| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Vrye gedagten over den Christlyken Godsdienst, en de onstaatkundigheid, als mede de onregtvaardigheid, der onverdraagzaamheid.
(Overgenomen uit sullivan's View of Nature.)
De Heer sullivan, uit wiens aangeduid Boek wy te meermaalen ons Mengelwerk opgecierd hebben, breidt zyne Bespiegeling uit over den Godsdienst, ook den Geopenbaarden, en betoont zich alleszins een waar en yverig Vriend der Openbaaring, beweert de Wysheid en Zuiverheid van het Mozaïsch Stelzel, hy gevoelt en erkent de Zwaarigheden, die de Letterlyke Verklaaring van 's Menschen Val drukken, en helt, met veele geagte Christen Schryvers, over tot het omhelzen eener Zinnebeeldige Uitlegging. Hy vindt reden te over, de Zede- en Godsdienstleer der Grieken en Romeinen naagegaan hebbende, om de noodzaaklykheid eener Godlyke Openbaaring te beweeren, terwyl hy in 't breede stil staat op de dwaasheid en onmenschlievenheid der poogingen om de Stervelingen te berooven van het heil, 't welk de Christlyke Godsdienst aanbrengt.
Ten aanziene van deezen Godsdienst geeft hy de volgende Gedagten op, welke wy hier overneemen. - ‘De Christlyke Godsdienst, of die van het Euangelie, is (het woord Natuur in den zin meest toepaslyk op het onderwerp genomen,) de waare oorspronglyke Godsdienst der Natuure. Onze Zaligmaaker kwam, gelyk hy zelve verklaart, niet om de Wet en de Propheeten te verbreeken; maar om dezelve te volmaaken, om de gebreklykheden der Rede aan te vullen, niet om de oorspronglyke zuivere gevoelens, welke god wilde dat het redemagtig Schepzel zou koesteren, te veranderen.
De Christlyke Godsdienst, uit dit oogpunt beschouwd, is dezelfde, welke dezelve was onder de dagen der Oude Wet, dezelfde vóór dat de Wet gegeeven werd, en de- | |
| |
zelfde toen, en nu, en dat dezelve zal weezen naa tien duizend jaaren, indien de wereld zo lang staat.
Zodanig een Natuurlyke Godsdienst kan, van den Geopenbaarden, alleen verschillen in de wyze van mededeeling en bekendmaaking. De een is de inwendige, de ander de uitwendige, Openbaaring van denzelfden onveranderlyken Wil van een Weezen, dat, door alle eeuwen heen, oneindig wys en goed is. 'Er kan, derhalven, geen strydigheid tusschen deeze beiden plaats hebben. Zulks is door veelen der uitsteekendste Godgeleerden toegestemd. O si sic omnia dixissent!
Maar, ten opzigte van deezen zuiveren en natuurlyken Godsdienst, mag men met volkomene gerustheid verzekeren, dat 'er nooit eene Eeuw, of Volk, op den aardbodem was, in of onder 't welk dezelve ooit ten vollen beleefd werd. De Godsdienst vóór de invoering des Christendoms, en zelfs tegenwoordig, in anders niet onverlichte Landen, vertoont, op eene onbetwistbaare wyze, de zwakheid des menschlyken verstands; zelfs tot het bygeloovig en schriklyk uiterste, om het leeven der Menschen aan de bloeddorstige eer hunner Godheden op te offeren. - Hier wenschte ik de pen te mogen nederleggen; maar de waarheid perst my de belydenis af van eene nog misdaadiger wreedheid, by een misleiden tak van dien eigensten Christlyken Godsdienst, welks zaak ik beweer. Der Menschen Lichaamen te verbranden, en hunne Zielen ter eeuwige rampzaligheid over te geeven, heeft men, op de verdraaidste wyze, als een pligt afgeleid uit het Woord van Genade en Vrede; zich dit bedryf als een regt, als een voorregt, des Priesterdoms aangemaatigd. - Antwoord my, gy bevoorregte Moordenaars van het Heilig Officie, is het geen waarheid, dat gy uwe elendige Slachtoffers omhangt met een San Benito, of een Kleed beschilderd met Duivelen en Vlammen; ten einde het bedroogen Volk daar uit besluite, dat zy, die door u ten vuure gedoemd worden, daarop onmiddelyk, en met regt, ter Helle vaaren? - Zeg my, is het geen waarheid, dat gy op het schavot, in goeden ernst, van den met den dood worstelenden Lyder afscheid neemt met het schriklyk Vaarwel: Jam animam tuam tradimus Diabolo!’
