, wanneer wy ontdekken, dat zy een ingewikkeld Geloof verleenden aan hunne Priesteren, die goedvonden, Goed of Kwaad te spellen, enkel uit het vertoon, 't geen de Ingewanden van Offerdieren opleverden, uit de vlugt der Vogelen, het pikken der Hoenderen, enz. dan kunnen wy bezwaarlyk begrypen, hoe een bedrog van deezen aart eenen overmeesterenden ingang kon vinden, zonder ontdekt, en door het gezond Verstand des Volks uitgejouwd, te worden.
Het gros des Volks, of de gemeene Soldaaten en Scheepslieden, stonden niet alleen onder den invloed der Wichelaaren; hunne Koningen, hunne Veldheeren, ondernamen geen Krygstocht zonder deeze Orakels raad te vraagen, en waren altoos ongelukkig als zy zo veel vertrouwen- op zich zelven stelden, dat zy der Wichelaaren gevoelen in den wind sloegen. - In eenige gevallen mogen wy vrylyk veronderstellen, dat zy verstandhouding hielden met de Wichelaaren, om eenig by hun geliefd onderwerp door te zetten, om 's Volks geestdrift, te hunner begunstiging, gaande te maaken, of de Soldaaten met moed te bezielen tot het bestaan eener gevaarlyke onderneeming. Maar het valt niet gemaklyk tot dus eene zamenstemming de toevlugt te neemen; dewyl uit hunne Geschiedschryvers blykt, dat 'er doorgaans weinig verstandhouding tusschen hun plaats hadt, en dat, schoon het Volk op de Bevelen der Bevelhebberen afging, 't zelve nogthans de Wichelaars aanzag als verhevener Weezens, die hun van den gelukkigen Uitslag konden verzekeren.
De Kunst der Wichelaary hadden de Romeinen van de Toscaanen ontleend, en deeze dezelve van de Grieken, die ze waarschynlyk weder van de Chaldeen ontvingen; maar de Kunst zelve is zo ongerymd in aart als duister
| |
| |
in oorsprong. Te verwonderen is het, dat dezelve zo veel invloeds had op een Volk, in welks geheele Geschiedenis wy zo veele schitterende voorbeelden aantreffen van gezond Verstand, van Geleerdheid, van Welspreekenheid. Hunne Geschiedboekers, die eene plaats bekleeden onder de geleerdsten hunner Schryveren, en over wier bekwaamheden wy nog heden ten dage kunnen oordeelen, verhaalen met eene ernsthaftige staatlykheid het raadpleegen der Wichelaaren, en den gelukkigen uitslag van dit bedryf.
Nogthans waren de Wichelaars menschen, die elkander in eene geregelde orde opvolgden. Was 'er dan niemand die het geheim verraadde? Was de Kunst van wichelen een erflyk geheim; onafgebrooken van den een op den ander overgaande? - Dwinglandy verbrak allereerst die keten. Toen Rome door Dwingelanden beheerscht werd, versmaadden deezen de Wichelaary, en zetten hunne snoode oogmerken voort, wat ook de Ingewanden van een Os mogten aanduiden; en, daar zy, ongetwyfeld, dikwyls slaagden in hunne onderneemingen, verviel de Wichelaary natuurlyk in minagting. Deeze omstandigheden moesten, eigenaartig, in de groote zamenschakeling van oorzaaken en uitwerkzelen, den weg baanen voor eenen meer redelyken Godsdienst.
Maar verdient het onze opmerking niet, dat wy, schoon ons verbaazende op het leezen van Grieksch en Romeinsch Bygeloof, en 't zelve met zekere maate van veragting beschouwen, onze Tydgenooten niet kunnen vryspreeken van een groot gedeelte deezes eigensten Bygeloovigen Geests behouden te hebben? Wy zyn zelfs aan hun meest alle onze Volksgrilligheden verschuldigd. Een Haas dwars over den weg loopende, het struikelen van een Mensch, het hooren van eene vreemde Stemme, het omvallen van een Zoutvat op tafel, waren alle by hun voortekens van goed of kwaad, naar gelange der omstandigheden; deeze blyven dusdanige voortekens by duizenden heden ten dage, in Landen die anders op verlichting boogen. Lieden, anderzins van geen gering verstand, ziet men nog verlegen en bleek van schrik worden by dusdanige voorvallen. Wy mogen 'er byvoegen, een zogenaamden Brief aan de Kaars, het springen van een Vonk, het Doodwekkertje, het Schuim van de Zuiker boven op een kop Thee dryvende, of het Bezakzel van Koffydik, en veele andere van gelyken aart. - Hiertoe behoort mede de opgang, welken de Bedriegers maa- | |
| |
ken, die uit den Geboortestond Voorspellingen doen over iemands toekomend Leevenslot, en de veelvuldige zotheden van in de Lotery, uit hoofde van de Staartletters, of de Devisen, iets goeds te wagten.
