Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
De groote en algemeene schokken, die de aarde ondergaan heeft.(Overgenomen uit a View of Nature, in Letters to a Traveller among the Alps, by richard joseph sullivan, Esq. F.R.S. & F.A.S. uitgegeeven in 1794.)
‘Onlangs gaven wy, uit dit opgenoemde Werk, 't welk een schat van kundigheden oplevert, De Wording der BergenGa naar voetnoot(*). Zeer wel passende by dit onderwerp, en daar mede zeer naauw verbonden, zyn des Heeren sullivan's Bedenkingen over de groote en algemeene Schokken, die de Aarde ondergaan heeft; van welke wy thans de Vertaaling mededeelen.’
* * * *
De Aardkloot, welken wy bewoonen, is blykbaar, althans tot zekere diepte, overal geen vast lichaam; maar hier en daar doormengd met zeer groote holten, welker boogen de daar op rustende aarde onderschraagen, en met den tyd onvermydelyk bezwyken. Als dan vloeit 'er het Water onmiddelyk in, en, door deeze te vullen, laaten zy een gedeelte droog Lands, 't geen binnen kort een woonplaats voor Landdieren wordt. Deeze gedeelten ondergaan, op hunne beurt, een dergelyk lot. Zo volgt omwenteling op omwenteling. Wanneer de Schelpverzamelingen zich op de Alpen opeen hoopten, toen, in den boezem des Oceaans, moeten 'er ontwyfelbaar gedeelten van de Aarde droog en bewoond geweest zyn. Overblyfzels uit het Groeiend en Dierenryk bewyzen zulks: geene Bedding tot hier toe ontdekt, met andere Beddingen daar boven op, of dezelve is, ten eenigen tyde, de Oppervlakte geweest. De Zee kundigt allerwegen haare onderscheide verblyven aan, en overtuigt ons ten minsten, dat alle Beddingen niet ten zelfden tyde gevormd zyn. Tot welk eene vervaarlyke diepte treft men de Beddingen van Koolen aan; de formeering van welke laater moet geweest zyn dan de formeering der deelen des Groeienden Ryks waar uit | |
[pagina 52]
| |
ze zyn zamengesteld, en welke Groeiende Zelfstandigheden zich moeten bevonden hebben op de oppervlakte der Aarde, of op den bodem der Zee. In het land omstreeks Namur, zyn Koolenputten ter diepte van twee duizend voeten. Te Whitehaven loopt een Koolenäder tot een vierde van eene myl onder de Zee. Maar alle Beddingen van Kalksteenen, Marmer; alle Gypsen, Spars, Albasters, enz. zyn onbetwistbaar van Dierlyken oorsprong; die van Koolen, en alle Bitumineuse Delfstoffen, en de Aarde allerwegen den grond bedekkende, en andere zelfstandigheden, worden verondersteld geheel voortgekomen te zyn uit de vernieling van Dierlyke en Groeiende Lichaamen. Vuur en Water hebben, op deeze wyze, de ontwyfelbaarste merktekens agtergelaaten van derzelver byzondere of zamengepaarde verwoestingen op Aarde aangerigt. Het Vuur, egter, heeft, naar het uitwendig voorkomen, alleen op zommige gedeelten van de oppervlakte gewerkt; terwyl het Water, in de Crystallisatiën, zyne afkomst van Graniet bykans algemeen verspreid heeft. - Nogthans, indien het Stelzel van de Vulcanische herkomst der Basalten wel gegrond is, en ongetwyfeld zyn de bewyzen daar voor overtuigend, ten minsten voor my onwederleglyk, dan doet zich aan ons oog een tooneel van verschrikking op, een tooneel 't welk ons moet verstommen: dewyl, volgens dit Stelzel, het uitgemaakt is, dat 'er naauwlyks een Land op de vlakte onzes Aardbols gevonden wordt, 't welk niet ten eenigen tyde verwoest is door het geweld van Onderaardsch VuurGa naar voetnoot(*). By voorbeeld, welke ontelbaare Vulcanische Overblyfzels zyn 'er niet in Asia, op de Philippyne, de Moluksche Eilanden, op Japan, Bourbon en Sumatra? - Hoe uitsteekend doen zy zich voor in Africa, Teneriffe, welke piek, volgens heberden, 15396 voeten, of bykans drie Eng. Mylen, boven de oppervlakte der Zee uitsteekt? Madeira, St. Helene, de Azores, Johanne en de Comoro Eilanden, enz. behalven die nog niet ontdekt zyn in de binnenste deelen des Vastenlands? In America, bovenal in Zuid-America, welk een Vulcanische Keten! de grootste die in de Natuur bestaat, en waarvan Cotopaxi de voornaamste schakel uitmaakt. Hoe belangryk zou eene Vulcanische Kaart van de twee Halfronden weezen! welk eene Wereld zou deeze aan ons vertoonen! | |
