Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLouisa d'Aatail, of, de getrouwde non.
| |
[pagina 74]
| |
der één dak woonen met louisa, zonder de kragt haarer Bekoorlykheden te gevoelen. Hy werd smoorlyk op haar verliefd; doch de Medevryers, die zyne Zielsvoogdesse omringden, deeden hem wanhoopen om eenig voordeel te trekken van de gelegenheden, die de onderlinge zamenwooning hem gaven. Inzonderheid schroomde hy voor den Heer pardelle, een Luitenant van de Gardes, dien hy dagt dat by louisa meer ingangs vondt dan iemand haarer veelvuldige Aanbidderen. De Heer pardelle zag, met de grootste ongerustheid, de gestadige gelegenheid, die de jonge de valmorin hadt, door in 't Huis van den Heer d'antail te woonen, en hy vreesde dat de gereedheid om haar dag aan dag te spreeken, en dat zelfs het gezag van haaren Vader en aangehuwde Moeder, louisa in zyne armen zou werpen. Louisa liet geene vooringenomenheid voor de valmorin blyken; maar zy was niet zonder Coquettery, en kon geen we derstand bieden aan het vermaak van zich, ten zelfden tyde, door veele Bewonderaaren gevleid te vinden. Pardelle scheen nogthans de voorkeus te hebben. Pardelle egter oordeelde, dat hy zo veel te vreezen hadt van de voordeelen die zyn Mededinger genoot, dat hy besloot haar te schaaken, vóór dat de valmorin al te zeer haar hart zou vermeesterd hebben. Hy nam hier toe zyne maatregelen; doch zo heimlyk niet, dat zy de ontdekking van de valmorin ontdooken, die middel vondt om zyn plan te verydelen. Woede en wraaklust voeren in het hart van pardelle, toen hy ontdekte dat zyn Medevryer hem tegenwerkte; hy deedt hem eene openlyke belediging aan, daagde hem uit, de valmorin aanvaardde de uitdaaging. De Vader van louisa en zyne Egtgenoote, de Moeder van de valmorin, onderrigt van het voorgevallene, en van het op handen zynde Tweegevegt tusschen de Mededingers, namen de noodige maatregelen om hunne ontmoeting te voorkomen. Maar de Moeder bleef worstelen met de angstvalligste ongerustheid wegens de veiligheid van haar Zoon. Zy voorzag, dat, schoon zy hem, voor dien tyd, beveiligd hadt voor het onheil 't geen hy mogelyk in den mond zou geloopen heb ben, zy hem niet altoos kon dekken voor de wraak eens Medevryers, die verklaarde dat niets hem zou wederhouden van aan te vallen op den Man, die eisch op louisa maakte. De valmorin's Moeder hadt, intusschen, niet naagelaaten haar Zoon onder het oog te brengen, dat hy, zelfs dan wanneer zyne zaaken het gehengden het Voorwerp zyner Liefde te trouwen, met haar op geen Huwelyksgeluk kon hoopen; dewyl haare uitsteekende schoonheid tot een steeds springende bron zou strekken van jalouzy en kwelling, terwyl haare lustige en vrolyke gesteltenis al te zeer scheen over te hellen om aan- | |
[pagina 75]
| |
moediging te geeven allen die zich door haare bekoorlykheden getroffen voelden. - De vaimorin, van een vuurigen en volhoudenden aart, wilde geen oor leenen aan iets, 't geen zyne Moeder in 't midden bragt om hem de verbintenis met louisa te ontraaden. Zyne Liefdedrift groeide langs hoe sterker aan, en het ongeluk zyner Moeder nam in gelyke maate toe. Zy besloot, eindelyk, als zynde dit het éénig middel om haaren Zoon te beveiligen voor de heillooze uitwerkzels der bekoorlykheden, welke hy dag aan dag met vermeerderende deelneeming beschouwde, haare Stiefdogter over te haalen tot het aanvaarden des Kloosterleevens. Maar, by het eerste gewaagen van zulk een ontwerp, zag zy, dat het louisa dermaate tegen den zin was, dat zy het noodig vondt, al haaren invloed by haaren Man aan te wenden, om den wederzin zyner Dogter te overwinnen. Zy hieldt hem, ten dien einde, voor oogen, dat de rust en eer zyns Huisgezins de opsluiting vorderden van louisa, wier schoonheid, hoewel dezelve nog de grootste volkomenheid niet bereikte, hem reeds zo veel onrusts en kwellings gekost hadt; onrust en kwelling van welke hy zich niet zou ontheven vinden, al ware zyne Dogter getrouwd; naardemaal 'er maar al te veel reden zich opdeed, om te vreezen, dat jalouzy van de zyde des Egtgenoots eener zo bovenmaate beminnelyk Voorwerp het leeven voor haar zelve ongemaklyk, en ongelukkig voor anderen, zou maaken; dat, indien hier uit eenig slegt gevolg mogt voortvloeijen, hy het zich zelven nooit zou