Dan, laaten wy onzen Schryver bepaalder hooren over het Onstaatkundige en Onregtvaardige der Onverdraagzaamheid. ‘'Er zyn geweest, 'er zyn nog, en zullen 'er altoos weezen,
| |
| |
verschillende en tegen elkander over staande Gevoelens over den Godsdienst, over dat stuk, 't welk van het hoogste aanbelang is voor ieder Mensch. En de Voorstanders van elke Party wenden voor, een voldingend bewys op hunne zyde te hebben. Zelfs onder de geleerdsten, en de zuiversten van harten, zien wy, dat noch kennis, noch deugd, eene volkomene beveiliging tegen dwaaling oplevert. Godsdienst, in de daad, kan niet meer Nationaal zyn dan het Verstandlyk Vermogen, of de Inspraak van 't Geweeten. Eenige Waarheden, dit gaat vast, mogen Nationaal, doch andere moeten Algemeen, weezen. Wurt god bestemde den waaren Godsdienst nimmer om vorm en kleur te geeven aan eenige byzondere Gemeenschappen; hy plaatste dien in het middenpunt des Heeläls, tot een Licht van Eenigheid, door de uitoefening van algemeene Goedwilligheid.
De verdervende Geest van het Fanatismus verlaat gelukkig deeze aarde. De zodanigen beginnen te bloozen, die eertyds geen yver zo hevig hadden als die der Vervolging. Zy beginnen nu te bezeffen, dat Verdraagzaamheid geen doodzonde is - geen zamenspanning tegen god en de Natuur. Men leert de taal verstaan van den H. bernardus, Fides suadenda non imperanda. Maar zoudt gy hebben kunnen veronderstellen, dat de verliezen, die het Menschdom geleden heeft, zints de eerste bloedige tooneelen door de Hebreeuwen aangerigt, tot de trouwlooze menschenslagtingen op St. Bartholomeus, en in Ierland, binnen de paalen van het Jooden- en Christendom alleen, zo ver men uit de Geschiedenis heeft kunnen opmaaken, ten minsten dertig Millioenen Menschen bedraagt? - Zoudt gy als mogelyk hebben kunnen begrypen, dat, naa den St. Bartholomeus Moord, een Gedenkpenning geslaagen werd met het Opschrift: Pietas armavit Justitiam? Dat men een Besluit, in de maand July des Jaars MDLXII, vaststelde, “'t welk verlof gaf, om de Hugenooten, waar men ze vondt, te dooden; en dat dit Besluit alle Zondagen van de Predikstoelen in elke Parochie zou worden afgeleezen?” Of, 't geen nog verfoeilyker klinkt, dat Paus gregorius de XIII, wegens het vermoorden van tusschen de zeventig en honderd duizend zyner Medemenschen op den St. Bartholomeus nagt, een staatlyken ommegang na de St. Pieters Kerk deedt, en eene Schildery van dit Moordtooneel in het Vaticaan plaatste, met dit Opschrift: Pontifex Collegii necem probat?
| |
| |
Algemeene Beginzels in Bespiegeling toe te staan, en in Praktyk te rug te trekken, is voor een redelyk denkend mensch de slegtste Redeneerkunst. Onverdraagzaamheid, die voorgeeft te redeneeren, is erger dan Geestdryvery, die vervolgt door aandrift. - Pieter, jan en paulus zyn Menschen, Gy en Ik zyn Menschen; zo is de Jood, en zo ook de Mahomethaan. Zo wel, derhalven, moogt gy de Rede aan den Mensch toekennen, en hem voor een gek houden, om dat hy redeneert, als den Man met schande brandmerken, die voor zichzelven in den Godsdienst oordeelt. De ongerymdheid loopt, in de daad, te zeer in 't ooge, en nogthans maaken zich bykans alle Christenen daar aan schuldig. Wy yveren allen om schande te hegten aan die verschillend van ons denken; en dus overheerscht vooroordeel ons beginzel.
Van alle kanten worden onze ooren doof geschreeuwd door het geroep van Godloosheid. In Asia is de Christen ongodsdienstig; in Europa de Musulman; in Londen de Papist; in Rome de Calvinist; ja bykans ieder Straat heeft eene byzondere heiligheid, of althans een voorwendzel daar van. Hoe komt dit? Is de geheele Wereld ongodsdienstig? of is 'er geen zulk eene zaak als Ongodsdienstigheid? Ik vrees dat dit onderling verwyt weinig beter is dan een Hekelschrift op Zelfstoejuiching; en, schoon de Wonderspreuk niet in allen deele juist zy, durf ik het waagen te gelooven, dat zy, die de beste Wetten bezitten, dikwyls dezelve meest noodig hebben.
De voorspraak van het weezenlyk Christendom heeft niets te schaffen met de Leerstellingen van luther, calvyn, of belarmyn, of met eenig ander Stelzel, 't welk waarschynlyk een inmengzel heeft van menschlyke zwakheid. Het is zyne zaak, de Waarheid, gelyk dezelve in het Euangelie voorkomt, te verdedigen. Menschlyke kennis, weet hy, moet, als de menschlyke natuur, op zekere wyze, en naar zekeren regel, gezuiverd worden. Wanneer de Wereld in kennis vordert, wint de Rede altoos veld op de Verbeelding; het Verstand wordt meer beoefend; minder voorwerpen komen 'er voor, die nieuw zyn of verbaazen; de menschen zetten zich om de oorsprongen der dingen op te speuren, en zy verbeteren en beschaaven elkander. Dus maaken wy, in deeze Eeuwe, dank zy den Schenker van alle goede gaven! een begin om onze voorgaande verzuimen te verbeteren. De Weetgierigheid van den Zedeschryver gaat gepaard met smaak
| |
| |
en vernuft, en zyne naspeuringen strekken om den voortgang van der menschen Zeden te ontvouwen, en de geschiedenis der Maatschappy op te helderen.
