Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
wysheid, of op kundigheden, die is waarlyk niet wys, maar dwaas. - Alle zyne wetenschappen, al zyn verstand, verliezen, door zyne hovaardigheid, op eenmaal, juist dat geen, wat het schoone uitmaakt in wetenschappen en verstand. - Onze eerste vordering in verstand is, dat wy leeren, hoe weinig wy weeten; als wy zo ver komen, dan worden wy nederig, en niet opgeblazen. - Nog dwazer is het, zich te verheffen op rykdommen, op eerämpten, op hooge geboorte. - Zetten ons de rykdommen eenigen luister by? voorwaar niets. Men kan met de grootste schatten een ondeugend mensch, een schelm, wezen. Behalven dat, het zyn gene duurzame goederen. Hoe schielyk verdwynen vaak de grootste rykdommen niet? Zy nemen dikwyls arendsvleugelen, en vliegen veel schielyker van ons af, dan zy tot ons kwamen vliegen. - Mogelyk zyn het de eerampten, welke ons ver boven onzen medemensch doen uitblinken. - Dan, hoe glibberig is het pad, dat naar eer en aanzien leid; en hoe hooger men klimt, hoe men des te gevaarlyker staat. - Maar zal men den Man niet eeren, wiens Voorouders zulke groote Mannen waren, die de hoogste waardigheden bezaten, en zelve groote daden verrigtten? - Dan, wat luister zal het my byzetten, van voorname Ouderen voortgesprooten te zyn, wier daden by de late Nakomelingschap nog geroemd worden, wanneer ik zelve laag en lafhartig ben? Zal ik de groote daden myner Voorouderen niet ras bezwalken kunnen door eene menigte eigen wandaden? - Daarenboven worden wy niet alle uit eenen bloede gebooren? - Wat is Adel? niets anders dan eene ydele verbeelding. - Het bloed van een Man van Adel is geen ander bloed, dan dat van een geringen en veragten bedelaar. - Komen wy niet allen naakt ter wereld? - En stappen wy niet allen op dezelfde wyze weer uit dezelve? Naakt keeren wy weder tot onzer aller moeder, uit welke wy zyn voortgekomen, en wat eer wat aanzien is 'er in eene akelige Grafspelonk! By de intrede in de wereld zyn wy allen gelyk; het een mensch komt daar niet anders in, dan het ander. En wanneer men het toneel der wereld verlaten heeft, zie daar dan heerscht 'er eene volmaakte gelykheid. - In het graf houd alle onderscheid op. - Te vergeefsch zou men het been van eenen Prins of Koning poogen te onderkennen van dat eens bedelaars. - De schedel, welke te vooren met eene Koninglyke Kroon gedekt wierd, is in het graf een veragtelyk doodshoofd. - Het lichaam, dat voorheen met purper pronkte, verandert even zo wel in stof, als dat van een veragten bedelaar, die slegts met een party oude vodden zyne naaktheid dekte. - Hy, die te vooren op het zagtste zwanendons rustte, rust hier even zo wel in het stof der aarde, als hy die op een hand vol stroo nederlag. - Hier, in het verblyf der afgestorvenen, | |
[pagina 80]
| |
heerscht overal eene volmaakte gelykheid. - Wy zyn dan, by de intrede in de wereld, en wanneer wy daar weêr uit verhuizen, allen aan elkanderen gelyk, en geen enkel mensch word 'er op dit wyde wereldrond gevonden, welke in deze gevallen iets boven zynen naasten voorüit heeft. Het is den mensch al veel eigen, te morren in den staat, waarin de Voorzienigheid hem gesteld heeft. Hy, die onafhankelyk leeft, vit vaak op hen, welke eenig bestier in handen hebben; en zy, welke van anderen afhangen, klagen over onderdrukking. Wie is de lydzame man, welke zich wyslyk weet te schikken naar de bestelling der Voorzienigheid, in welke hy geplaatst is geworden? Het is de wyze, de voorzigtige, man alleen die zo handelt, en hy alleen is de gelukkige. Welke is de vaste grond, waarop de vrede, de rust en het welvaren, eener Maatschappy onwankelbaar gebouwd word? Is het niet de Rechtvaardigheid? - Het geluk van ieder Ingezeten is veilig, wanneer het beschermd word door de Rechtvaardigheid. Hoe gelukkig zyn de Ingezetenen van zulke Landen, alwaar de bestuurders het recht tot den eenigen rigtsnoer hunner daden houden! Rechtvaardigheid verhoogt een Land. Dan, waar het Recht struikelt op de straten, daar leeft geen mensch in veiligheid. De boosdoeners vermenigvuldigen, terwyl de deugdzamen, die in verdrukking leven, verminderen, en, naar mate het regt vertreden word, neigt het gemeenebest des te schielyker naar zynen ondergang. Gelukkig zulk een Land, gelukkig die Maatschappy, in wier midden vele goedwilligen gevonden worden! Indien het over 't algemeen in een gemeenebest de heerschende lust en begeerte der leden en ingezetenen is, elkanderen goedwilligheid te bewyzen, daar woont de vrede, daar is alles in rust, daar bloeit de welvaard, daar deelt men algemeen in het geluk van zo een Land. Wanneer de Fortuin den mensch het meest aanlacht, dan gebeurt het niet zelden, dat ze ons den rug toekeert, en schielyk verlaat. Laat u dan niet misleiden. ô Stervelingen! laat u dan niet misleiden, door hare verlokkende aanlachingen, noch verheft uwe harte niet, om dat gy zoms boven anderen uitblinkt en verheven zyt. Hebt gy niet de Grooten zien wankelen, en de Vorsten van hunne throonen zien buitelen, wanneer zy schenen voor eeuwig op dezelve gevestigd te zyn? - Zy, die kort geleden nog de aanbidding van hun volk waren, zyn heden vaak de verachting geworden, en verliezen, met al hunne eer en waardigheden, het dierbaarste dat zy bezitten, hun eigen leven! Zy, die heden op den Koninglyken Throon veel Majesteit en heerlykheid vertoonen, verliezen morgen dikwils op het schavot schandelyk hun leven!
C. v.d. G. |
|