kunnen vergeeven, haar niet by tyds geplaatst te hebben waar de invloed haarer bekoorlykheden niet langer de Gerustheid zyns leevens kon stooren, of de Eer zyner Familie bezwalken. Het is waarschynlyk, dat louisa, die van een driftigen aart blykt geweest te zyn, en die mogelyk bewust was van de kragt der Schoonheid, in 't een of ander geval haare aangehuwde Moeder beledigd hadt; dit, gevoegd by de vrees voor haaren Zoon, bewoog haar, om het aangevangen werk, hoe onregtvaardig en wreed ook, door te zetten. - Haar Man, dien zy geheel bestuurde, hadt, in dit tweede Huwelyk, de genegenheid, welke hy voorheen bezat voor de Kinderen zyner eerste Vrouwe, laaten verkoelen; hy hadt thans geen wil dan den wil zyner Vrouwe, en geen oogen om te zien dan zo als zy wilde dat hy zou zien. Het gelukte haar, d'antail dermaate tegen zyne oudste Dogter voor in te neemen, dat, wanneer hy bemerkte, haaren wederzin tegen het Klooster door redenen niet te kunnen verzetten, hy haar, op eene wyze die duidelyk toonde hoe zeer het hem ernst was, beduidde, dat zy, binnen een kort gezet tydsbestek van eenige dagen, moest verklaaren, gereed te zyn om in een Klooster te gaan, met oogmerk om Non te | |
[pagina 76]
| |
worden; of dat hy haar zou doen zetten in een dier Huizen, waar Vrouwen geplaatst worden om haare dagen in boetedoening voor gepleegde misdryven door te brengenGa naar voetnoot(*). Deeze bedreiging was verschriklyk. Louisa zag maar al te duidelyk, dat zy moest besluiten het Nonnenkleed aan te trekken, als zy eene veel slimmer bestemming wilde ontwyken; zy gaf daarom haare toestemming, om in het Klooster van St. Claire, in de Tauxbourg Marceau, te gaan. Zekere Madame du fresne werd gebruikt om deeze zaak tusschen haar en haare Ouders te regelen. Pater caussin, een Priester, die getuigen was van louisa's wederzin in het los 't welk men haar drong te ondergaan, betuigde Madame du fresne: ‘Gy zult oorzaak zyn van het eeuwig ongeluk deezer arme jonge Dogter, door haar te dwingen tot het aanvaarden van het Kloosterleeven, van 't welk gy ziet dat zy een volstrekten afkeer heeft!’ - Madame du fresne beantwoordde dit met te zeggen: ‘Het is beter dat zy het verderf waagt in een Klooster, dan dat zy, door in de Wereld te blyven, de oorzaak wordt van het verderf van veele anderen, die door haare Schoonheid zich zouden laaten vervoeren tot de schriklykste wanbedryven!’ Het was allerblykbaarst, dat louisa ten Slachtöffer strekte van haars Stiesmoeders opvattingen, en van haaren haat, veroorzaakt door de uitsteekende volmaaktheden haarer Dogter, maar al te geschikt om nyd en boosaartigheid te verwekken by Vrouwen, zelfs naa dat de tyd verloopen is, waarin zy voor zich zelve eenigen prys stellen op die uitwendige voordeelen. Mevrouw d'antail, niet te vrede met dus verre in haar ontwerp geslaagd te weezen, zogt zelfs de onaangenaamheden deezer altoosduurende opsluiting niet te verzagten, door de verligtingen, welke ruimte van te kunnen bestaan toebrengen. Zy wilde voor de Intrede niet meer geeven dan zeshonderd Livres; de Nonnen weigerden haar te ontvangen, als zy niet meerder bragt. Te deezer gelegenheid schreef de ongelukkige louisa aan Madame du fresne; wederom tusschen haar en haare Ouderen als Middelaarster dienende: ‘Ik weet, Madame! dat zeshonderd Livres genoeg zyn voor de zodanigen, die alle de pligten van het Kloosterleeven, waarin zy treeden, kunnen volbrengen; maar dewyl het my nimmer mogelyk zal weezen dit te doen, en de Nonnen reeds zien dat ik nooit zal kunnen volbrengen wat hier in 't algemeen gedaan wordt, weigeren zy my aan te neemen, | |
[pagina 77]
| |