[pagina 53]
| |
En, indien, van den anderen kant, die blykbaare voetstappen van Zeevoortbrengzelen, welke men overal door de Aarde, op alle diepten, beneden de Oppervlakte, verspreid vindt, en op de toppen der hoogste Bergen aantreft, geagt worden genoegzaame bewyzen op te leveren van de tegenwoordigheid des Oceaans aldaar ten eenigen tyde, doet 'er zich een tooneel, niet min wild en ongewoon dan het voorgaande, op, aan onze verbeelding: waarin de Voortbrengzels van den Equator en van de Poolen zich door een gemengd vertoonen, op eene wyze, die onoplosbaar is volgens eenige bekende regelen van verklaaring der Natuurverschynzelen. De ontzaglyke verzamelingen van Versteende Zeelichaamen, gevonden op zo veele verschillende plaatzen en liggingen, zyn voorzeker genoegzaame blyken om aan te toonen, dat dezelve in die liggingen niet overgevoerd en geplaatst zyn door het Water van ééne groote Overstrooming; want het meerendeel derzelven, in stede van in de ingewanden der Aarde gevonden te worden, en in vast marmer ter diepte van zeven of achthonderd voeten, moest aan de Oppervlakte gebleeven zynGa naar voetnoot(*). - Een ander bewys is, dat de beenderen, de hoorens, de klauwen, enz. van Landdieren zelden in een versteenden staat worden aangetroffen, en schaars ingelyfd zyn in eenig hard gesteente; terwyl, indien deeze uitwerkzels veroorzaakt waren door een Watervloed, de overblyfzels van Landdieren in harde steenen zouden gevonden weezen, zo wel als die der Visschen. - Laaten wy zien de uithoolingen door natuur of kunst gemaakt. In de diepste valei, waarin wy kunnen nederdaalen, vinden wy verbaazende hoopen van Zeelichaamen, op ontzaglyke diepten, in Kalk- en andere steenen; wy treffen ze desgelyks aan in de beddingen der Bergen; in de middelste gewesten des Vastenlands, zo wel als op de Eilanden; van de toppen der Alpen tot eenige honderd voeten beneden den grond van Amsterdam. De Beddingen, waarin veele Delfstoffen dus gevonden worden, wyzen, myns bedunkens, uit, dat ze van vroeger tyd dan de Zondvloed zyn - van een tyd, hooger loopende dan menschlyke bescheiden, en vergezeld van zodanige omstandigheden, dat wy niet zonder reden begrypen, dat eenige heillooze gebeurtenis het grootste ge- | |
[pagina 54]
| |
deelte des Dierlyken Leevens van het aangezigte der Aarde verdelgd, en der vergetelnisse overgegeeven heeft eene oorzaak van verwoesting, welker verhaal anderzins van geslachte tot geslachte moest overgeleverd geweest zyn, tot het einde des tydsGa naar voetnoot(*). Deeze verschynzels, welke de Delfstoffen verschaffen, brengen, in de daad, eene genoegzaame hoeveelheid van voorbeelden by, om de Wysgeeren tot het gevoelen te doen overhellen, dat de Aarde Schokken ondergaan hebbe, onderscheiden van eenen Watervloed, en dat in die Schokken de Bewoonders gedeeltlyk, zo niet geheel, zyn omgekomen. Maar, hadt de Zee by trappen de oppervlakte der Aarde overstelpt; hadt dezelve overdekt en weder ontdekt de vlakten en de hoogste bergen, wy zouden allerwegen, in zulk een geval, met de overblyfzels des Oceaans ontelbaare voetstappen vinden van woonplaatzen der Menschen. Wy zouden overal gedenktekens aantreffen, veranderende met de landen, en zo veele verschillende characters vertoonende als 'er omwentelingen geweest zyn in de onmeetelyke duuring der eeuwigheid. Maar 'er zyn geen zulke tekens te ontdekken. In alle oorden zien wy de merken van de overzwalping der Zee; doch geene van die onder het water gezette gedenktekens, welke men als dan niet zou naalaaten te ontmoeten. De Aarde moet dan by herhaaling opengeborsten weezen, en