De Godsdienstige Vaststelling van eenig Land, voor zo verre die bepaald is door menschlyke Wetten, en ten aanziene van uitwendige gebruiken en wereldlyke voordeelen, is zo zeer aan verandering onderhevig, als eenige Burgerlyke Vaststellingen, welke zy ook mogen weezen. Zo verre was locke van te denken dat de Kerk met den Staat ondereen gemengd was, dat hy de eerste volkomen onderscheiden van den laatsten hieldt. De grenspaalen aan beide zyden, schryft hy, zyn bepaald en onverplaatsbaar. En hy mengt hemel en aarde te zamen, en tragt de wydstverschillendste en tegenovergesteldste dingen byeen te voegen, die twee Societeiten, welke in der zelver oorsprong, bedoeling, werkzaamheid, en in alles, volkomen onderscheiden en verschillende zyn, poogt te vereenigen.
Wat betreft 't geen men Benaamingen van Godsdienst heet, is derhalven, indien men een ieder over zyn eigen Godsdienst laat oordeelen, geen zulk een ding als Godsdienst dat verkeerd is; maar, indien een ieder over eens anders Godsdienst oordeelt, wordt 'er geen zulk een ding als Godsdienst gevonden dat regt is; en by gevolge heeft al de wereld gelyk, of al de wereld ongelyk. Geen mensch, of eenig lichaam van menschen, kan, derhalven, onder eenig voorwendzel, welk het ook moge weezen, zich de magt aanmaatigen, om het bestuur op zich te neemen, of het geloof, de gedagten, de reden, van anderen te dwingen, zonder dat hy dwaaslyk en godloos zich de magt van god aanmaatigt. De Godsdienst, als een regelmaat des Geloofs, volgens welke wy in een ander leeven zalig of verdoemd zullen worden, moet het uitsluitend byzonder belang van ieder, hoofd voor hoofd, weezen; in dit stuk heeft ieder Mensch een onbetwistbaar regt om zyn eige Rede te volgen, en allen gezag gegrond op de Rede van eenen ander te verwerpen. - Zy, derhalven, die ons de verdoemenis aankundigen als het gevolg van dwaaling in 't Geloove, en zy, die ons willen dwingen om onze onsterflyke Zielen te waagen op hun oordeel, die geen belang in de zaak hebben, strydig met ons eigen oordeel, daar wy 'er zo oneindig veel belangs in hebben, zyn de vloekwaardigste van alle Dwingelanden.
Het Menschdom heeft, zelfs in de Christen Kerk,
| |
| |
meer dan duizend jaaren lang gezugt onder de heillooze Verbintenis tusschen Burgerlyke en Kerklyke Magt. Door dit Verbond voor de Lichaamen en Zielen der Menschen, moet de Ziel eerst verslaafd, en dan het Lichaam aan den wereldlyken Arm overgeleverd, worden, en met deszelfs werkend beginzel de springveer van alle deugden en bekwaamheden in ketenen geklonken. Deeze zamengevoegde Dwinglandy kan men door den dood zelve niet ontvlugten. Derzelver magt strekt zich bovenal in Pauslyke Landen uit tot het Ryk der Duisternisse. De elendige Sterveling, die hier niet gehoorzaamd hadt aan haare Voorschriften, die niet ten grave gaat gekleed in het San Benito haarer Inquisitie, in zyn hand het Paspoort der Absolutie draagende, wordt overgegeeven aan de handlangers der Hierarchy in de andere Wereld, en de tugtiging der Eeuwige Straffe.
Maar zelfs hier, in Engeland, moet, myns bedunkens, het tegenwoordig mengzel van Godsdienst met Staatkunde, onze Godsdienst Tests en Parlementsch Godsdienst, eenigzins belachlyk voorkomen aan lieden, die dezelve kunnen beschouwen zonder de vooringenomenheid van gebruik en gewoonte. - Is het, by voorbeeld, geen zeldzaam begrip, dat, indien een solon of socrates in 't leeven herreezen, en onder ons kwamen, de eerste voor geen Burgtplaats Zitting zou kunnen hebben, of de laatste het Ampt van Vrederegter bekleeden; dat epaminondas geen Ruiterbende als Bevelhebber zou kunnen aanvoeren, of themistocles een Capiteinsplaats verkrygen, voor en aleer zy zich de Negen-en-dertig Artykelen eigen gemaakt, en den Sacraments Eed afgelegd, hadden?’ |
|