indien ik geen grooter Som breng. Ik verzoek u derhalven, Madam! dat gy by myn Vader tusschen beiden treed, hem smeekt, eenig medelyden te hebben met zyn Kind, en voor my het gevorderde Geld betaale.’ - Naa een lange aanzoek werd dit toegestaan; de Vader betaalde de Som die men geëischt had. Louisa, die nu geen redmiddel zag, nam den Sluier aan, en, naa dat haar Proestyd verstreeken was, deed zy, daar de medogenlooze gesteltenis haarer Vervolgeren dezelfde bleef, de Kloostergeloste met een moed, die haare verhevene ziel betaamde; doch met een hart nog verbonden aan de Wereld. Maar, welk eene besluitneeming zy ook uitwendig betoond, en welke moeite haare Stiesmoeder, en die het met haar hielden, ook genomen hadt, om deezen stap als een vrywilligen stap te doen voorkomen, louisa hadt middel gevonden om haaren afkeer daar van op eene wettige wyze bekend te maaken. Eer zy de Geloste deed, hadt zy eene Verklaaring daar tegen opgesteld, welke zy overleverde aan Pater favier, Biegrvader en Oversten van het Klooster; en, onmiddelyk naa de volvoering dier plegtigheid, hadt zy die Tegenverklaaring, naar eisch, herhaald, en aan denzelfden Pater gegeeven. Bykans vier jaaren sleet louisa een droefgeestig leeven, vol wederzin, in het Klooster, zonder eenige pooging aan te wenden om zich te ontslaan van eene verbintenis waartoe men haar gedwongen hadt. In dien tusschentyd was haare Zuster henrietta getrouwd aan den Heer nicolaas le vacher, en in het Huwelyksverdrag hadt haar Vader haar zyn eenige Erfgenaame genoemd. Gierigheid was de hoofdtrek in het Character van den Heer le vachen. Hy zag, met een jalours en wantrouwend oog, het aangroeijend vermogen, dat zyne Behuwdmoeder over zynen Schoonvader kreeg. Zy had een eigen Zoon, ten wiens voordeele le vacher geloofde dat zy haaren Egtgenoot beroofde; het een en ander heimlyk by haare Vrienden wegmaakende, om het ten haaren en haars Zoons behoeve te bewaaren, alles ten nadeele van zyne Dogter henrietta. De waarheid zyner gemaakte gissingen nader onderzoekende, ontdekte hy, dat drie Stukken Gemaakt Zilverwerk, eene aanzienlyke Som bedraagende, zeker verdonkerd waren. Hy oordeelde het, derhalven, hoog tyd, een einde te maaken aan bedryven, zo nadeelig voor zyn belang: ten dien einde deedt hy beklag in regten; met vertoog, dat de Vader zyner Vrouwe zyn gezigt verlooren, en eene zo groote verzwakking in zyn verstand hadt, dat hy niet langer in staat was zyne eigene zaaken waar te neemen; die gevolglyk geheel in de war zouden loopen, indien het bestuur daarvan niet in andere handen gesteld wierd. - Hy verkreeg hierop eene Ordonnantie hoedanig | |
[pagina 78]
| |
hy verlangde; doch niet lang was hy die meester geweest, of de Heer d'antail vondt middel om dezelve te doen herroepen. - Le vacher, die zyn Vader hoogst vergramd vondt over dit bedryf, durfde zich tegen de Herroeping niet aankanten; doch, schoon de oude Heer weder meester was om zyne zaaken te bestuuren, werd de aanslag van le vacher niet vergeeten; hy betuigde plegtig, dien nimmer te zullen vergeeven. Zyne Vrouw blies dit vuur des blaakenden misnoegens aan, en 'er ontstond welhaast tweedragt en onverzoenlyken haat tusschen de beide Familien. Terwyl op het ruimer tooneel deeze zaaken voorvielen, vondt louisa haaren opgeslooten staat hoe langs hoe ondraaglyker; de hooploosheid om verandering van leevenstand te bekomen bragt een schok toe aan haare gesteltenisse; zy hadt geen heerschappy genoeg over haaren geest, om eenig genoegen in het gezelschap der Nonnen te leeren smaaken, en de Kloosterpligten kon zy niet waarneemen: de eenige vertroosting in dit verdriet was, dat zy zomtyds sprak met den Heer cousturier, een Raadsheer, die, eene Nigt in het Klooster bezoekende, louisa gezien hadt, en, getroffen door haare uitsteekende schoonheid, welke het Kloostergewaad niet kon verdonkeren, hadt hy kennis met haar gemaakt. Dikmaals sprak hy met louisa voor de tralien; zy verhaalde hem de wreede vervolging, welke zy hadt moeten lyden, door den haat haars Stiefinoeders; den wederzin, met welken zy haaren tyd in het Klooster sleet, en de voorzorg, welke zy genomen hadt, om eene Verklaaring te doen tegen de Geloften, welke zy gedwongen hadt afgelegd. - Cousturier vertroostte haar, door haar hoope te verschaffen, dat deeze Tegenverklaaring haar het middel ter hand zou kunnen stellen om haare Vryheid te herkrygen; hy raadde haar, dezelfde koelheid te blyven betoonen omtrent de pligten des Kloosterleevens, denzelfden afkeer van de verkeering met de Nonnen te laaten blyken; kortom, geene daad te verrigten, die men zou kunnen duiden als eene bekragtiging van de haar afgedwongene Verbintenisse; ten slot haar zeggende, dat, indien zy, met deeze behoedzaamheden, geduldig haar tyd afwagtte, de dag zou aanbreeken, op welken zy verlost zou worden van de Klooster-ketenen. (Het Vervolg en Slot in een eerstkomend Stukje.) |
|