de Wateren moeten in de spleeten ingespoeld zyn, en het tooneel des bestaans geslooten hebben. De Versteeningen, welke men dus in eenen Delfstoflyken staat aantreft, zyn verschillende. Het is egter der moeite waardig op te merken, dat die van Schelpen op of digtst by de Aarde gevonden worden; die van Visschen dieper, en die van Hout allerdiepstGa naar voetnoot(†). Dat bewerktuigd geweest zynde zelfstandigheden meest voorkomen in de beddingen van Kalk of Klei; zelden in Zandsteen, en nog zeldzaamer in Gyps; maar nimmer in Graniet, Basalt, of Schorl; doch zomwylen in Vuursteenen, in Yzer-, Koper- en Zilver-erts; en dat men ze vindt waar de oorspronglyke nooit hebben kunnen bestaan. De kalkagtige Versteeningen bestaan uit kalkagtige Steenen, in de gedaante van Dierlyke of Groeiende zelfstandigheden; de eerste worden Zoophyten, de laatste | |
[pagina 55]
| |
Phytholiten, geheeten. De aanmerkelykste van de eerste soort zyn, eerst die tot de Koraalen behooren van eene tak- of pypagtige gedaante, als Koraal, Madreporen, Milleporen en Astroïten. Ten tweeden, die van de Klasse der Zeewormen, als Belemniten van eene kegelagtige of cylindrische gedaante; Asterlae en Entrochi, die een starswys voorkomen hebben. Ten derden, die van de Schelpagtige soort, als de Nautiliten, Ammoniten, Echiniten, enz. Steenagtige, Mineraale en Stalactische, samengroeijingen mag men aantreffen in grotten, waar, door gelykaartigheid, en de verschillende wetten van aantrekking, waar te neemen in ongelykslachtige lichaamen, de lugt het vloeibaar voertuig verdryft, en dus de vastwording voltooit. Samenkleeving mag ook veroorzaakt worden door het schot van Schelpvisschen en Zeediertjes, die, werkende op zekere ongelykslachtige lichaamen, dezelve vereenigen tot een vaste klomp. Door deeze werking, kan zagte grond, die dikwyls door de Zee ondermynd wordt, in Rots veranderen. Maar, zegt de Heer douglas, de verharding van Beenderen en Geraamten, enz. kan niet geschieden in een zo kort tydsbestek. Deeze overblyfzels waren zeker van de Wereld vóór den Zondvloed. Drupsteenige stoffe, en eenige Mineraalen, kunnen voortgebragt worden onder 's menschen oog; maar heeft men de werking van verhard wordende Kalk- of Vuursteen, enz. ooit in den voortgang waargenomen? heeft men voldoende reden gegeeven van die Verharding? 'Er was, in de daad, ten eenigen tyde, veel gronds voor zodanig eene Vraage; want, schoon de Heilige Schrift verklaart, dat alle de fonteinen des grooten Afgronds opengebrooken wierden, hebben wy nogthans geen grond om te besluiten, dat deeze Schok des Aardryks in uitwerking gelyk was aan dien, welken de Delfstof-verschynzelen voortgebragt hebben, welke gevonden worden in de ingewanden der Aarde in alle oorden der Wereld. Deeze ongetwyfeld mogt uitwerkzels veroorzaaken, gelyk aan die, welke men bevindt, dat omstandigheden vergezellen, als onder dus eene beschryving vallen; zodanige als de Beddingen van opgedolven Beenderen, gevonden aan de Kusten van Istria en Dalmatia, op de Ellanden Cherso en Osero, op het Eiland Cyprus, op de meeste Eilanden van de Egeïsche Zee, en de Rots van Gibraltar; welke | |
[pagina 56]
| |
het doorslaandst bewys verschaffen van een aanvloed, door de verplaatzing en breeking der beenderen, en hier en daar voorkomende kleine blyken van Schelpvisschen, in de klomp ingeslooten; terwyl men nimmer groote overblyfzels van Zeedieren daar onder aantreft. Daarenboven moest het voortbrengzel van de onderscheide streeken, dus in beddingen liggende, bevonden worden eigen te zyn aan de plaats, waar de Schok in deezer voege gebeurde. Doch vanwaar de daar van geheel vreemde en uitlandsche Delfstoffen, welke men ontdekt heeft? In Noord- en Zuid-America, in Rusland en Duitschland, heeft men veele Tanden en Beenderen opgegraaven, van een verbaazende grootte. Volgens de overlevering waren