Daar de Romeinen onkundig waren van eene alles beheerende Voorzienigheid, en van den geopenbaarden Wil der Godlyke Majesteit, was hun vertrouwen op zulk slag van Tekens verschoonbaar; en bedroogen, als zy waren, door de kunstenaaryen hunner Goedergelukzeggeren, die, naar toedragt der tydsgelegenheden, hunne Voorspellingen inrigtten, en zodanigerwyze voorstelden, dat zy eene allerstiptste vervulling scheenen te erlangen, kan het ons niet bevreemden, dat ook Verstandigen onder dat Volk zich lieten overhaalen om vertrouwen op dit bedrog te stellen. Maar dat wy, heden ten dage, zo zeer gehegt zyn aan deeze soort van Wichelaary, is eene zwakheid, waar over elk zich behoort te schaamen.
Schoon wy roemen op een meer verlicht verstand, verbeterd door de opklaaringen in het verloop van achttien Eeuwen, maaken wy ons schuldig aan eene zwakheid, alleen in den onverlichten Heiden te verschoonen. - Dit onderwerp zou misschien het best behandeld worden met een belachend hekelen, of een versmaadend stilzwygen; maar, hoe meer wy 't zelve van naby beschouwen, te meer moeten wy in twyfel geraaken over de zaak zelve, dat een Mensch, een verstandig Weezen, zwak genoeg kan zyn om te gelooven dat het Toekomende kan geopenbaard worden door beuzelagtige voorvallen, of door de slegtsten onder het Menschdom, die zich voor Goedergelukzeggers uitgeeven. Maar dat het met de zaak zo gelegen is lydt geen twyfel, geen tegenspraak in 't minste. Voorvallen van dien aart zien wy dagelyks; het geluk van byzondere Persoonen, en van geheele Gezinnen, laat men afhangen van dusdanige Bedriegers.
Menschen, aan dit slag van Bygeloovigheden overgegeeven, behooren veelal tot die soort, welke men Welmeenende Lieden noemt. Zy zouden zich grootlyks gebelgd rekenen als men hun de Vraage voorstelde, of zy in eene albeheerende Voorzienigheid geloofden? - Zy zouden ongetwyfeld antwoorden: - ‘Zekerlyk; god verhoede het, dat wy in dezelve niet geloofden!’ En, nogthans, is het bestaanbaar met onze aangenomene begrip- | |
| |
pen, of met de geopenbaarde Wysheid en de ons bekend gemaakte Eigenschappen van god, te veronderstellen; dat hy zou verklaaren, dat het Toekomstige bedekt is voor het oog der Stervelingen, en egter die Gebeurtenissen ontdekken in het gezonken dik van Koffy, in de vlam van een Kaars, of het springen van Koolvonken? Is zulks iet minder dan de Godheid grootlyks hoonen? En men gaat nog een stap verder, een stap grenzende aan de hoogstgaande belediging, wanneer men het in de gedagten neemt, dat god de geheimen der Toekomstige Lotgevallen ontdekt aan de slegtste Landloopers en snoodste Bedriegers, aan Mannen en Vrouwen op welker bedryf de Wereldlyke Overheid, met zo veel reden, straffe gesteld heeft!
Op de onmogelykheid, die 'er voor ons is, om Kennis van Toekomstige Gebeurtenissen te verkrygen, en de elendige staat des menschlyken leevens, indien wy die Voorweetenschap bezaten, zou ik hier breeder kunnen stilstaan; doch dit doet zich terstond aan elk op, by de minste overdenking.
Een sterker afmaaning van de Ligt- of Bygeloovigheid, waar tegen deeze korte Proeve is ingerigt, doet zich op, als wy nagaan de grove en beledigende Godloosheid, gelegen in te willen doorzien in 't geen de Godheid betuigt verborgen en bedekt te hebben, en dit te willen verneemen van de slegtsten en veragtlyksten onder de Kinderen der Menschen.
Laaten dan de zodanigen, die nog Bygeloovig zyn by het beschouwen van hun Koffydik, by het omvallen van een Zoutvat, en de bedriegeryen van gewaande Goedergelukzeggers, overweegen, hoe zy, met eenige voegzaamheid en ontzag, de godheid kunnen aanroepen als alziend en alweetend; en laaten zy, dit gedaan hebbende, het oog vestigen op de slegtheid en onwaarde dier Schepzelen, op wier ontdekkingen zy meer vertrouwen dan op god, wiens kennis alleen tot de diepste donkerheden van het Toekomende doordringt. |
|