deeze de Tanden en de Beenderen van den Mammouth, een Dier, 't welk, zo het ooit bestaan heeft, niet langer bekend is als een Bewoonder van eenig gedeelte onzes Aardkloots. De Heer pennant, 't is waar, denkt, dat het nog bestaat in een van die verst afgelegene gedeelten van het nieuwe Vasteland, waar toe de Europeaanen nog niet zyn doorgedrongen. - Verscheide Natuurkundigen van den eersten rang, die niet lang geleeden bloeiden, als Sir hans sloane, gmelin, daubenton en buffon, houden het daar voor, dat deeze groote Beenderen en Tanden, daadlyk, de Beenen en Tanden zyn van Olyphanten; en veele hedendaagsche Wysgeeren hebben den Mammouth voor een Dier der inbeeldinge gehouden, even als de Centaurus. Maar de beide Doctors hunter hebben beweezen, door de ongelykheid tusschen deeze Beenderen en Tanden met die van den Olyphant, doch meer byzonder uit de gedaante der Kiezen, die klaar blyken tot een vleeschvreetend Dier, of ten minsten van een graan- en vleescheetend Dier, behoord te hebben, dat ze geheel verschillen van die des Olyphants: daar het welbekend en een uitgemaakte zaak is, dat de Olyphant tot de graseetende Dieren behoort, en uit het maakzel der Kiezen, en uit het nimmer neemen van Dierlyk Voedzel. - Anderen hebben verondersteld, dat deeze opgedolven Beenderen afkomstig waren van den Hippopotamus; maar 'er zyn veele redenen tegen zulk eene veronderstelling. De Hippopotamus is een veel kleinder Dier dan de Olyphant, en heeft zulke zeer korte Beenen, dat de Buik tot op drie of vier duimen van den grond komt. De opgegraaven Dyebeenen, in tegendeel, zyn blykbaar de Dyebeenen | |
[pagina 57]
| |
van eenig zeer groot Dier. Eenige heeft men bykans vier voeten lang gevonden, en gevolglyk heeft Dr. hunter met zeer uitmaakende bewyzen gestaafd, dat dezelve nooit behoord hadden aan den Olyphant, of aan den Hippopotamus. Deeze opgedolvene Overblyfzels zouden ons, derhalven, tot de gissing brengen, dat de Dieren, van welke zy voorheen gedeelten uitmaakten, behoord hadden aan een Dierengeslacht, 't geen thans, door zekere oorzaak, onbepaald welke, niet meer bestaat. De Wysheid van god kan andere soort van Weezens voortgebragt hebben, eer die tegenwoordig bestaan het aanweezen hadden; de Wysheid van god kan andere soort van Weezens maaken, naa dat het tegenwoordige geslacht van Weezens niet meer is. Maar het onbekend bestaan van het Dier is alles waaruit wy kuimen redenkavelen. De voornaame eigenschap der Natuure is, altoos bestaanbaar met zichzelve te weezen. Graveel en zandige gronden, die menigmaal veel vitrioolzuurs in zich hebben, zullen, in korten tyd, dierlyke zelfstandigheden verteeren of ontbinden; terwyl kalk- en kleiagtige gronden, die maate van zuur niet hebbende, de Beenderen, wanneer ze bevryd zyn voor de inzypering van water, langen tyd bewaaren. Nogthans werd 'er een versteend menschlyk Lichaam in 't Jaar MDCCXXII gevonden, 't welk meer dan vyftig jaaren begraaven lag in de Kopermynen van Falham, in Dalecarlie, volgens linnaeus. Dit nu is een nieuw geval, 't welk een onlochenbaar bewys oplevert, dat 'er Versteeningen voortgebragt zyn binnen de laatste honderd jaaren; en hierom kan geen zeer beslissend bewys afgeleid worden uit de Versteening van Dierlyke zelfstandigheden, ten voordeele van voor de zondvloedsche verschynzelen. Meer overtuigende kenmerken zyn die, welke wy alrede aangeroerd hebben. Het is uitgemaakt, het is volstrekt zeker, dat Zee en Land van plaats veranderen, niet alleen in gevolge der uitwerkzelen van algemeene en op vaste tydperken werkende wetten; maar door eene verscheidenheid van Omwentelingen, te wege gebragt door byzondere en toevallige oorzaaken. Dus is de oppervlakte der Aarde, welke wy aanzien als de bestendigste van alle ondermaansche dingen, even als het overige der Natuure, aan gestadige Verwisselingen onderworpen. |
|